ECLI:NL:RBLIM:2014:1945

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
03/700028-05
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling met voorwaarden en voorwaardelijke beëindiging van verpleging

Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak van [verdachte], die ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor moord. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor twee jaar. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 18 februari 2014, waar de officier van justitie, [verdachte], zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut en deskundigen aanwezig waren. De rechtbank heeft de rapporten van de kliniek en externe deskundigen beoordeeld, waarbij een verschil van inzicht bestond over de aanwezigheid van een stoornis en het recidivegevaar. De kliniek concludeerde dat er sprake was van een persoonlijkheidsstoornis en een matig recidivegevaar, terwijl de externe deskundigen van mening waren dat er geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, en dat het recidivegevaar laag was. De rechtbank heeft de conclusies van de externe deskundigen overgenomen en vastgesteld dat niet voldaan werd aan de vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de recente wetswijzigingen die de voorwaarden voor beëindiging van de terbeschikkingstelling beïnvloeden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, maar tegelijkertijd de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, met voorwaarden die de verdragsrechten van [verdachte] waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de rechten van de terbeschikkinggestelde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/700028-05
Uitspraakdatum : 4 maart 2014
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling
Beslissing van de rechtbank Limburg op de op 14 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in de zaak van
[verdachte],
(hierna te noemen: [verdachte])
geboren te [geboorteplaats en datum],
thans verblijvende te Groningen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. [M.].

1.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van moord, terwijl de veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. Het delict betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

2.De stukken

In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van drs. [K.], GZ-psycholoog, d.d. 14 december 2013;
  • het advies van dr. [P. 1], psychiater, d.d. 14 oktober 2013;
  • het verlengingsadvies van [B.], GZ-psycholoog en behandelcoördinator, [Be.], psychiater, directeur behandelzaken en plaatsvervangend hoofd van de inrichting en dr. E.A.M. [Ko.], psychiater eerste geneeskundige en plaatsvervangend hoofd van de inrichting, allen verbonden aan de FPC dr. [M.], d.d. 24 december 2013;
  • de omtrent [verdachte] gehouden wettelijke aantekeningen over de periode van 8 maart 2011 t/m 10 oktober 2011, 5 oktober 2011 t/m 11 april 2012 en 11 april t/m 11 oktober 2012;
  • het persoonsdossier van [verdachte].

3.De procesgang

Bij uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 25 januari 2006 is [verdachte] veroordeeld tot 8 jaren gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 28 februari 2008. Op 9 maart 2012 werd de terbeschikkingstelling door de rechtbank Maastricht met twee jaar verlengd.
De vordering is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van
18 februari 2014. Ter zitting zijn gehoord de officier van justitie, [verdachte], zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut en dhr. drs. [B.], GZ-psycholoog en behandelcoördinator.

