ECLI:NL:RBLIM:2014:1426

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
03/700404-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een bijl; verwerping van noodweer en psychische overmacht

Op 18 februari 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juli 2013 in Brunssum heeft geprobeerd om een ander, aangeduid als [slachtoffer], van het leven te beroven door hem met een bijl op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en zijn vriendin [naam vriendin], met de bijl naar buiten is gerend en [slachtoffer] heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit een impulsieve reactie, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'black out' en dat de verdachte zich bewust was van zijn daden. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder noodweer en psychische overmacht, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte disproportioneel heeft gehandeld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook de bijl, het wapen dat bij het delict is gebruikt, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700404-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2014
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te Heerlen op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] met een bijl op het hoofd heeft geslagen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het doden van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 2 juli 2013 treffen verbalisanten een bebloed manspersoon aan op de [adres] te Brunssum. De man vertelt dat hij[slachtoffer] heet en dat hij door [naam verdachte] van achteren op het hoofd is geslagen met een bijl. [2] Diezelfde dag doet hij aangifte van poging tot doodslag. [3] Uit medische informatie volgt dat er onder meer sprake is van een schedelfractuur met botsplinters ter hoogte van de vertex. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 juli 2013 thuis was te Brunssum toen hij getuige was van een woordenwisseling en een worsteling op straat tussen [slachtoffer] en zijn vriendin [naam vriendin]. Hij rende via het halletje naar buiten en pakte een bijl die daar toevallig stond. Toen [slachtoffer] de voortuin van verdachte inliep, heeft verdachte uitgehaald met de bijl. Hij heeft van boven naar beneden geslagen, één keer, en hij heeft [slachtoffer] met de metalen kop geraakt. [5]
Gelet op de aangifte van [slachtoffer], de bekennende verklaring van verdachte en de plaats van het letsel bij [slachtoffer] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een bijl op diens hoofd heeft geslagen. De vraag is hoe deze handeling gekwalificeerd moet worden.
Primair is door de raadsman het verweer gevoerd dat verdachtes opzet niet gericht was op de dood van [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft gehandeld in een “black out “.
Voor deze stelling ontbreekt echter steun in het dossier. De enkele verklaring van verdachte dat hij een black out had, is in ieder geval onvoldoende om het bestaan ervan aan te nemen. Bovendien weerlegt verdachte zelf bij de politie die stelling. Hij heeft aldaar immers verklaard te weten dat hij de bijl had opgepakt, er mee naar buiten te zijn gegaan en tegen [slachtoffer] te hebben geroepen “kappen, stoppen nu”. Vervolgens had hij [slachtoffer] horen zeggen “kom maar”, waarna verdachte naar eigen zeggen met de bijl uithaalde en één keer van boven naar onderen sloeg”. Een dergelijk gedetailleerde beschrijving van het gebeuren en hoe hij daartoe is gekomen strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met handelen in een “black out”. Ook het psychologisch onderzoek biedt geen steun voor de stelling van verdachte. Daarin staat immers dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was.
Voorts staat vast dat verdachte op korte afstand van [slachtoffer] heeft uitgehaald met een bijl. Deze bijl heeft een houten steel van ongeveer 1 meter lang en een metalen kop met een gewicht van 2 tot 3 kilogram, aldus verdachte [6] . Hij had de steel met twee handen vast en sloeg van boven naar beneden. [slachtoffer] werd met die bijl boven op zijn hoofd geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich - door zo te handelen - willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Naar algemene ervaringsregels brengt het lukraak slaan met een grote bijl op het hoofd van een ander de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon met zich mee. Verondersteld mag worden dat ook bij verdachte ten tijde van voornoemd handelen de wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat zo een dodelijk gevolg kon intreden. Het slaan met een grote bijl op het hoofd van een ander kan bovendien naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 juli 2013 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een bijl op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, omdat hij in noodweer heeft gehandeld.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] van zijn vriendin [naam vriendin]. De verdediging door verdachte was noodzakelijk, omdat verdachte geen andere uitweg zag dan ertussen te springen en [slachtoffer] te beletten [naam vriendin] iets aan te doen. Nu [slachtoffer] bekend staat als iemand die geweld niet schuwt, is de raadsman van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden door met een bijl in de hand naar buiten te snellen.
Indien de rechtbank echter van mening zou zijn dat de reactie van de verdachte disproportioneel is geweest, dan is dit te wijten aan de hevige gemoedstoestand waarin de verdachte op het moment van de tenlastegelegde gedraging verkeerde, als gevolg van de voorgeschiedenis tussen enerzijds [slachtoffer] en anderzijds [naam vriendin] en verdachte. De verdachte dient dan op grond van noodweerexces van alle rechtsvervolging te worden ontslagen, aldus de raadsman.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij derhalve op die grond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is primair van mening dat geen sprake was van een noodweersituatie, nu er al enige tijd was verstreken tussen het duwen door aangever van [naam vriendin] en het slaan met de bijl door verdachte. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat de aangever zich in de voortuin bevond en op hem afkwam, aantoonbaar onjuist is, nu er enkel bloed is aangetroffen op de stoep en niet in de voortuin.
