4.3Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
[moeder van slachtoffer] verklaart in haar aangifte– zakelijke weergegeven – als volgt:
“Ik wil aangifte doen van zware mishandeling van mijn dochter, gepleegd door [naam verdachte], de vader van mijn dochter. Op een gegeven moment begonnen mij dus ook blauwe plekken op te vallen bij [naam slachtoffer]. De eerste keer dat ik blauwe plekken zag, was op de hals van [naam slachtoffer]. Ze had toen allemaal blauwe plekken rondom haar hals, op haar keel. Ik ben daarmee naar de huisartsenpost in Roermond gegaan. Daarna heb ik op verschillende dagen verschillende blauwe plekken gezien op het hoofdje van [naam slachtoffer]. In haar gezicht met name. Ik weet wel dat [naam slachtoffer] vaak een (nieuwe) blauwe plek had als [naam verdachte] met haar aankwam. We zijn naar de huisarts gegaan omdat [naam slachtoffer] slecht at en omdat [naam slachtoffer] er slecht uitzag. Ze was bleek en had rode kringen rond de ogen. Ze had toen ook een kras onder het rechteroog. Er werd ook een scan gedaan en uit die scan bleek dat [naam slachtoffer] linksachter op haar hoofd een bloeding had.”
[naam arts 3], vertrouwensarts bij het AMK, verklaart –zakelijk weergegeven – als volgt:
“Als vertrouwensarts bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Noord- en Midden Limburg ben ik betrokken geweest bij een onderzoek naar aanleiding van een melding van vermoedens van kindermishandeling van [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer]. Op 12 oktober 2011 heeft het Laurentius ziekenhuis melding bij AMK gedaan van vermoedens van kindermishandeling. Er zijn op de volgende momenten letsels bij haar gezien:
- op 7/9/2011: HAP-bezoek i.v.m. blauwe plekken op schouderbladen en borstkas. Bij onderzoek worden streepvormige lokale roodheid gezien op schouderbladen en onder armen;
- op 29/9/2011: huisartsenbezoek i.v.m. flinke krassen in gezicht, blauwe plekken rondom ogen; zou door kind zelf gedaan zijn. Huisarts zag een duidelijk scherpe kras onder rechter oog op haar wang;
- op 11/10/2011: huisartsbezoek i.v.m. spugen en blauwe plekken. Vervangend huisarts zag dwangstand hoofd naar rechts, nauwelijks reactie ogen op licht en beweging en blauwe plekken. Er zou tevens sprake zijn van voedingsproblematiek en overmatig huilen. Doorverwezen naar kinderarts.
De kinderarts: constateert:
- diverse blauwe plekken op gezicht, 4 rechts 2 links;
- kras onder rechter oog;
- 3 ronde verklaringen in de linker mid-oksellijn;
- diverse blauwe plekken op buikwand.
Er is een CT-scan gemaakt. Daarbij is een subduraal hematoom (bloeding onder het harde hersenvlies) geconstateerd.”
De forensisch arts dr. [naam arts 2]rapporteert met betrekking tot het letsel – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Bij [naam slachtoffer] zijn onder meer blauwe plekken in het gelaat, waarschijnlijk een ribbreuk, waarschijnlijk een metafysaire hoekfractuur, een breuk van het linker-opperarmbeen, waarschijnlijk hersenletsel en waarschijnlijk een bloeding onder het harde hersenvlies geconstateerd. Deze combinatie van bevindingen is passend bij niet-accidenteel trauma (toegebracht letsel) met mogelijk toegebracht schedelhersenletsel door een schudincident (acceleratie-deceleratietrauma), door impact, of door de combinatie van beide. Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [naam slachtoffer], bij gebruikelijke verzorgingshandelingen of bij de bevalling.”
Kinderradioloog[naam arts 1]verklaart ter terechtzitting met betrekking tot het geconstateerde letsel – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb de röntgenfoto’s van [naam slachtoffer] beoordeeld en er waren duidelijke botbreuken op te zien. Er was zeker sprake van een fractuur van de elfde rib aan de rechterachterzijde alsmede een fractuur in het linkeropperarmbeen. Bij de rechterknie is er waarschijnlijk ook sprake van een breuk. Posterieure ribreuken hebben een zeer hoge voorspellende waarde voor kindermishandeling door knijpen en/of stevig vasthouden. Het letsel aan de bovenarm en knie past bij een schudincident (acceleratie-deceleratietrauma). Het totale complex van het geconstateerde letsel betreft niet-accidenteel (toegebracht) letsel, waarbij het onderliggende mechanisme kan bestaan uit schudden, slaan, impact of een combinatie daarvan. Dergelijk letsel ontstaat niet door alledaagse handelingen of alledaagse ongelukken, zoals vallen.”
