ECLI:NL:RBLIM:2014:1947

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
03/703486-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling na langdurige ontvluchting

Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die zich na aanvang van zijn detentie heeft onttrokken. De verdachte, die in 2012 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens diverse overvallen, had verlof gekregen om een uitvaart bij te wonen op 23 mei 2013, maar is niet teruggekeerd. Na een periode van ontvluchting werd hij op 17 december 2013 weer aangehouden. De officier van justitie heeft op 16 januari 2014 een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen, omdat de verdachte zich aan zijn detentie had onttrokken. Tijdens de openbare zitting op 18 februari 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, onder verwijzing naar de familiaire problemen van de verdachte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gedrag van de verdachte, die meer dan zes maanden afwezig was geweest en geen initiatief had genomen om terug te keren, verwijtbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 180 dagen opgelegd. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en benadrukt dat ontvluchting niet wordt geaccepteerd en consequenties moet hebben voor het verdere verloop van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703486-11
Zaaknummer v.i. : 99-000203-24
Datum uitspraak : 4 maart 2014

Tegenspraak

BESLISSING

op de vordering tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 15d van het Wetboek van strafrecht in de strafzaak van:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard,
hierna te noemen: [verdachte].
Raadsman is mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals.

De procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Maastricht d.d. 14 juni 2012 is [verdachte] wegens diverse overvallen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De begindatum van de detentie was 3 september 2011.
Op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zou [verdachte] op
16 juli 2014 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 16 januari 2014 strekt ertoe dat de rechtbank last zal geven tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen, nu [verdachte] zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf aan zijn detentie heeft onttrokken van 23 mei 2013 tot 17 december 2013. [verdachte] heeft op 23 mei 2013 verlof gekregen om een uitvaart bij te wonen en is niet teruggekeerd van dit verlof. Op 17 december 2013 is hij weer ingesloten.
De behandeling ter zittingDe vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is behandeld tijdens de openbare terechtzitting van 18 februari 2014.
[verdachte] was ter terechtzitting aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering d.d. 16 januari 2014 tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 180 dagen. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat [verdachte] op 23 mei 2013 niet is teruggekeerd van zijn verlof. In het najaar van 2013 is het gelukt om hem te lokaliseren, maar is hij ontkomen. Uiteindelijk is [verdachte] door gebruikmaking van een telefoontap wederom gelokaliseerd en aangehouden. Aan deze langdurige ontvluchting dienen gevolgen verbonden te worden, mede omdat het uitblijven van een sanctie hiervoor een negatief effect kan hebben op de bereidheid van andere gedetineerden om regels in het kader van de tenuitvoerlegging van hun straf na te leven.
De raadsman van [verdachte] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] de nodige familiaire problemen heeft moeten oplossen, waardoor het terugkeren naar de P.I. steeds werd uitgesteld. In het advies van de vestigingsdirecteur van de P.I. wordt in de samenvatting gemeld dat er geen reden is voor uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te beperken tot 50 dagen.
Bij advies van 4 februari 2014 heeft de vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting De Geerhorst te Sittard de officier van justitie geadviseerd uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen wegens (poging tot) ontvluchting of onttrekking aan de detentie door [verdachte]. In dit advies staat geschreven dat veroordeelde op 23 mei 2013 verlof kreeg voor het bijwonen van een uitvaart. Hiervan is hij niet teruggekeerd en hij is pas op 17 december 2013 weer ingesloten.

De beoordelingHet openbaar ministerie is ontvankelijk in haar vordering, nu de vordering tijdig, te weten op 17 januari 2014, is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

De rechtbank stelt op grond van de vordering van de officier van justitie vast dat veroordeelde vanaf 3 september 2011 in detentie verblijft. De datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling is in beginsel 16 juli 2014.
Volgens de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, indien is voldaan aan artikel 15 Sr, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in deze bepaling omschreven deel van de vrijheidsstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank op grond van artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder c, Sr de bevoegdheid om, op vordering van de officier van justitie, de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen als, kort gezegd, is gebleken dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet.
Volgens de rechtbank staat vast dat [verdachte] op 23 mei 2013 verlof heeft gekregen voor het bijwonen van een uitvaart en dat hij daarvan niet is teruggekeerd. Pas na de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden is de politie op 17 december 2013 erin geslaagd [verdachte] te vinden en aan te houden. Hiermee staat vast dat [verdachte] zich na de aanvang van zijn detentie hieraan heeft onttrokken.
De vervolgvraag is of toewijzing van de vordering van de officier van justitie gegeven de omstandigheden van dit geval proportioneel is te achten.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het gedrag van [verdachte] is zodanig verwijtbaar dat dit uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling rechtvaardigt. In dit verband is van belang dat [verdachte] meer dan zes maanden afwezig is geweest. Hij heeft zelf geen initiatief genomen om terug te keren. Integendeel. [verdachte] heeft juist alles in het werk gesteld om een aanhouding te voorkomen.
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen reden tot afwijzing en evenmin tot matiging van de vordering. De rechtbank overweegt hierbij nog dat [verdachte] zich, net als iedere andere gedetineerde, aan de gemaakte afspraken had moeten houden en ongeacht de problemen in zijn familie had moeten terugkeren van zijn verlof. Door niet terug te keren en zich vervolgens meer dan een half jaar lang aan de detentie te onttrekken heeft [verdachte] het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad. De rechtbank hecht er bovendien aan om een signaal af te geven dat ontvluchting niet wordt geaccepteerd en consequenties moet hebben voor het verdere verloop van de straf.
De rechtbank zal de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook toewijzen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank
wijstde vordering tot
uitstelvan de voorwaardelijke invrijheidstelling
toe voor de duur van 180 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703486-11
Zaaknummer v.i.: 99-000203-24
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 4 maart 2014 in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
[verdachte] is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals.