ECLI:NL:RBLIM:2014:1946

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
03/700541-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met molotovcocktail tegen politiebureau; beoordeling van de strafbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2013 een molotovcocktail tegen de ruit van een politiebureau in Landgraaf heeft gegooid. De verdachte, die lijdt aan een paranoïde vorm van schizofrenie en afhankelijkheid van amfetaminen en cannabis, heeft tijdens de zittingen van 10 december 2013 en 18 februari 2014 zijn standpunten gepresenteerd. De officier van justitie beschouwde de poging tot brandstichting als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van een absoluut ondeugdelijke poging, gezien de omstandigheden van de ruit en de gebruikte fles.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelingen een begin van uitvoering heeft gemaakt van zijn voornemen om brand te stichten, en dat er reëel gevaar voor het politiebureau bestond. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en achtte de poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beoordeeld, en de rechtbank besloot hem te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar legde wel de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar op.

Daarnaast werd de benadeelde partij, de Nationale Politie Eenheid Limburg, ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding van € 972,10, die door de rechtbank volledig werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de schade direct voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit, ondanks de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De in beslag genomen voorwerpen, een fles en een rugzak, werden onttrokken aan het verkeer, omdat deze in strijd zijn met het algemeen belang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700541-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. S.C.H. Poelman, advocaat te Brunssum.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 10 december 2013 en 18 februari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd brand te stichten in/aan een politiebureau.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij is van mening dat er sprake is van een deugdelijke poging, gelet op het feit dat er brand in het politiebureau zou zijn ontstaan als de molotovcocktail daadwerkelijk door het glas was gegooid. De kennis van verdachte reikt niet zover dat hij zeker kon weten dat het glas niet kapot zou gaan en dit dus niet zou gebeuren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging tot brandstichting, gelet op het feit dat verdachte bewust slechts met één fles heeft gegooid tegen een ruit met dubbel glas. Er bestond geen kans dat die ruit kapot zou gaan en de fles met brandende vloeistof in het gebouw terecht zou komen. Hooguit als verdachte er nog water bij had gegooid (waardoor de ruit had kunnen barsten), maar dat heeft hij niet gedaan. In de ogen van de raadsvrouw had de actie van verdachte dus nooit tot enig gevaar voor goederen kunnen leiden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 5 september 2013 kreeg de politie een melding dat een mannelijk persoon een brandbom tegen de voorgevel van het politiebureau aan het Raadhuisplein 2 te Landgraaf had gegooid. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen zagen zij dat de ruiten direct naast de hoofdingang van genoemd politiebureau zwart geblakerd waren. Tevens lagen er glasscherven en smeulende resten op straat en roken zij de geur van benzine. [2] Uit het sporenonderzoek is naar voren gekomen dat de brand vermoedelijk is gesticht met behulp van een zogenaamde molotovcocktail. Een fles gevuld met een brandbare vluchtige stof, voorzien van een lont, welke wordt ontstoken en weggegooid, waarna de fles breekt en er direct een felle brand over een groot oppervlak ontstaat. Door het opzettelijk inbrengen van vuur is er sprake van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 september 2013 een molotovcocktail tegen de ruit van het politiebureau te Landgraaf heeft gegooid.
Het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat er sprake zou zijn van een absoluut ondeugdelijke poging tot brandstichting, wordt door de rechtbank verworpen. Een molotovcocktail is immers niet zo ongeschikt dat van reële gevaarzetting geen sprake is. De feitelijke handelingen zoals die door verdachte zijn verricht, zijn te duiden als een begin van uitvoering waardoor zijn voornemen om brand te stichten in of aan het politiebureau is geopenbaard. De gegooide molotovcocktail heeft het gebouw ook geraakt. Dit blijkt uit het feit dat een aantal ruiten zwartgeblakerd waren. Dat de molotovcocktail niet helemaal door de ruit heen is gegaan, is een omstandigheid die geheel buiten verdachte ligt. Indien de brandende molotovcocktail wel door de ruit was gegaan, zou er zeker gemeen gevaar voor het politiebureau te duchten zijn geweest. Dit betekent dat geen sprake is van een middel dat in geen geval tot succes had kunnen leiden of dat verdachte anderszins nooit in zijn streven had kunnen slagen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, maar van een strafbare poging tot brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor het pand is ontstaan. Zij acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 september 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan het pand Raadhuisplein 2, zijnde een politiebureau, met dat opzet een brandende molotovcocktail tegen een ruit van dat pand heeft gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is gerapporteerd door de deskundigen drs. B.Y. [T.], GZ-psycholoog en drs. [W.], psychiater.
Psycholoog [T.] komt in zijn psychologische rapportage tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis, te classificeren als een paranoïde vorm van schizofrenie, alsmede een afhankelijkheid van amfetaminen en cannabis. De psycholoog beschrijft dat betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde floride psychotisch was en er sterk van overtuigd was dat hij achtervolgd, in de gaten gehouden en belaagd werd. Betrokkene was ernstig verward, wendde zich tot de politie voor hulp, maar kreeg die in zijn beleving niet. Daarnaast wilde betrokkene 13 miljoen euro van de Staat afdwingen met zijn acties. Onder invloed van zijn psychose en zijn stemmen ging hij uiteindelijk over tot het plegen van het tenlastegelegde. Onderzoeker adviseert verdachte ten tijde van het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar te beoordelen.