4.Het standpunt van de inrichting

In voornoemd verlengingsadvies van FPC dr. [M.] is onder meer het navolgende gesteld:
Box 4 Risicotaxatie en risicomanagement
4.1
Risicoanalyse
Actuele risicotaxatie
De weging van de resultaten van de HKT-30 maakt dat het recidiverisico, in het geval van onvoorwaardelijk ontslag, als ‘matig’ wordt beoordeeld. Op de historische items scoort betrokkene alleen op de factor persoonlijkheidsstoornissen enigszins verhoogd. Op de klinische items scoort betrokkene enigszins verhoogd op de factoren gebrek aan empathie, geen verantwoordelijkheid nemen voor het delict en een gebrek aan copingvaardigheden. Op de toekomstige items, gescoord voor de situatie van onvoorwaardelijk ontslag, scoort betrokkene verhoogd op het ontbreken van materiële indicatoren en van een adequate dagbesteding. Op de overige items scoort hij licht verhoogd.
4.3.
Recidivegevaar
Betrokkene bevindt zich nog steeds in de delictgerelateerde fase van zijn behandeling en gaat de komende periode een start maken met zijn resocialisatieproces. Hij laat nog altijd vooruitgang zien. (…) Middels psychotherapie (schemafocustherapie) wordt de komende periode onderzocht of betrokkene verdere stappen kan maken in de erkenning en de planning van het delict. Betrokkene blijft tot op heden aangeven dat hij zich niet kan herinneren dat hij het delict heeft gepland (…) De komende periode zal het behandeltraject worden voortgezet en zullen de delictgerelateerde factoren worden getoetst in een minder gestructureerde situatie. Hiertoe heeft de kliniek onlangs een machtiging voor onbegeleid verlof aangevraagd. Gezien het nog steeds aanwezige “matige” recidivegevaar is het van belang dat dit traject op een gestructureerde en geleidelijke wijze wordt uitgevoerd.
Box 9 Samenvatting
Betrokkene is een benedengemiddeld intelligente man bij wie sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. In termen van structuurdiagnostiek lijkt er bij betrokkene sprake te zijn van een borderline-organisatie van de “as-if” categorie, waarbij er aanduidingen zijn voor vroeg narcisme wat neurotisch overdekt wordt.
Gesteld kan worden dat betrokkene de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij stelt zich meer open in contacten en hij is steeds beter in staat om zijn grenzen aan te geven.
De verdere prognose is deels afhankelijk van in hoeverre betrokkene in staat is om (de planning van) het delict als een deel van zichzelf te onderkennen. Daarnaast is het van belang dat hij verdere stappen gaat maken in het adequaat toepassen en uiten van zijn emoties en meer zicht krijgt op zijn impulsregulatie. Het huidige doel van het behandeltraject is dat betrokkene, eventueel met gepaste begeleiding, gaat resocialiseren in de omgeving van Groningen. Ondanks dat er nog weinig zicht is op betrokkenes beleving ten aanzien van het delict en in feite de kernproblematiek nog onvoldoende behandeld is, is recent besloten tot het aanvragen van onbegeleid verlof. Tegelijkertijd zal betrokkene starten met schemafocustherapie, waarbij aandacht zal worden besteed aan de erkenning en de planning van het delict, maar ook aan spanningsvolle situaties die hij in het heden tegenkomt tijdens zijn verloven, de gevoelens die hij ervaart en de manier waarop hij hiermee omgaat. Daarnaast zal betrokkene zich de komende periode gaan richten op het uitbreiden van zijn sociale netwerk en het aangaan van werkzaamheden buiten de kliniek. Naar verwachting zal bovengenoemd traject nog minimaal twee jaar in beslag nemen.
Advies
Wij adviseren de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met twee jaar.
De deskundige [B.] heeft ter zitting bovengenoemd advies
onderschreven. Hij heeft voorts – zakelijk weergegeven – medegedeeld dat de kliniek bij [verdachte] nog geringe kenmerken ziet van een persoonlijkheidsstoornis. De behandeling heeft echter al een positief effect gehad op de problematiek en [verdachte] heeft goede vooruitgang geboekt. Op den duur zal het recidiverisico naar verwachting dan ook laag worden geschat. Helaas heeft [verdachte] – ondanks alle langdurige therapieën en behandelingen – nog steeds geen herinneringen aan het delict. De prognose van het verdere traject is daarom deels afhankelijk van tot in hoeverre [verdachte] in staat is het delict te erkennen en hiervoor zijn verantwoordelijkheid kan nemen. Voorts heeft de getuige-deskundige aangegeven dat het matige recidivegevaar dat wordt geschat te maken heeft met de omstandigheid dat er nog een aantal zaken tijdens het resocialisatietraject moeten worden geregeld, waaronder woonruimte, het creëren van een stabiel inkomen, het opbouwen van werkzaamheden en een sociaal netwerk. Onlangs is de aanvraag van het onbegeleid verlof toegewezen. Binnenkort zal hiermee worden gestart en zal [verdachte] op een resocialisatieafdeling worden geplaatst. Naar verwachting zal het traject twee jaar in beslag nemen.

