ECLI:NL:RBLIM:2014:1690

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
04/850386-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen (voorwaardelijk) opzet op de dood bij het schudden van een baby

Op 25 februari 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn babydochter. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar vermoedens van kindermishandeling, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter in de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 heeft geslagen, gewelddadig heeft vastgepakt en haar eenmalig heeft geschud, wat resulteerde in diverse fracturen en een bloeding onder het harde hersenvlies. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de handelingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebrachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte hem wel schuldig aan mishandeling van zijn kind. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 12 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank benadrukte dat de kwetsbaarheid van jonge kinderen nooit mag leiden tot mishandeling, ongeacht de omstandigheden waarin ouders zich bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/850386-11
Datum uitspraak : 25 februari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2013 en 11 februari 2014.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]) van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gewelddadig heeft vastgepakt en/of (vervolgens) gewelddadig/krachtig door elkaar heeft geschud, dan wel anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd althans lichaam van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, aan [naam slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel en/of bloeding onder het harde hersenvlies en/of fracturen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk te slaan en/of gewelddadig vast te pakken en/of (vervolgens) gewelddadig/krachtig door elkaar te schudden, dan wel anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd althans lichaam van die
[naam slachtoffer], zulks terwijl het misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
(artikel 302 jo. 304 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]), heeft geslagen en/of gewelddadig heeft vastgepakt en/of (vervolgens) gewelddadig/krachtig door elkaar heeft geschud, dan wel anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans lichaam van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel en/of bloeding onder het harde hersenvlies en/of fracturen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl het misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
(artikel 300 jo. 304 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 in de gemeente Roermond grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [naam slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]), heeft geslagen en/of gewelddadig heeft vastgepakt en/of (vervolgens) gewelddadig/krachtig door elkaar heeft geschud, dan wel anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans lichaam van die [naam slachtoffer], waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel en/of bloeding onder het harde hersenvlies en/of fracturen, heeft bekomen;
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Ten aanzien van het bewijs heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte, de informatie van de vertrouwensarts van het AMK, de conclusies van de deskundigen dr. [naam arts 1] en dr. [naam arts 2] en de verklaringen van verdachte. Op grond van de conclusies van de deskundigen heeft de officier van justitie vastgesteld dat verdachte het slachtoffer met kracht in het gezicht heeft geslagen en in elk geval zodanig en met zoveel kracht (meermalen) heeft geschud dat het slachtoffer daarbij hersenletsel heeft opgelopen. Daarbij heeft verdachte gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, nu het als een feit van algemene bekendheid mag worden gezien dat als jonge baby’s geschud worden dit zeer gevaarlijk is en de dood van die baby tot gevolg kan hebben.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van opzet bij verdachte. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling en uit frustratie. Hij had op geen enkel moment opzet op de dood dan wel het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel bij het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke vorm.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [1] , in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
[moeder van slachtoffer] verklaart in haar aangifte [2] – zakelijke weergegeven – als volgt:
“Ik wil aangifte doen van zware mishandeling van mijn dochter, gepleegd door [naam verdachte], de vader van mijn dochter. Op een gegeven moment begonnen mij dus ook blauwe plekken op te vallen bij [naam slachtoffer]. De eerste keer dat ik blauwe plekken zag, was op de hals van [naam slachtoffer]. Ze had toen allemaal blauwe plekken rondom haar hals, op haar keel. Ik ben daarmee naar de huisartsenpost in Roermond gegaan. Daarna heb ik op verschillende dagen verschillende blauwe plekken gezien op het hoofdje van [naam slachtoffer]. In haar gezicht met name. Ik weet wel dat [naam slachtoffer] vaak een (nieuwe) blauwe plek had als [naam verdachte] met haar aankwam. We zijn naar de huisarts gegaan omdat [naam slachtoffer] slecht at en omdat [naam slachtoffer] er slecht uitzag. Ze was bleek en had rode kringen rond de ogen. Ze had toen ook een kras onder het rechteroog. Er werd ook een scan gedaan en uit die scan bleek dat [naam slachtoffer] linksachter op haar hoofd een bloeding had.”