Ook psychiater [W.] komt in zijn psychiatrische rapportage tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis, te omschrijven als chronische schizofrenie van het paranoïde type en een afhankelijkheid van amfetamines en cannabis. De psychiater beschrijft dat verdachte vanuit zijn door ernstige oordeels- en kritiekstoornissen verstoorde denken werd gedreven door gevoelens van wraak en vergelding naar aanleiding van het vermeende onrecht en lijden dat hem werd aangedaan door de politie of de Staat. Hij wilde financiële genoegdoening en aandacht opeisen voor zijn situatie. Betrokkene kwam tot dit handelen geleid door een paranoïde vertekening van de werkelijkheid en zijn wanen. Het gebruik van cannabis en met name amfetamine heeft geleid tot een verergering van de paranoïde psychose. De psychiater adviseert om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank onderschrijft de adviezen van de beide deskundigen en de argumenten die tot die adviezen hebben geleid. Zij komt op grond van deze rapporten tot de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en zodoende niet strafbaar. Hij zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft, verkerend in een psychose en onder invloed van cannabis en amfetamine, een zogenoemde molotovcocktail tegen de ruit van het politiebureau te Landgraaf gegooid. De molotovcocktail is slechts door één laag van het dubbelglas heen gegaan, waardoor de schade beperkt is gebleven tot een nieuwe ruit.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel op te leggen van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit de in deze zaak opgemaakte gedragskundige rapporten valt, met het oog op beantwoording van de vraag of een dergelijke maatregel aangewezen is, het volgende af te leiden.
Psycholoog [T.] beschrijft dat indien verdachte opnieuw zo psychotisch zou worden, de kans op recidive zal oplopen. Hij komt tot de inschatting dat de kans op recidive verhoogd is en adviseert om verdachte op te laten nemen op een afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis.
Psychiater [W.] brengt in zijn rapport naar voren dat verdachte lijdt aan schizofrenie, paranoïde type, chronisch. Deze stoornis leidt bij verdachte tot het optreden van wanen en akoestische hallucinaties en is er sprake van een ernstige paranoïdie. Verdachte kan zich vanuit zijn paranoïdie snel bedreigd voelen door bepaalde personen en instanties en de onwrikbare overtuiging ontwikkelen dat hem groot onrecht wordt aangedaan, hetgeen kan leiden tot wraakgevoelens en vergelding, waarbij verdachte in dit geval als middel brandstichting kiest. Ook de psychiater adviseert om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
De rechtbank is op grond van de inhoud van deze rapporten, het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen en de ernst van het bewezenverklaarde van oordeel dat de veiligheid van verdachte zelf, anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eist. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nu iets nieuws zal moeten verzinnen om een statement te maken en dat dit wel eens meer zou kunnen zijn dan een brandstichting.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Limburg vordert een schadevergoeding van
€ 972,10.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu het feit verdachte niet kan worden aangerekend.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, enerzijds omdat verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade en anderzijds omdat de schade onvoldoende gespecificeerd is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uitgangspunt is dat de vordering van de benadeelde partij – mits ontvankelijk in het
strafproces – beoordeeld dient te worden naar de regels van civiel recht.
In artikel 361, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering, wordt gesteld dat een benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering indien (voor zover hier van belang) een maatregel wordt opgelegd. Nu aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd doet zich de in dit artikel bedoelde situatie voor en is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering.
Daarnaast houdt het huidige artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in dat degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Ingevolge het derde lid van artikel 6:162 BW kan een onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Artikel 6:165, eerste lid, BW houdt in dat de omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, geen beletsel is die gedraging als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.
In de onderhavige strafzaak, waarin het door de verdachte begane strafbaar feit in de strafprocedure niet aan hem kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, doet zich dus de genoemde omstandigheid van artikel 6:165 BW voor. Dit betekent dat verdachte wel civielrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor de geleden schade.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de kostenposten zijn aan te merken als schade die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Verdachte heeft immers een molotovcocktail tegen de ruit van het politiebureau gegooid. De schade aan die ruit en herstelwerkzaamheden door een bouwservice voor het gevorderde bedrag zijn hierdoor voldoende aannemelijk. Derhalve zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij volledig toewijzen.
Anders ligt het ten aanzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank kan slechts een schadevergoedingsmaatregel opleggen, indien de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld. In casu is de verdachte echter ontslagen van alle rechtsvervolging. Het opleggen van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 12 oktober 2004, LJN AO3233) geen veroordeling in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.Het beslag

In beslag genomen zijn een fles (nr. 1) en een rugzak (nr. 2). De officier van justitie heeft gevorderd deze in beslag genomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat verdachte het strafbare feit is begaan met behulp van de fles en de rugzak. De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang. Zij zal beide voorwerpen dan ook onttrekken aan het verkeer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen fles (nr. 1) en rugzak (nr. 2);
Benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Limburg tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 maart 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 05 september 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan het pand Raadhuisplein 2, zijnde een politiebureau, met dat opzet een brandende molotovcocktail tegen (een ruit van) dat pand heeft gegooid, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een in benzine althans mengsmering gedrenkte doek althans lap althans (een) brandbare
stof(fen) en vervolgens dit brandend voorwerp tegen (een ruit van) dat pand heeft gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/althans zich in dat pand bevindende goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700541-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 4 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 18 februari 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw is mr. S.C.H. Poelman, advocaat te Brunssum.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal einddossier van de politie regio Limburg Zuid, leiding district Kerkrade, leiding basiseenheid Kerkrade, met registratienummer PL2421 2013097125, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 78 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
3.Het proces-verbaal Sporenonderzoek, pagina 10.