5.Het standpunt van de externe deskundigen

Voornoemd psychologisch adviesrapport van drs. [K.] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
“De kliniek beschrijft dat vanaf 2011 er bij betrokkene sprake is van een borderline persoonlijkheidsorganisatie. Uit het woordgebruik bij deze omschrijving kan opgemaakt worden dat deze conclusie getrokken is op basis van de testresultaten op de vragenlijst NVM die op de manier van Bontekoe en Snellen geïnterpreteerd is. Deze methode is theorie-gestuurd en gebaseerd op het denkwerk van Kernberg. De wetenschappelijke basis van deze interpretatiemethode ontbreekt echter. (…) Ondergetekende heeft de testafname ter controle herhaald. De NVM geeft inderdaad aan dat er bij betrokkene sprake zou zijn van een zogenaamde “As-if” border met een vroeg narcistische basis die neurotisch toegedekt wordt. Het problematische van deze conclusie is dat dit profiel ook past bij de doorsneeburger die deze test invult. De manier waarop de test geïnterpreteerd wordt, is volgens Bontekoe en Snellen afhankelijk van de context. Uit de anamnese, het klinisch beeld en de overige testresultaten komen geen onderbouwing naar voren voor een vroeg ontstane splijting in het gevoelsleven leidend tot primitieve afweer. Hiermee is de conclusie van de kliniek voorbarig en te weinig onderbouwd.
(…)
“Uit het psychologisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er thans bij [verdachte] geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis of andere stoornissen. Er is wel sprake geweest van persoonlijkheidsproblematiek in de zin dat [verdachte] voorafgaand aan het delict een onrijpe, conflict vermijdende, omgevingsafhankelijke jonge man was met een verstoorde impuls(agressie)regulatie, inadequate copingsmechanismen en een achterblijvende of zwak ontwikkelde verbale intelligentie. Ondergetekende kon zowel toen als nu geen persoonlijkheidsstoornis vaststellen, omdat [verdachte] gewoonweg niet voldeed of voldoet aan de algemene criteria voor het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis. Retrospectief is hoogstwaarschijnlijk wel sprake geweest van een aanpassingsstoornis en eventueel een stoornis in de impulsbeheersing NAO onder invloed van grote mate van spanning ten gevolge van innerlijke conflicten en druk vanuit de omgeving. (…) De behandeling heeft al met al een positief effect gehad op de problematiek van [verdachte] en hij heeft op alle risico-factoren vooruitgang geboekt. Zowel de klinische als de structurele risicoschatting wijzen bij het tot stand brengen van een goed vervolgtraject met stabiliteit qua werk, wonen en financiën, vrijetijdsbesteding, monitoren van spanning en eventueel relatie/systeemtherapie op een laag recidiverisico. Een verder resocialisatietraject dient met spoed en voortvarendheid vorm te krijgen. Geadviseerd wordt om de tbs met één jaar te verlengen”.
Voornoemd psychiatrisch adviesrapport van dr. [P. 2] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
“[verdachte] is niet lijdende (meer?) aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in een zin die een psychiatrisch classificatiesysteem is te omschrijven. Dit neemt niet weg dat de vulnerabiliteit van [verdachte] zowel op intellectueel gebied is op het gebied van de emotionele ontwikkeling in het verleden in juridische context als stoornis gewaardeerd is. Er zijn van psychiatrische zijde geen argumenten te geven hiermee door te gaan. Uit het bovenstaande blijkt dat de diagnostische conclusies van de kliniek niet worden gedeeld. De inschatting door de rapporteur van het risico op geweldsdelicten is laag. Van belang is om de resocialisatie van [verdachte] zeer snel in het noorden van Nederland door te zetten met een sterke focus op werk en het verwerven van zelfstandige woonruimte. Het valt te betreuren dat de kliniek zo getalmd heeft met het inzetten van een resocialisatietraject. Geadviseerd wordt de maatregel van TBS met een jaar te verlengen. Geadviseerd wordt in dat jaar een proefverlofconstructie voor te bereiden”.