[naam arts 3] [3] , vertrouwensarts bij het AMK, verklaart –zakelijk weergegeven – als volgt:
“Als vertrouwensarts bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Noord- en Midden Limburg ben ik betrokken geweest bij een onderzoek naar aanleiding van een melding van vermoedens van kindermishandeling van [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer]. Op 12 oktober 2011 heeft het Laurentius ziekenhuis melding bij AMK gedaan van vermoedens van kindermishandeling. Er zijn op de volgende momenten letsels bij haar gezien:
  • op 7/9/2011: HAP-bezoek i.v.m. blauwe plekken op schouderbladen en borstkas. Bij onderzoek worden streepvormige lokale roodheid gezien op schouderbladen en onder armen;
  • op 29/9/2011: huisartsenbezoek i.v.m. flinke krassen in gezicht, blauwe plekken rondom ogen; zou door kind zelf gedaan zijn. Huisarts zag een duidelijk scherpe kras onder rechter oog op haar wang;
  • op 11/10/2011: huisartsbezoek i.v.m. spugen en blauwe plekken. Vervangend huisarts zag dwangstand hoofd naar rechts, nauwelijks reactie ogen op licht en beweging en blauwe plekken. Er zou tevens sprake zijn van voedingsproblematiek en overmatig huilen. Doorverwezen naar kinderarts.
De kinderarts: constateert:
  • diverse blauwe plekken op gezicht, 4 rechts 2 links;
  • kras onder rechter oog;
  • 3 ronde verklaringen in de linker mid-oksellijn;
  • diverse blauwe plekken op buikwand.
Er is een CT-scan gemaakt. Daarbij is een subduraal hematoom (bloeding onder het harde hersenvlies) geconstateerd.”
De forensisch arts dr. [naam arts 2] [4] rapporteert met betrekking tot het letsel – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Bij [naam slachtoffer] zijn onder meer blauwe plekken in het gelaat, waarschijnlijk een ribbreuk, waarschijnlijk een metafysaire hoekfractuur, een breuk van het linker-opperarmbeen, waarschijnlijk hersenletsel en waarschijnlijk een bloeding onder het harde hersenvlies geconstateerd. Deze combinatie van bevindingen is passend bij niet-accidenteel trauma (toegebracht letsel) met mogelijk toegebracht schedelhersenletsel door een schudincident (acceleratie-deceleratietrauma), door impact, of door de combinatie van beide. Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [naam slachtoffer], bij gebruikelijke verzorgingshandelingen of bij de bevalling.”
Kinderradioloog[naam arts 1] [5] verklaart ter terechtzitting met betrekking tot het geconstateerde letsel – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik heb de röntgenfoto’s van [naam slachtoffer] beoordeeld en er waren duidelijke botbreuken op te zien. Er was zeker sprake van een fractuur van de elfde rib aan de rechterachterzijde alsmede een fractuur in het linkeropperarmbeen. Bij de rechterknie is er waarschijnlijk ook sprake van een breuk. Posterieure ribreuken hebben een zeer hoge voorspellende waarde voor kindermishandeling door knijpen en/of stevig vasthouden. Het letsel aan de bovenarm en knie past bij een schudincident (acceleratie-deceleratietrauma). Het totale complex van het geconstateerde letsel betreft niet-accidenteel (toegebracht) letsel, waarbij het onderliggende mechanisme kan bestaan uit schudden, slaan, impact of een combinatie daarvan. Dergelijk letsel ontstaat niet door alledaagse handelingen of alledaagse ongelukken, zoals vallen.”
Verdachte verklaart ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben ook nog een keer per ongeluk met [naam slachtoffer] tegen een kast opgelopen. Zij had toen een blauw plekje onder haar oog. Ik heb mij toen een keer laten gaan en ik heb haar met de achterkant van mijn hand tegen haar gezichtje geslagen. Op het moment dat ik haar de klap had gegeven lag [naam slachtoffer] al in haar bedje. [naam slachtoffer] was nog steeds aan het huilen. Ik heb toen [naam slachtoffer] vastgepakt onder de armpjes. Ik heb haar toen stevig vast gepakt, vandaar dat zij de plekken onder de oksels en op haar schoudertjes had. Op het moment dat ik naar de kamer liep had ik [naam slachtoffer] nog steeds onder de oksels vast. Ik had haar voor mij vast en het gezichtje van [naam slachtoffer] was gericht naar mij. Op dat moment heb ik 1 keer met haar naar achteren geschud, ik had haar op dat moment stevig vast.”
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [naam slachtoffer] in de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 heeft geslagen, gewelddadig heeft vastgepakt en één keer heeft geschud ten gevolge waarvan zij een aantal fracturen en een bloeding onder het harde hersenvlies heeft bekomen.