Subsidiair heeft hij aangevoerd dat het slaan met de bijl een disproportioneel middel was, waardoor een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Verder is de officier van justitie van mening dat het beroep op psychische overmacht onvoldoende is onderbouwd en alleen daarom al niet kan slagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] eerder een relatie heeft gehad met de huidige vriendin van verdachte, [naam vriendin]. De verstandhouding tussen [slachtoffer] enerzijds en verdachte en [naam vriendin] anderzijds kenmerkt zich door een groot aantal incidenten. Ondanks deze verstoorde verhoudingen is [slachtoffer], zoals hierboven reeds vermeld, op 2 juli 2013 naar de woning van verdachte gereden. Hij wilde weten of [naam vriendin] bij haar vriend was. Hij heeft toen aan de achterzijde van de woning over de schutting gekeken. Toen verdachte en [naam vriendin] het hoofd van [slachtoffer] boven de schutting uit zagen komen, zijn zij de tuin in gegaan en hebben zij – volgens hen – hem verzocht te vertrekken. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte hem daarbij uitgedaagd om naar de voorkant van de woning te komen. Hoe dit ook zij, feit is dat [slachtoffer] daarna naar de voorzijde van de woning is gereden en daar zijn auto op de stoep voor de woning van verdachte heeft geparkeerd. Zelf is hij in zijn auto blijven zitten. [naam vriendin] is vervolgens naar buiten gegaan om [slachtoffer] weg te sturen waarbij een woordenwisseling tussen beiden is ontstaan. [slachtoffer] is uitgestapt en op een gegeven moment heeft hij [naam vriendin] een duw gegeven. Verdachte zag dit gebeuren waarop ook hij naar buiten is gekomen - met de bijl in zijn hand. Daarmee heeft hij op het hoofd van [slachtoffer] geslagen.
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in het onderhavige geval vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam vriendin] (dan wel een onmiddellijke dreiging daartoe), waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde en waarbij de wijze van verdediging geboden was.
Uit voormelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat inderdaad sprake is geweest van een noodweersituatie. De vriendin van verdachte werd immers ogenblikkelijk en wederrechtelijk aangerand door [slachtoffer]. De verdachte had op zich dan ook een recht tot verdediging van zijn vriendin. Door echter in de onderhavige omstandigheden met een bijl op het hoofd van [slachtoffer] te slaan, heeft de verdachte volstrekt disproportioneel gehandeld. Deze manier van “verdedigen” was hier absoluut niet aan de orde. Daarom moet het beroep op noodweer worden verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair: poging tot doodslag.
Noodweerexces
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of hier sprake is van noodweerexces. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam vriendin] (of een onmiddellijke dreiging daartoe), waarbij verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
De rechtbank heeft hiervoor reeds aangegeven van oordeel te zijn dat verdachte bij zijn reactie op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam vriendin], disproportioneel heeft gehandeld. De vraag is vervolgens of bij verdachte sprake was van een, door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging die maakte dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar heeft overschreden.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet aannemelijk is geworden dat de situatie waarin verdachte en/of [naam vriendin] zich bevond(en) dermate bedreigend was dat verdachte daardoor in een zo hevige gemoedsbeweging is geraakt dat dit een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou rechtvaardigen. De rechtbank acht het begrijpelijk dat verdachte – mede gelet op de voorafgaande incidenten tussen [slachtoffer], [naam vriendin] en verdachte en het feit dat zijn vriendin nu een duw kreeg van [slachtoffer] – bang of boos is geweest. Maar als men deze incidenten en de duw afzet tegen de aard van de handeling van verdachte (het op het hoofd slaan met een bijl), zijn deze omstandigheden niet van dusdanige aard dat daardoor de verwijtbaarheid van verdachte komt te vervallen. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn daarvoor in dit geval dusdanig ver en dusdanig disproportioneel overschreden dat ook het beroep op noodweerexces faalt.
De door de raadsman in dit verband aangehaalde uitspraak brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan niet vergelijkbaar zijn met deze zaak.
Psychische overmacht
De raadsman heeft meer subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van psychische overmacht, mocht het noodweerverweer worden verworpen.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij zich anders zou gedragen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de maandenlange pesterijen en het terroriseren door [slachtoffer] verdachte tot wanhoop hebben gedreven en dat hij ten tijde van het tenlastegelegde niet langer weerstand kon bieden aan zijn gevoelens van angst en onmacht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden echter niet van dien aard dat zij een geslaagd beroep op psychische overmacht kunnen dragen. Het beroep faalt dan ook.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit dan wel geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank toch tot een strafoplegging mocht komen, heeft hij verzocht een taakstraf op te leggen of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een eigen huis heeft, een vaste baan en de zorg voor zijn zoon en stiefzoon op zich neemt, waardoor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onherstelbare en onredelijk zware gevolgen voor verdachte en zijn gezin zou hebben.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een grote en zware bijl geslagen op het hoofd van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer met de bijl ernstig verwond. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet aan de gevolgen van het letsel is overleden.
