4.3.1.De verweren
De rechtbank is ten aanzien van feit 1, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat uit de hierna vermelde bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat hij in botsing zou komen met het slachtoffer en dat het slachtoffer als gevolg van die botsing zou komen te overlijden of zwaar gewond zou raken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op de vlucht slaat als hij de politie ziet en dat hij met zijn 125cc motorscooter door de straten van een woonwijk in Maastricht en daarnaast over trappen en grasveldjes rijdt. De rechtbank gaat er gelet op de verklaringen van de verbalisanten en de getuigen van uit dat dit in ieder geval met een aanzienlijke snelheid ging. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte aan een staandehouding door de politie wilde ontkomen, dat verdachte reed op een motorscooter en dat de politie tijdens de achtervolging snelheden tussen de 50 en 100 km/h - afgelezen op de snelheidsmeter van het dienstvoertuig - heeft gereden. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte met een aanzienlijke snelheid heeft gereden.
Daarnaast is naar eigen zeggen van de verdachte op enig moment een band van de motorscooter lek geraakt. De rechtbank vindt daarin bevestiging in de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] die verklaart dat hij aan de manier waarop verdachte de bochten nam, zag dat verdachte bijna geen controle meer had over de motorscooter. Voorts verklaart verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte rijdende op de Silexstraat een stuurbeweging naar links maakte om linksaf de Kristalstraat in te rijden, maar op het laatste moment koos om rechtdoor te rijden, waarbij verdachte behoorlijk accelereerde, de stoep opreed, los kwam van zijn zadel, de macht over het stuur verloor en af reed op een klein jongetje dat ternauwernood aan de kant kon springen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte op het jongetje is ingereden, terwijl hij weinig controle had over zijn motorscooter. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het om een klein jongetje in de leeftijd van 5 tot 8 jaar ging, dat aangemerkt kan worden als een kwetsbare verkeersdeelnemer.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij bewust naar links stuurde om een aanrijding met het slachtoffer te voorkomen niet geloofwaardig. Onder de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden heeft verdachte zich door zijn handelen willens en wetens blootgesteld aan het risico dat het slachtoffer als gevolg van een botsing met de motorscooter zou overlijden, met dien verstande dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen heeft.
De rechtbank overweegt ter zake het door de raadsvrouw gevoerde verweer ten aanzien van feit 2 als volgt.
Op grond van artikel 56 eerste lid Sv kan de hovj voor wie een aangehouden verdachte wordt geleid, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er tegen de aangehouden verdachte voldoende ernstige bezwaren bestonden om in het belang van het onderzoek een onderzoek aan kleding en lichaam te doen plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze vraag bevestigend worden beantwoord. Zij overweegt daartoe dat verdachte na zijn aanhouding wordt voorgeleid aan hovj [hovj], die van de collega’s die de aanhouding hebben verricht hoort dat verdachte reed op een motorscooter en bij het zien van de politie is weggevlucht. Dit gebeurt in een wijk waar men veelvuldig overlast heeft van jongeren gezeten op scooters die mogelijk handelen in verdovende middelen. Voorts had de hovj van het DOEN-team (Drugs Overlast Effe Niet) vernomendat het team meerdere malen achter deze scooter had aangereden nadat zij een drugdeal vanaf deze scooter hadden geconstateerd. De hovj vordert vervolgens op grond van deze informatie op basis van artikel 9 van de Opiumwet aan verdachte om uitlevering van eventueel in zijn bezit zijnde verdovende middelen. Verdachte antwoordt, ook na herhaling van de vordering, dat hij geen verdovende middelen voorhanden heeft. De hovj ziet dat verdachte daarbij gespannen overkomt. Deze constatering in combinatie met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden deden de hovj besluiten om opdracht te geven om verdachte op grond van artikel 56 Sv aan de kleding te onderzoeken. De hovj relateert vervolgens dat tijdens een onderzoek aan het lichaamverdachte meerdere bolletjes - qua samenstelling en kleur op heroïne gelijkende stof - in zijn onderbroek had zitten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op grond van de vooromschreven bevindingen tijdens de voorgeleiding aan de hovj [hovj], deze voldoende informatie had op grond waarvan hij [verdachte] mocht aanmerken als verdachte terzake vermoedelijke overtreding van de Opiumwet en dat op grond daarvan de vordering uitlevering als bedoeld in artikel 9 Opiumwet aan verdachte mocht worden gedaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de reactie van de verdachte op de vordering van de hovj, binnen de context van de verdenking, aanleiding mocht geven om ernstige bezwaren terzake van de aangehouden verdachte aan te nemen en te bepalen dat de verdachte in het belang van het onderzoek op grond van artikel 56 Sv aan de kleding en aan het lichaam mocht worden onderzocht. Dat hovj [hovj] in zijn proces-verbaal van bevindingen slechts spreekt over een onderzoek aan de kleding doet daar niet aan af. Immers in voornoemd artikel heeft de wetgever geen onderscheid gemaakt in de gronden om tot een onderzoek aan de kleding dan wel aan het lichaam over te gaan. Het bestaan van ernstige bezwaren is daarvoor voldoende.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsvrouw.