Poging doodslag
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld of er ten minste sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zou kunnen overlijden. Op basis van de door de deskundige dr. [naam arts 1] ter terechtzitting afgelegde verklaring is niet met zekerheid vast te stellen dat de door verdachte verrichte handelingen het aanmerkelijke risico vormden op de dood van het slachtoffer. Immers blijkt uit de door de voornoemde deskundige afgelegde verklaring dat, hoewel niet is uit te sluiten dat een enkele schudbeweging – mits uitgevoerd met aanzienlijke kracht – tot de dood van een jonge baby zou kunnen leiden, het veel waarschijnlijker is dat hersenletsel wordt veroorzaakt door repeterende schudbewegingen of een forse botsende impact. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in onderhavige zaak onbekend is met welke krachtinspanning de schudbeweging is uitgevoerd. Voorts heeft de deskundige aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat er bij vijf procent van de baby’s jonger dan zes maanden wel eens een (schud)incident heeft plaatsgevonden, terwijl daarvan slechts een klein percentage (ongeveer 1 op de 150) medische hulp nodig heeft van welk percentage eenderde uiteindelijk komt te overlijden. De rechtbank concludeert hieruit dat er geen aanmerkelijke kans heeft bestaan dat het slachtoffer als gevolg van het toegebrachte letsel had kunnen overlijden, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde: poging doodslag.
Aard van het letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 82 Sr geeft een - niet limitatieve - opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijke letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de duur van het herstel en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen. De rechtbank is van oordeel dat onderhavige botbreuken niet aan te merken zijn als zwaar lichamelijk letsel, nu botbreuken bij baby's relatief snel en zonder operatief ingrijpen restloos genezen. Het gegeven dat er sprake was van meerdere botbreuken, doet hieraan niet af. Evenmin acht de rechtbank de geconstateerde bloeding onder het harde hersenvlies op zichzelf aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het enkele feit dat een dergelijke bloeding incidenteel tot ernstige complicaties dan wel de dood kan leiden, maakt dat niet anders.
Nu de rechtbank niet komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel, zal verdachte van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden vrijgesproken.
Mishandeling
Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van het slachtoffer. Immers, het slaan, hardhandig vastpakken en eenmalig schudden van een zeer jonge baby levert een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daarvan lichamelijk letsel oploopt. Dat dergelijke handelingen voorts bij een jonge baby pijn veroorzaken, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens een feit van algemene bekendheid. Hieruit volgt dat ook verdachte dit moet hebben geweten.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte door toch deze handelingen uit te voeren willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van dat slaan, stevig vastpakken en eenmalig schudden lichamelijk letsel zou bekomen en pijn zou ondervinden. Verdachte heeft mitsdien op zijn minst gehandeld met de voor mishandeling vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter heeft mishandeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij in de periode van [geboortedatum slachtoffer] tot en met 11 oktober 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]) heeft geslagen en gewelddadig heeft vastgepakt en gewelddadig/krachtig door elkaar heeft geschud, ten gevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden, zulks terwijl het misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto 304 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de klinisch psycholoog drs. [naam arts 4] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 19 januari 2012 rapportage uitgebracht. Deze deskundige stelt dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en van levensfaseproblematiek, alsmede van een cannabis-afhankelijkheid in vroege volledige remissie. Er is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en had een dusdanige invloed dat het ten laste gelegde, indien bewezen, daaruit verklaard zou kunnen worden. Door zijn zwakbegaafde intellectuele vermogens is verdachte minder in staat om zaken adequaat te overzien, consequenties in te schatten en alternatieven aan te dragen om situaties op te lossen. Zijn inschattingsvermogen en beoordelingsvermogen zijn beperkt, omdat hij op sociaal-emotioneel gebied niet altijd de juiste inschatting kan maken. Door grote ingrijpende veranderingen het voorgaande jaar was sprake van levensfase-problematiek met daarbij komende stresserende factoren op financieel vlak. Vanuit een assertiviteitsprobleem kon verdachte tevens moeilijk voor zichzelf opkomen en heeft hij zijn frustraties afgereageerd op de meest weerloze persoon, de baby.
