In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 november 2014 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen, na een verzoek van de moeder om de bestaande omgangsregeling te wijzigen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.M.C. Jansen, verzocht de rechtbank om de omgangsregeling stop te zetten, omdat de vader de contactafspraken niet nakwam en de verzorging en opvoeding van de kinderen niet adequaat zou zijn. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. Verstraten, erkende dat de uitvoering van de omgangsregeling niet vlekkeloos verliep, maar was van mening dat omgang in het belang van de kinderen was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, aangezien de omgangsregeling niet of nauwelijks werd nagekomen en de kinderen daaronder leden. De rechtbank oordeelde dat het noodzakelijk was om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen om onderzoek te verrichten naar de situatie van de kinderen en de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Totdat het onderzoek was afgerond, werd bepaald dat er geen omgang zou plaatsvinden tussen de vader en de kinderen.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verzocht om een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming binnen vier maanden. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de situatie niet in hun voordeel was en dat er duidelijkheid moest komen over de omgangsregeling. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. M.E. Salemans-Wijnen, met griffier S.L.M. Heijnens aanwezig.