4.3.2.Het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven (hierna) vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op 9 mei 2014 omstreeks 16.41 uur zag ik dat een scooter ons tegemoet kwam rijden vanaf het Malpertuisplein. Ik zag dat de bestuurder bij het zien van ons opvallend politievoertuig een abrupte stuurbeweging maakte en zijn scooter keerde. Ik zag dat het een groene motorscooter [merk motorscooter] betrof. Ik zag dat er geen kentekenplaat op deze motorscooter was bevestigd. Ik zag dat de bestuurder geen helm droeg. Ik zei tegen collega [verbalisant 2] dat ik deze bestuurder wilde controleren op basis van de Wegenverkeerswet 1994. Ik zag dat de bestuurder het Malpertuisplein op reed en bleef staan bij de onderdoorgang aan de Cantecleerstraat. Collega [verbalisant 2] reed in de richting van de Cantecleerstraat in de richting van deze scooter. Ik zag dat hij (de rechtbank leest: de bestuurder van de scooter) weer terugreed richting Malpertuisstraat, waarop collega [verbalisant 2] ook weer deze richting opreed. Vervolgens reed de bestuurder van de motorscooter weer terug richting de onderdoorgang aan de Cantecleerstraat, tussen de paaltjes door, waarna hij wegreed in de richting van het Van der Vennepark. Ik zag dat naast hem nog een andere scooter reed, zwart van kleur. Het is mij ambtshalve bekend dat dit soort motorscooters veelal gebruikt worden bij diverse misdrijven, waaronder inbraken, druggerelateerde feiten, straatroven etc. Veelal blijkt dat deze motorscooters van diefstal afkomstig zijn. Ik zag dat de bestuurder van de groene [merk motorscooter] het gras overstak en de Via Regia overstak richting de Dousbergweg. Ik zag dat de bestuurder van de zwarte motorscooter afboog en richting Belgische grens reed. Collega [verbalisant 2] reed over het gras achter de groene motorscooter aan. Collega [verbalisant 2] stelde hierbij de optische en geluidssignalen alsmede de stoptransparant van ons dienstvoertuig in werking.
Collega [verbalisant 2] reed vlak achter de motorscooter. Ik zag dat de bestuurder aanstalten maakte om linksaf te slaan, de Kristalstraat in, ik zag dat hij ook al een stuurbeweging naar links maakte. Ik ben zelf motorrijder voor de politie eenheid Limburg, basisteam Maastricht. Ik zag aan de manier waarop de bestuurder de bochten nam dat hij bijna geen controle meer had over de motorscooter. Ik kon dit met name zien aan de snelheden waarmee de bestuurder de bochten nam en de manier waarop de bestuurder de bochten uit gereden kwam. Ik zag dat de bestuurder op het laatste moment ervoor koos om rechtdoor te rijden. Hierbij accelereerde hij behoorlijk waardoor hij wederom enkele meters op ons dienstvoertuig uit liep. Ik zag dat hij het trottoir op reed op de hoek Silexstraat/Kristalstraat. Ik zag dat hij met zijn lichaam los van het scooterzadel kwam en de macht over het stuur verloor. Ik zag dat hij op een klein jongetje afreed en ik zag dat dit jongetje ternauwernood aan de kant kon springen, achter een elektriciteitskastje, om te voorkomen dat hij werd aangereden door de motorscooter. Ik zag dat de bestuurder dit jongetje rakelings passeerde. Vervolgens reed de bestuurder van de motorscooter rechtdoor over het grasveld en kwam ten val tegen een ijzeren hekwerk in het gras.
