ECLI:NL:RBLIM:2014:1662

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
04/804197-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging met betrekking tot feit 1, omdat de verdachte op basis van een toezegging van het openbaar ministerie de gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat hij niet zou worden vervolgd. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigden. De verklaringen van de medeverdachte, die door het openbaar ministerie als nieuw bewijs werden aangedragen, werden door de rechtbank niet als zodanig erkend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de bedoeling van de medeverdachte om de betrokken persoon in de prostitutie te brengen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en medeverdachten niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring van het tweede feit te komen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid voor verdachten en de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met sepotbeslissingen en toezeggingen aan verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/804197-11
Datum uitspraak : 31 januari 2014
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Raadsman is mr. H.P. Eckert, advocaat kantoorhoudende te Groningen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling op de zitting van 17 januari 2014. De rechtbank heeft gehoord: de officier van justitie en de raadsman van de verdachte. De verdachte is niet in persoon ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2011 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland en/of in Roemenië en/of in Duitsland, (een) ander(en), genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2011 tot en met 31 mei 2011 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland en/of Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk die [slachtoffer 3] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.2
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
Bij preliminair verweer heeft de verdediging gepleit voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging. Hiertoe heeft zij het volgende naar voren gebracht.
Op 20 september 2011 is de zaak tegen de verdachte geseponeerd. Deze sepotbeslissing had betrekking op dezelfde feiten als de in de onderhavige zaak aan verdachte ten laste gelegde feiten. In haar e-mail van 17 juni 2013 heeft de officier van justitie aangegeven dat het sepot is opengebroken, toen er nieuwe feiten en omstandigheden tegen de verdachte aan het licht kwamen. Hiertoe heeft de officier van justitie met name verwezen naar de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. De verklaringen van [medeverdachte] rechtvaardigen de herroeping van de sepotbeslissing niet, nu deze verklaringen, gelet op de verklaringen van de verdachte zelf, [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], processueel gezien niet een ander licht op de zaak hebben geworpen. Nu er van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is, dient het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie te vervallen.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het preliminair verweer dient te worden verworpen. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Aanvankelijk is het openbaar ministerie tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te vervolgen. Uit de stukken bleek echter dat ook een andere verdachte, te weten [medeverdachte], bij de feiten betrokken was. Deze [medeverdachte] kon aanvankelijk niet worden getraceerd. In januari 2012 is [medeverdachte] aangehouden en gehoord. Zijn verklaringen leverden nieuwe feiten en omstandigheden op met betrekking tot de rol van de verdachte en rechtvaardigden om die reden het openbreken van de sepotbeslissing.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat aan de verdachte geen sepotbrief is verzonden. Eerst toen de raadsman haar naar het sepot vroeg, heeft de officier van justitie hem hierover bericht.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van het preliminair verweer van de verdediging heeft de rechtbank ter terechtzitting d.d. 17 januari 2014 het volgende overwogen.
In het Uittreksel Justitiële Documentatie met betrekking tot de verdachte d.d. 19 april 2012 is vermeld dat op 20 september 2011 de zaak met parketnummer 04-804197-11, betrekking hebbend op een (vermoedelijke) overtreding van artikel 273f, lid 1, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd op 20 juli 2011 te Venlo, is geseponeerd vanwege het ontbreken van (voldoende) wettig bewijs. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een dergelijke vermelding pas in het Uittreksel Justitiële Documentatie wordt opgenomen, indien deze beslissing in het registratiesysteem van het openbaar ministerie is geregistreerd en geaccordeerd. Een afschrift van dit Uittreksel is aan de verdediging toegestuurd. Op deze wijze is aan de verdachte kenbaar gemaakt dat het betreffende feit is geseponeerd. In een e‑mail van 17 juni 2013 aan de raadsman van de verdachte heeft de officier van justitie bevestigd dat het feit aanvankelijk werd geseponeerd, maar dat dit sepot later is opengebroken.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat het onder 1 ten laste gelegde feit aanvankelijk door de officier van justitie is geseponeerd en dat deze sepotbeslissing aan de verdachte kenbaar is gemaakt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging plaats wanneer het openbaar ministerie tot vervolging overgaat, terwijl bij de verdachte op grond van door het openbaar ministerie gedane – of aan deze toe te rekenen – toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, is zij van oordeel dat op grond van een aan het openbaar ministerie toe te rekenen toezegging, bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Een dergelijke gerechtvaardigde verwachting staat slechts dan niet aan een vervolging in de weg, indien nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht komen die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen.