Dit is een zeer ernstig feit. Het slachtoffer heeft verschillende operaties moeten ondergaan om de aangerichte schade aan zijn schedel te herstellen. Een delict als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde schokkend karakter en het brengt bij omwonenden, maar ook bij andere burgers, angstgevoelens teweeg. De verdachte heeft met zijn handelswijze bovendien een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Anderzijds zal de rechtbank bij haar oordeel ook betrekken dat naar haar overtuiging het slachtoffer zelf in belangrijke mate een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van dit betreurenswaardige voorval. Hij heeft zich geregeld onnodig voor de woning van verdachte opgehouden en ook op andere wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en zijn vriendin. Hij is daarbij zo ver gegaan dat in kort geding een straatverbod tegen hem is gevraagd. Omdat [slachtoffer] beterschap beloofde heeft verdachte de dagvaarding weer ingetrokken. [slachtoffer] heeft zich echter niet aan zijn woord gehouden. De incidenten zijn weer doorgegaan met het onderhavige voorval als triest dieptepunt. Een en ander komt op de rechtbank over als een situatie waarbij [slachtoffer] zijn ex vriendin en/of verdachte aan het stalken was en zich hierbij niet liet tegenhouden door de dreiging van een rechtszaak.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat zowel de reclassering als de psycholoog in hun rapporten hebben verwoord dat de kans op recidive laag is en dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank de eis van de officier van justitie aanmerkelijk te hoog voor en ziet zij aanleiding om de op te leggen straf aanzienlijk te matigen.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat op een feit als het onderhavige niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Zij overweegt daartoe dat het opleggen van een straf enerzijds dient ter vergelding van overkomen leed en ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Nu het slachtoffer ook een eigen aandeel heeft gehad in het geheel en de kans op recidive laag is, spelen deze strafdoelen in dit specifieke geval wellicht een minder pregnante rol. Maar een straf dient ook een meer generiek doel, namelijk om anderen in de toekomst ervan te weerhouden een soortgelijk feit te begaan. Gevallen als het onderhavige, waarin problemen in de relationele sfeer een grote rol spelen en de ex-vriend zijn ex-vriendin niet lijkt te kunnen/willen loslaten en dat tevens afreageert op de nieuwe vriend, zijn niet uniek. Sterker nog, deze komen in onze huidige samenleving steeds vaker voor. Hoe vervelend deze situaties ook zijn voor de personen die ze moeten ondergaan, het zijn geen situaties waarbij het valt te tolereren dat de een de ander met een bijl het hoofd inslaat. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat een helder signaal wordt afgeven dat dergelijk gedrag, dat feitelijk neer komt op eigenrichting, volstrekt uit den boze is en niet mag gebeuren. De rechtbank realiseert zich dat verdachte – die over een eigen huis en vaste baan beschikt – daardoor zwaar wordt getroffen, maar een andere optie is er niet.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.944,99, bestaande uit € 2.444,99 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, beiden als voorschot.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman is van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Hij heeft dan ook verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uit het dossier komt immers genoegzaam naar voren dat de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het geheel heeft gehad. Hoe dit eigen aandeel van de benadeelde partijen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding tot uitdrukking dient te komen, acht de rechtbank iets dat in een civiele procedure ter beoordeling van de burgerlijke rechter moet staan. Daarom zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.Het beslag

De bijl is in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd deze verbeurd te verklaren. De raadsman heeft ter zake geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt dat de bijl van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang, nu het bewezenverklaarde met behulp van de bijl is begaan. De rechtbank zal de bijl dan ook onttrekken aan het verkeer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen bijl;
Benadeelde partijen
- verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering en bepaalt dat hij deze bij de burgerlijke rechter aan kan brengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 juli 2013 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een bijl op of tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 juli 2013 in de gemeente Brunssum aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (schedelfractuur met botsplinters ter hoogte van de vertex) heeft toegebracht door genoemde [slachtoffer] opzettelijk met een bijl op of tegen het hoofd te slaan.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700404-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 18 februari 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te Heerlen op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat te Heerlen.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het einddossier van de politie Limburg, district Heerlen/Kerkrade, districtsrecherche Parkstad, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 182 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 51.
3.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], pagina 36.
4.Het geschrift, inhoudende een verslag spoedgevallen van Ziekenhuis Oost-Limburg d.d. 3 juli 2013, pagina 48-49.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 30-34.
6.Het proces-verbaal 2de verhoor verdachte [naam verdachte], pagina 30 en 34.Hijei