De deskundige adviseert om indien het strafbare feit bewezen worden geacht, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen-verklaarde nu overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachtes strafbaarheid opheffen.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 4 februari 2014.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de positieve ontwikkeling die verdachte sinds het ten laste gelegde heeft doorgemaakt, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport d.d. 4 februari 2014 en het verslag van Rubicon d.d. 10 december 2013. Voorts heeft hij verzocht rekening te houden met het lange tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de uiteindelijke behandeling ter terechtzitting. Verdachte is op de goede weg om een toekomst met zijn gezin op te bouwen en staat open voor hulpverlening. Het door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zou dit niet alleen doorkruisen, maar heeft in de visie van de raadsman ook geen enkele toegevoegde waarde meer. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, met eventueel een langere proeftijd en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in genoemd reclasseringsadvies.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn dochtertje dat destijds nog geen drie maanden oud was en heeft daarmee haar gezondheid in gevaar gebracht. Jonge baby's zijn uiterst kwetsbare mensjes die geheel op de goede zorgen van hun ouders of verzorgers zijn aangewezen. Vrijwel alle ouders ervaren bij het verzorgen van hun jonge kinderen soms gevoelens van onmacht. Voor deze onmacht kan een ieder gemakkelijk begrip opbrengen. In het geval van verdachte kwam bij deze algemene onmacht ook nog eens de omstandigheid dat hij geconfronteerd werd met financiële problemen en de omstandigheid dat hij onverwachts een bijzonder grote en zware verantwoordelijkheid kreeg te dragen voor een gezin.
Voorop moet echter staan dat nooit en tenimmer onmacht van de ouder mag leiden tot fysieke en/of geestelijke mishandeling van een kind.
Het handelen van verdachte ten opzichte van zijn jonge en weerloze kind acht de rechtbank daarom zeer ernstig, waarbij wel aangetekend moet worden dat verdachte uiteindelijk tijdig hulp heeft ingeschakeld, nadat hij zag dat het niet goed ging met zijn dochtertje. Anderzijds heeft verdachte niet meteen openheid van zaken gegeven en bagatelliseert hij zijn handelen. Daarmee heeft hij opnieuw een risico met betrekking tot de gezondheid van [naam slachtoffer] aanvaard.
Naast het letsel en leed dat hij aan zijn kind heeft toegebracht, heeft hij ook zijn partner, de moeder van [naam slachtoffer], leed toegebracht.
Bij de strafoplegging is tevens rekening gehouden met het advies van de deskundige Kobussen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Voorts komt uit deze rapportage naar voren dat het recidiverisico beperkt is, mits verdacht wordt begeleid in de omgang en opvoeding van zijn kind. De deskundige adviseert dan ook begeleiding van jeugdzorg en de reclassering, ook als dat inhoudt ambulante gespecialiseerde hulpverlening in het kader van bijzondere voorwaarden.
Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies betreffende verdachte, d.d. 4 februari 2014, dat het recidiverisico thans als laag/gemiddeld wordt ingeschat. Verdachte heeft inmiddels meer inzicht in zijn aandeel in het probleem. Verdachte accepteert begeleiding en heeft al een positieve verandering laten zien ten opzichte van twee jaar geleden. De Reclassering acht langere begeleiding van verdachte wenselijk, gelet op zijn verstandelijke beperking en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden reclasserings-toezicht en deelname aan de gedragsinterventie CoVa+.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundige en de reclassering over en maakt deze tot de hare.
In het voordeel van verdachte spreekt verder dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook wordt ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat het bewezenverklaarde in 2011 is gepleegd en er voorts ook lange tijd is verstreken sinds de sluiting van het opsporingsonderzoek en de uiteindelijke behandeling ter terechtzitting.
Alles overwegend acht de rechtbank het in deze zaak geboden af te wijken van de eis van de officier van justitie, nu zij enerzijds tot een bewezenverklaring van een minder ernstig feit komt dan de officier van justitie en de rechtbank het anderzijds gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte niet wenselijk acht dat deze wordt doorkruist door de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal derhalve volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Conform genoemde rapportage van de deskundige en het reclasseringsadvies, zal de rechtbank verdachte in het kader van de voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht opleggen, alsmede deelname aan de GI-LdH CoVaplus.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van drie jaar de algemene voorwaarde(n) of de bijzondere voorwaarde(n) heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
  • zich binnen vijf dagen volgend op het vonnis van de rechtbank melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres Bredeweg 28B te Roermond. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
  • moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventie: GI-LdH CoVaplus (IQ 70-90);
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs. V.P. van Deventer, A.K. Kleine en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2014.
Mr. V.P. van Deventer en mr. C.C.W.M. Aretz zijn niet staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 04/850386-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 25 februari 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de / het *** Detentieinstantie *** te
*** Vest.plaats detentieinstantie ***.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 11 februari 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg Noord, district Midden-Limburg, opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL233R 2011100452 en als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Ambtsedig Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2011, pagina 28-34.
3.Geschrift met als opschrift “Verklaring ACCM Coebergh, vertrouwensarts AMK”, d.d. 23 november 2011, pagina 87-89.
4.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2012.03.06.052 d.d. 26 juni 2012, opgemaakt door dr. [naam arts 2], die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische geneeskunde.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 februari 2014.