De vraag of de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] de herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Weliswaar leveren de verklaringen van deze [medeverdachte] nuance- en accentverschillen op, doch van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de sepotbeslissing, kan niet worden gesproken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ter terechtzitting van 17 januari 2014, zonder onderzoek van de zaak zelf, het openbaar ministerie in zijn vervolging ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank het openbaar ministerie wel ontvankelijk in zijn vervolging, nu uit niets blijkt dat de sepotbeslissing ook op dit feit betrekking heeft gehad. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, voor zover het strekte tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2, ter terechtzitting d.d. 17 januari 2014 verworpen.
3.3
De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor de schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 2, gepleegd tezamen en in vereniging met een ander, te weten met [medeverdachte], bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer 3], [medeverdachte] en [getuige], alsmede naar de bevindingen van het Prostitutie Controle Team van de politie regio Brabant Zuid Oost. De verdachte heeft een actieve bijdrage geleverd aan het brengen van [slachtoffer 3] in de positie om zich in Nederland beschikbaar te stellen voor prostitutie. De ten laste gelegde delictsomschrijving strekt ertoe elke daad tot bevordering van grensoverschrijdende prostitutie te bestrijden.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte van feit 2 vrij te spreken. Hiertoe heeft ze aangevoerd dat:
  • uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en de verdachte niet blijkt dat de verdachte bekend was met het doel van de reis van [slachtoffer 3] naar Nederland;
  • de verklaring van [medeverdachte] niet betrouwbaar is en derhalve niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Uit de verklaringen van deze [medeverdachte] is immers af te leiden dat hij de schuld op de verdachte heeft proberen af te schuiven.
Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat in het dossier de foto, aan de hand waarvan [slachtoffer 3] de verdachte zou hebben herkend, ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbankOnder feit 2 is aan de verdachte, kort weergegeven, ten laste gelegd dat hij samen met (een) ander(en) [slachtoffer 3] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk haar in een ander land ertoe te brengen zich voor de prostitutie beschikbaar te stellen. Voor een bewezenverklaring van dit feit dient in de eerste plaats te worden bewezen dat de verdachte, ten tijde van het aanwerven, medenemen of ontvoeren, wist dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 3] zich in een ander land voor de prostitutie beschikbaar zou stellen.
[slachtoffer 3] heeft – voor zover relevant – verklaard dat:
  • zij naar Duitsland wilde om in de prostitutie te werken;
  • zij tegen [voornaam medeverdachte] heeft gezegd dat zij in de prostitutie wilde werken;
  • [voornaam medeverdachte] haar kon helpen met onderdak;
  • zij met een vriend van [voornaam medeverdachte], genaamd [voornaam verdachte], met het vliegtuig naar Nederland is gegaan en die vriend de reis heeft betaald;
  • zij, na haar aankomst op zondag in Nederland, met [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] naar Eindhoven is geweest;
  • zij op maandag aan het werk is gegaan en dat [voornaam medeverdachte] dit voor haar had geregeld;
  • zij met [voornaam verdachte] niets heeft en dat [voornaam medeverdachte] gewoon een vriend is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft – voor zover relevant – verklaard dat:
  • hij weet dat [slachtoffer 3] een meisje is uit Roemenië dat samen met de verdachte naar Nederland is gekomen;
  • hij niet weet hoe [slachtoffer 3] naar Nederland is gekomen;
  • hij [slachtoffer 3] niet gezien heeft;
  • hij [slachtoffer 3] en de verdachte niet van het vliegveld heeft opgehaald;
  • hij niet heeft geregeld dat [slachtoffer 3] op het [adres 2] in Eindhoven kon gaan werken;
  • de verdachte dat geregeld heeft.
De verdachte heeft – voor zover relevant – aangegeven dat:
  • hij omstreeks 24 mei 2011 in Nederland is aangekomen;
  • hij met het vliegtuig van Roemenië naar Eindhoven is gevlogen;
  • hij [slachtoffer 3] kende via een vriendin uit [geboorteplaats];
  • hij [slachtoffer 3] op het vliegveld is tegengekomen.
Uit geen van deze verklaringen, die overigens onderling (gedeeltelijk) tegenstrijdig zijn, noch uit andere bewijsmiddelen, blijkt dat de verdachte op het moment dat hij met [slachtoffer 3] naar Nederlands reisde, wist dat het de bedoeling was dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen wettige bewijsmiddelen zijn om te komen tot het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
- heeft ter terechtzitting d.d. 17 januari 2014 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging met betrekking tot feit 1 van de dagvaarding;

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. J.H.M. Delnooz-Engels en mr. S.G.M. Schellekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2014.
Buiten staat
Mr. S.G.M. Schellekens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
parketnummer: 04/804197-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 31 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.