6.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar te verlengen. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven – aangevoerd dat zij meer waarde hecht aan het rapport van de kliniek dan aan de rapporten van de externe gedragsdeskundigen. De kliniek heeft geconcludeerd dat sprake is van een stoornis en een matig recidivegevaar. Ook de rapporteurs ten tijde van het vonnis kwamen evenals de kliniek tot de conclusie dat er sprake was van een stoornis. De psycholoog drs. [K.] heeft in haar rapport aangegeven dat er sprake is geweest van een aanpassingsstoornis. De psychiater dr. [P. 2] gaat er vanuit dat er geen herinnering is bij [verdachte] aan het delict en dat [verdachte] gehandeld heeft in een opwelling, doch dit is een onjuist uitgangspunt. [verdachte] heeft met voorbedachten rade gehandeld. Volgens de officier van justitie is er derhalve thans nog steeds sprake van een stoornis. De officier van justitie is van mening dat de kliniek voortvarend te werk gaat, nu thans een machtiging is verkregen voor onbegeleid verlof. Het is van belang dat het resocialisatietraject wordt voortgezet zodat [verdachte] steeds meer zelfstandig kan functioneren in de maatschappij. Het groeiproces is nog volop actief en vraagt een zorgvuldige afronding. Een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is thans niet aan de orde.

7.Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw

[verdachte] heeft – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat het goed met hem gaat en dat hij een heel ander mens is geworden. Hij is het eens met het standpunt van de gedragsdeskundigen dat er bij hem geen sprake is van een stoornis. Hij heeft veel doelen bereikt; hij heeft meer zelfvertrouwen en inzicht gekregen, kropt zijn gevoelens minder op en stelt zich assertiever op. [verdachte] geeft verder aan dat hij hoopt dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar wordt verlengd. In dat jaar kan hij werk en woonruimte zoeken, een netwerk opbouwen en een diploma halen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen blijkt dat er geen sprake is van een stoornis. In samenhang hiermee kan derhalve niet meer worden gesproken van een pathologisch bepaald recidivegevaar. Ook het delictgevaar is zo laag, dat het de voortzetting van de terbeschikkingstelling niet meer rechtvaardigt. Om de maatregel te kunnen verlengen moet sprake zijn van een stoornis en recidivegevaar. Nu aan deze vereisten niet wordt voldaan, is een verlenging in strijd met artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ook is een voorwaardelijke beëindiging in de zin van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde, nu dit een schending van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de twee externe gedragsdeskundigen als deskundige te horen en ter zitting te bevragen over de inhoud van hun rapporten.

