In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over drie projectbesluiten en bijbehorende reguliere bouwvergunningen die zijn verleend voor de oprichting van een varkenshouderij, een pluimveehouderij en een bio-energiecentrale te Grubbenvorst. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, had op 30 oktober 2012 de projectbesluiten vastgesteld en de bouwvergunningen verleend. De eisers, waaronder de vereniging [naam eiseres] en enkele omwonenden, hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat de projectbesluiten en bouwvergunningen in overeenstemming zijn met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dat de aanvragen voor de vergunningen zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet voldoen aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het hebben van een objectief en persoonlijk belang. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de derde-partijen, die de aanvragen voor de vergunningen hebben ingediend, wel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de milieuaspecten voldoende zijn onderzocht en dat de vergunningen zijn verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers over de gevolgen voor de volksgezondheid, de externe veiligheid en de naleving van de IPPC-richtlijn verworpen. De rechtbank concludeert dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de projectbesluiten en bouwvergunningen vast te stellen, en dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de projecten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 maart 2014.