De bevindingen van de verbalisant [verbalisant 2]:
Ik verplaatste mij in een opvallend, vierwielig politievoertuig en was tevens bestuurder van dit voertuig. Ik reed samen met mijn collega [verbalisant 1]. Vanwege paaltjes in de grond was het voor ons niet mogelijk bij de onderdoorgang aan de Cantecleerstraat te komen. Ik besloot de achtervolging in te zetten. Ik koos ervoor de groene [merk motorscooter] te blijven achtervolgen en ik reed over het gras achter hem aan. Ik stelde hierbij de optische geluidssignalen alsmede de stoptransparant van ons dienstvoertuig in werking. Ik zag dat de bestuurder de Dousbergweg opreed waarna hij door de groenvoorziening het talud opreed dat uitkwam op de Majolicastraat. Ik reed eveneens door deze groenvoorziening en zag dat de bestuurder van de motorscooter vanaf de Majolicastraat de Granietstraat inreed. Hier reed hij de woonwijk Pottenberg in. Ik zag dat hij een aantal traptreden opreed en dat hij hierbij bijna de macht over het stuur verloor, loskwam van het zadel en van de weg. Vanaf de Silexstraat reed de bestuurder rechtsaf de Kristalstraat in, vervolgens sloeg hij linksaf de Keramieksingel in. Ik zag dat hij meteen weer linksaf sloeg, de Bokaalstraat in. Vanuit de Bokaalstraat sloeg de bestuurder linksaf de Silexstraat in. De snelheden gedurende deze achtervolging lagen tot nu toe tussen de 50 en de 100 km/h. Ik kon deze snelheden aflezen van de snelheidsmeter van mijn dienstvoertuig. Ik reed vlak achter de motorscooter. Ik zag dat hij aanstalten maakte om linksaf te slaan, de Kristalstraat in. Ik zag dat hij een stuurbeweging naar links maakte. Ik zag dat hij er op het laatste moment voor koos om rechtdoor te rijden en zag dat hij het trottoir op de hoek van de Silexstraat/Kristalstraat opreed. De snelheid waarmee hij dat deed bedroeg 40 tot 50 km/h. Ik zag dat op deze hoek kleine kinderen aan het spelen waren op het grasveld en het trottoir. Ik zag dat hij de trottoirband opreed, met zijn lichaam los kwam van het scooterzadel en de macht over het stuur verloor. Ik zag dat hij op een klein jongetje afreed en ik zag dat dit jongetje ternauwernood aan de kant kon springen. Ik zag dat de bestuurder van de motorscooter dit jongetjes rakelings passeerde. Vervolgens reed de bestuurder van de motorscooter rechtdoor over het grasveld en kwam ten val tegen een ijzeren hekwerk in het gras.
De waarneming van de rechtbankop foto 4 en 5dat de motorscooter op de rechterzijde tegen een hekje aan ligt.
De verklaring van getuige [getuige 1]:
Ik zag dat de scooter over de rijbaan reed en al slingerend en met hoge snelheid aangereden kwam over de Silexstraat. Ik kan niet inschatten welke snelheid die scooter reed, maar hij reed in mijn beleving wel veel te hard. De scooter werd op korte afstand gevolg door de politieauto.
Ik zag toen dat er voor onze woning op een aldaar geleden grasveldje een kind stond met zijn gezicht naar de hoek van de Silexstraat en de Kristalstraat.
Op enig moment zag ik eerder genoemde scooter weer hard aangereden komen. Ik zag dat de scooter daarbij het kind aan zijn linkerzijde en op zeer korte afstand voorbij reed. Volgens mij zaten daar echt maar enkele centimeters tussen.
Ik heb alles goed kunnen zien vanuit de slaapkamer van mijn broer die zich ongeveer 3 tot 4 meter vanaf de grond bevindt.
De verklaring van getuige [getuige 2]:
Die scooter reed erg hard. Ik zag een jongetje op de stoep staan en ik zag dat de scooter recht op dat jongetje afreed net alsof hij die jongen kapot wilde rijden. Ik zag dat dit jongetje naar de scooter keek en opzij sprong.