8.De beoordeling

De rechtbank dient thans te beoordelen of het gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen nog steeds vereist dat de terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt verlengd.
Uit de rapportages van de externe gedragsdeskundigen en de kliniek en de hierop ter zitting door de deskundige gegeven toelichting blijkt dat er een verschil van inzicht bestaat omtrent de aanwezigheid van een stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling bij [verdachte] en het daarmee samenhangende recidivegevaar. De kliniek is van oordeel dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en een matig recidivegevaar. De externe gedragsdeskundigen zijn van mening dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis en schatten het gevaar voor recidive laag.
Nu de gedragsdeskundigen unaniem op basis van twee onafhankelijke onderzoeken tot hun conclusie zijn gekomen, neemt de rechtbank de eindconclusie van de gedragsdeskundigen over dat er geen sprake (meer) is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat in samenhang hiermee niet meer kan worden gesproken van een pathologisch bepaald recidivegevaar. Derhalve kan niet langer worden gezegd dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen verdere verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Gelet hierop constateert de rechtbank dat niet wordt voldaan aan het in artikel 38d Sr genoemde vereiste voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Dit zou betekenen dat de maatregel beëindigd zou moeten worden.
Per 1 juli 2013 is echter de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten in werking getreden (Stb. 2012, 410), waardoor onder meer artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gewijzigd. De wijziging van artikel 509t, tweede lid, Sv houdt onder meer in dat daaraan een volzin is toegevoegd waarin wordt bepaald dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
De raadsvrouw heeft echter betoogd dat een voorwaardelijke beëindiging in de zin van artikel 509t, tweede lid Sv niet aan de orde is, nu dit een schending van artikel 5 EVRM oplevert.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst in dit verband naar een tweetal uitspraken van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden (de verlengingsrechter in hoger beroep). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 9 januari 2014 (ECLI:NLGHARL:2014:67) respectievelijk 20 februari 2014 (niet gepubliceerd) omtrent de toepasselijkheid van artikel 509t, tweede lid Sv het volgende overwogen:
“(…) Het hof verstaat de laatste volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv aldus dat deze
toepassing vindt als de officier van Justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling heeft gevorderd, met andere woorden beëindiging van de terbeschikkingstelling moet in het kader van deze bepaling worden opgevat als afwijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan slechts worden bevolen als de maatregel van terbeschikkingstelling wordt verlengd of met toepassing van artikel 509t, vijfde lid, Sv, is verlengd. Ingevolge artikel 38d Sr kan de maatregel alleen worden verlengd als de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging eist.
Naar het oordeel van het hof vormt een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, waarbij niet aan de verlengingsgrond van genoemd artikel 38d is voldaan, een schending van het in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten liggende verbod op willekeurige detentie. In die gevallen dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is of wordt beëindigd, kan, afhankelijk van de aan die voorwaardelijke beëindiging verbonden vrijheidsbeperkende voorwaarden, verlenging van de maatregel waarbij niet aan de verlengingsgrond van artikel 38d Sr is voldaan, schending opleveren van artikel 5 EVRM en of van artikel 2, lid 1, Vierde Protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen,). Dit laatste artikel dient ingevolge artikel 6 van het Protocol als een aanvullend artikel van het EVRM te worden aangemerkt.
Onverkort toepassing geven aan de laatste volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv kan dus strijdig zijn met artikel 5 EVRM dan wel artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM
In die gevallen dient naar het oordeel van het hof de bepaling in die volzin dan ook buiten toepassing te worden gelaten, nu ingevolge artikel 91 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het EVRM is zo‘n verdrag.”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verpleging van overheidswege van [verdachte] voorwaardelijk dient te worden beëindigd. Daarbij zullen voorwaarden worden geformuleerd waardoor [verdachte] niet in zijn verdragsrechten zoals bedoeld in artikel 5 EVRM wordt geschaad. In deze zaak zijn nog geen voorwaarden die aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kunnen worden verbonden geformuleerd. De rechtbank ziet echter geen redenen de behandeling te heropenen teneinde de reclassering hieromtrent een rapport te laten opmaken omdat dit zou betekenen dat de
terbeschikkinggestelde nog drie tot vier maanden langer de verpleging van overheidswege
zou moeten ondergaan terwijl is vastgesteld dat daartoe geen redenen meer zijn.
De rechtbank zal derhalve – gelet op de omstandigheid dat de voorwaarden niet of nauwelijks vrijheidsbeperkend kunnen zijn en derhalve zonder strijd met het EVRM toepassing kan worden gegeven aan artikel 509t, tweede lid, laatste volzin Sv – de terbeschikkingstelling met één jaar verlengen onder gelijktijdige voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met de onder punt 10. genoemde voorwaarden.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Wetboek van Strafrecht: artikel 38d, 38e, 38g.

10.De beslissing

De rechtbank:
verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar;
bepaalt dat de verpleging van overheidwege voorwaardelijk zal worden beëindigd;
stelt daarbij de navolgende
voorwaarden:
[verdachte] verleent medewerking aan reclasseringstoezicht overeenkomstig artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen.
[verdachte] verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.H.M. Druijf, W.F.J. Aalderink en
S.G.M. Schellekens, rechters, van wie mr. E.H.M. Druijf voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2014.
Mrs. W.F.J. Aalderink en S.G.M. Schellekens en de griffier zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.