Verdachte verklaart ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben ook nog een keer per ongeluk met [naam slachtoffer] tegen een kast opgelopen. Zij had toen een blauw plekje onder haar oog. Ik heb mij toen een keer laten gaan en ik heb haar met de achterkant van mijn hand tegen haar gezichtje geslagen. Op het moment dat ik haar de klap had gegeven lag [naam slachtoffer] al in haar bedje. [naam slachtoffer] was nog steeds aan het huilen. Ik heb toen [naam slachtoffer] vastgepakt onder de armpjes. Ik heb haar toen stevig vast gepakt, vandaar dat zij de plekken onder de oksels en op haar schoudertjes had. Op het moment dat ik naar de kamer liep had ik [naam slachtoffer] nog steeds onder de oksels vast. Ik had haar voor mij vast en het gezichtje van [naam slachtoffer] was gericht naar mij. Op dat moment heb ik 1 keer met haar naar achteren geschud, ik had haar op dat moment stevig vast.”
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [naam slachtoffer] in de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 heeft geslagen, gewelddadig heeft vastgepakt en één keer heeft geschud ten gevolge waarvan zij een aantal fracturen en een bloeding onder het harde hersenvlies heeft bekomen.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld of er ten minste sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zou kunnen overlijden. Op basis van de door de deskundige dr. [naam arts 1] ter terechtzitting afgelegde verklaring is niet met zekerheid vast te stellen dat de door verdachte verrichte handelingen het aanmerkelijke risico vormden op de dood van het slachtoffer. Immers blijkt uit de door de voornoemde deskundige afgelegde verklaring dat, hoewel niet is uit te sluiten dat een enkele schudbeweging – mits uitgevoerd met aanzienlijke kracht – tot de dood van een jonge baby zou kunnen leiden, het veel waarschijnlijker is dat hersenletsel wordt veroorzaakt door repeterende schudbewegingen of een forse botsende impact. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in onderhavige zaak onbekend is met welke krachtinspanning de schudbeweging is uitgevoerd. Voorts heeft de deskundige aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat er bij vijf procent van de baby’s jonger dan zes maanden wel eens een (schud)incident heeft plaatsgevonden, terwijl daarvan slechts een klein percentage (ongeveer 1 op de 150) medische hulp nodig heeft van welk percentage eenderde uiteindelijk komt te overlijden. De rechtbank concludeert hieruit dat er geen aanmerkelijke kans heeft bestaan dat het slachtoffer als gevolg van het toegebrachte letsel had kunnen overlijden, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde: poging doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 82 Sr geeft een - niet limitatieve - opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijke letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de duur van het herstel en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen. De rechtbank is van oordeel dat onderhavige botbreuken niet aan te merken zijn als zwaar lichamelijk letsel, nu botbreuken bij baby's relatief snel en zonder operatief ingrijpen restloos genezen. Het gegeven dat er sprake was van meerdere botbreuken, doet hieraan niet af. Evenmin acht de rechtbank de geconstateerde bloeding onder het harde hersenvlies op zichzelf aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het enkele feit dat een dergelijke bloeding incidenteel tot ernstige complicaties dan wel de dood kan leiden, maakt dat niet anders.
Nu de rechtbank niet komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel, zal verdachte van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van het slachtoffer. Immers, het slaan, hardhandig vastpakken en eenmalig schudden van een zeer jonge baby levert een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daarvan lichamelijk letsel oploopt. Dat dergelijke handelingen voorts bij een jonge baby pijn veroorzaken, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens een feit van algemene bekendheid. Hieruit volgt dat ook verdachte dit moet hebben geweten.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte door toch deze handelingen uit te voeren willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van dat slaan, stevig vastpakken en eenmalig schudden lichamelijk letsel zou bekomen en pijn zou ondervinden. Verdachte heeft mitsdien op zijn minst gehandeld met de voor mishandeling vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter heeft mishandeld.