De verklaring van verbalisant [hovj]:
Op 9 mei 2014 was ik belast met een Hulp-Officier van Justitie dienst in het Bureau van Politie te Maastricht. Om 17.00 uur werd voor mij geleid een verdachte genaamd [verdachte], die was aangehouden ter zake overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet en artikel 287 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Ik vernam van de collega’s die deze verdachte van de plaats van aanhouding hadden overgebracht, dat deze verdachte op een motorscooter had gereden en bij het zien van de opvallende patrouille van de politie, op deze motorscooter was weggevlucht/weggereden. In de wijk waarin het Malpertuisplein is gelegen (straat alwaar de opvallende patrouille verdachte had waargenomen) heeft men veelvuldig overlast van jongeren gezeten op scooters die mogelijk handelen in verdovende middelen.
Nadat ik de verdachte had voorgeleid, werd door mij verbalisant op grond van artikel 9 van de Opiumwet de uitlevering gevorderd van eventueel in zijn bezit zijnde verdovende middelen.
De verdachte [verdachte] antwoordde hierop dat hij geen verdovende middelen voorhanden had. Ik merk op dat ik [verdachte] nadrukkelijk mededeelde dat, indien wij toch verdovende middelen zouden aantreffen tijdens een fouillering, dat hij zich dan schuldig zou maken aan een misdrijf. Ook nu volhardde verdachte [verdachte] in zijn eerdere verklaring en deelde mede dat hij geen verdovende middelen voorhanden had. Verdachte kwam hierbij “gespannen” over.
Naar aanleiding van vorenstaande, het vluchten voor een opvallende politie patrouille alsmede zijn “gespannen” gedrag tijdens het antwoord op de vraag of hij verdovende
middelen voorhanden had, gaf ik opdracht om verdachte [verdachte] op grond van artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering aan diens kleding te onderzoeken.
Tijdens dit onderzoek aan de kleding werd in de onderbroek van de verdachte een pakje met papieren zakdoekjes aangetroffen. In dit pakje bleken een 4 tal bolletjes met poeder te zitten, vermoedelijk heroïne, die in beslaggenomen werden.
De verklaring van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op vrijdag 9 mei 2014 omstreeks 15.30 uur zagen wij op de Bilserbaan te Maastricht een motorscooter rijden van het merk [merk motorscooter], kleur groen. Wij zagen dat die motorscooter niet voorzien was van een kentekenplaat. Een motorscooter [merk motorscooter], kleur groen en welke niet voorzien is van een kentekenplaat is door ons vaker waargenomen bij deals van verdovende middelen. Alle waarnemingen van deze motorscooter werden gedaan in of om het Van der Vennepark.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik ben niet gestopt voor de politie want ze reden zo hard, met sirene en lampen aan. Voordat ik de stoep op ging, stuurde ik al naar links om de jongen te ontwijken. Ik probeerde er het beste van te maken. Ik kon nog wel sturen, ik kwam neer op het gras en dat was heel glad. Ik ging niet echt op het elektriciteitskastje af. Ik ging links langs de kastjes. Ik wilde eigenlijk naar links gaan, maar ik had een platte achterband dus ik kon niet naar links sturen. De scooter ging als het ware voor me uit, omdat het glad was op het gras. De scooter en ik kwamen tegen het hekje aan.
Ik kon dus niet zomaar remmen, want dan zou ik tegen de politieauto aan zitten.
Tijdens de voorgeleiding was ik gespannen vanwege het voorval, niet vanwege de drugs. Ik was de drugs helemaal vergeten, omdat zij spraken over een poging doodslag. Er schoot van alles door mijn hoofd. Toen zij vroegen of ik iets bij me had, was ik het echt vergeten. Ik had het pakje in mijn onderbroek gedaan, voor het geval dat het drugs zou zijn. Ik had het onder mijn geslachtsdeel zitten. Toen wist ik wel weer dat ik er een pakketje in mijn onderbroek zat. Ik heb het niet gezegd, want ik hoopte dat ze het niet zouden vinden.
De verklaring van verdachte bij de politie:
De knieschijf van mijn rechterknie is gebroken.
De kennisgeving van de inbeslagname van de verdovende middelen:
Op 9 mei 2014 werden onder beslagene [verdachte] inbeslaggenomen:
4 bollen verdovende middelen (heroïne), totaal 5,5 gram bruto.
Volgnummer 2: 1 monster verdovende middelen (heroïne), spoor identificatienummer AADP2438NL
Volgnummer 3: 1 monster verdovende middelen (heroïne), spoor identificatienummer AADP2439NL
De resultaten van het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut:
Resultaten en conclusie
Kenmerk Omschrijving conclusie
AADP2438NL monster beide poeder bevat heroïne
AADP2439NL monster beige poeder bevat heroïne