Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die zich na aanvang van zijn detentie heeft onttrokken. De verdachte, die in 2012 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens diverse overvallen, had verlof gekregen om een uitvaart bij te wonen op 23 mei 2013, maar is niet teruggekeerd. Na een periode van ontvluchting werd hij op 17 december 2013 weer aangehouden. De officier van justitie heeft op 16 januari 2014 een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen, omdat de verdachte zich aan zijn detentie had onttrokken. Tijdens de openbare zitting op 18 februari 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, onder verwijzing naar de familiaire problemen van de verdachte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gedrag van de verdachte, die meer dan zes maanden afwezig was geweest en geen initiatief had genomen om terug te keren, verwijtbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 180 dagen opgelegd. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en benadrukt dat ontvluchting niet wordt geaccepteerd en consequenties moet hebben voor het verdere verloop van de straf.