ECLI:NL:RBLIM:2014:11522

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
04/801149-12 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting. De ontnemingsvordering was ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 158.642,41 vorderde, dat de verdachte zou hebben verkregen door middel van de strafbare feiten. Tijdens de zitting op 30 september 2014 werd de verdachte bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. P.A. van Enckevort, en werd de vordering van de officier van justitie besproken. De verdediging voerde aan dat reeds in rechte toegekende vorderingen van derden in mindering moesten worden gebracht op de ontnemingsvordering, aangezien de verdachte al door de civiele rechter was veroordeeld tot terugbetaling aan de gemeente Roermond.

De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering moest worden beoordeeld in het licht van de reeds toegekende vorderingen. De civiele rechter had bepaald dat de verdachte een bedrag van € 157.502,34 aan de gemeente moest terugbetalen. De rechtbank besloot dat dit bedrag in mindering moest worden gebracht op de ontnemingsvordering, waardoor het resterende bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 1.140,07. Dit bedrag was gerelateerd aan een vervalste factuur die de verdachte had ingediend bij de gemeente Roermond.

De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.M.E. Kessels als voorzitter. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. K. Mahovic, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 04/801149-12 OWV
Datum uitspraak : 14 oktober 2014
Tegenspraak
Uitspraak van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [geboortegegevens] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
Raadsvrouw is mr. P.A. van Enckevort, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2014. De rechtbank heeft op 30 september 2014 gehoord: de officier van justitie en [verdachte] , bijgestaan door haar raadsvrouw.
De behandeling van de ontnemingsvordering had gelijktijdig plaats met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 04/801149-12. Op 14 oktober 2014 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] heeft verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 158.642,41.
Ter terechtzitting van 30 september 2014 heeft de officier van justitie gevorderd de ontnemingsvordering enkel toe te wijzen indien in de strafzaak de gevorderde schadevergoedingsmaatregel, strekkende tot terugbetaling door verdachte van genoemd bedrag aan gemeente Roermond, wordt afgewezen. Indien de schadevergoedingsmaatregel wordt toegewezen, dient de ontnemingsvordering te worden afgewezen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat reeds in rechte toegekende vorderingen van derden in mindering dienen te worden gebracht op de ontnemingsvordering. Verdachte is al door de civiele rechter veroordeeld tot terugbetaling aan de gemeente Roermond. De ontnemingsvordering dient dan ook te worden afgewezen.

3.De uitgangspunten voor de beoordeling

Bij voormeld vonnis d.d. 14 oktober 2014 is [verdachte] veroordeeld wegens valsheid in geschrift en oplichting, beiden meermalen gepleegd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.

4.Het bewijs

4.1
De bewijsmiddelen [1]
Op grond van onderstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van het begaan van voormelde feiten voordeel heeft gekregen:
- de verklaring van getuige [getuige] [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [3] .

5.De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1
De berekening en de motivering van de schatting
Conform het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering brengen op het ontnemingsbedrag. In casu heeft de civiele rechter reeds beslist dat [verdachte] een bedrag van € 157.502,34 aan de gemeente moet betalen. Dit bedrag brengt de rechtbank in mindering op het gevorderde bedrag van € 158.642,41. De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dan ook vaststellen op het resterend bedrag van € 1.140,07. Dit betreft exact het bedrag van een factuur van ziektekostenverzekeraar “Zilveren Kruis” die [verdachte] heeft vervalst en aan de gemeente Roermond heeft aangeboden als openstaande factuur en die vervolgens ten onrechte door de gemeente is betaald.
5.2
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 1.140,07 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

6.De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7. De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast
op
€ 1.140,07 (duizendhonderdveertig euro en zeven eurocent);
- legt [verdachte] de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het
wederrechtelijk verkregen voordeel
van een bedrag van € 1.140,07
(duizendhonderdveertig euro en zeven eurocent).
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Buiten staat
Mr. J.M.E. Kessels is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover de in deze beslissing vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor het bewijs, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, Regionale Recherche, Bureau Financiële Ondersteuning d.d. 11 januari 2013 met proces-verbaalnummer 434.j.BFO, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1321 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , bijlage 3, pagina’s 51-53.
3.Het proces-verbaal van 2de verhoor verdachte, bijlage 61, pagina 1293.