ECLI:NL:RBLIM:2014:11203

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C-03-188752 HA ZA 14-118
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake overeenkomst tot verstrekking van diensten tussen Stone Bridge Biomedical BV en T4 Analytics LLC

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stone Bridge Biomedical BV en de vennootschap T4 Analytics LLC. Stone Bridge, gevestigd in Maastricht, heeft T4 Analytics aangeklaagd voor een bedrag van $ 465.710,15, dat zij stelt te vorderen wegens niet-betaalde facturen voor diensten die zij heeft verricht in opdracht van T4 Analytics. T4 Analytics, gevestigd in Delaware, VS, heeft zich in het incident op het standpunt gesteld dat de rechtbank onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de plaats waar de diensten zijn verricht in de Verenigde Staten ligt. De rechtbank heeft de procedure in het incident gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder de dagvaarding en pleitnota's van beide partijen.

De rechtbank heeft overwogen dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden vastgesteld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 6 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen afspraak was gemaakt over de plaats van uitvoering van de diensten, en dat de betalingsverbintenis in de VS moet worden uitgevoerd. Hierdoor kon de rechtbank geen bevoegdheid ontlenen aan de artikelen 6 en 6a Rv.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en heeft Stone Bridge veroordeeld in de proceskosten van zowel het incident als de hoofdzaak. De kosten aan de zijde van T4 Analytics zijn begroot op € 4.030,-. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.H. Brandts op 17 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/188752 HA ZA 14-118
Vonnis in het incident van 17 december 2014
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STONE BRIDGE BIOMEDICAL BV,
gevestigd te Maastricht,
eiseres in de hoofdzaak, gedaagde in het incident,
advocaat mr. J. Bos,
tegen:
de vennootschap naar het recht van Delaware (Verenigde Staten van Amerika)
T4 ANALYTICS LLC,
gevestigd te Dover, Delaware (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat mr. H.A.J.M. van Kaam.
Partijen zullen hierna Stone Bridge en T4 Analytics genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2013
  • de incidentele conclusie, houdende exceptie van onbevoegdheid
  • de conclusie van antwoord in het incident
  • het B7-formulier waarmee T4 Analytics om pleidooi heeft verzocht
  • de brief van 10 juli 2014 waarin Stone Bridge zich verzet tegen het verzoek om pleidooi
  • de rolbeslissing waarbij pleidooi in het incident is bepaald
  • de pleitnota aan de zijde van T4 Analytics
  • de pleitnota aan de zijde van Stone Bridge
  • het proces-verbaal van het pleidooi van 31 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Stone Bridge vordert dat T4 Analytics veroordeeld wordt, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van $ 465.710,15 te vermeerderen met de wettelijke
handelsrente over de hoofsommen vanaf 30 dagen na de respectievelijke factuurdata, met veroordeling van T4 Analytics in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt Stone Bridge ten grondslag dat zij sedert medio 2011 in opdracht en voor rekening van T4 Analytics diensten heeft verricht, bestaande uit het onderzoek naar en de ontwikkeling van biomedische apparatuur. Daar T4 Analytics niet alle voor deze diensten gefactureerde bedragen, ondanks diverse sommaties, heeft betaald, wordt nakoming van de betalingsverplichting gevorderd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Voor alle weren stelt T4 Analytics zich op het standpunt dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Zij voert hiertoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Anders dan Stone Bridge stelt, is de rechtbank niet bevoegd om op grond van artikel 6 aanhef en sub a juncto 6a aanhef en sub b Rv kennis te nemen van onderhavige vordering. De aard van de verbintenis en de concrete omstandigheden van het geval brengen immers mee dat de plaats waar de diensten feitelijk werden verricht, gelegen is in de Verenigde Staten (hierna: de VS). De Nederlandse rechter kan aan voornoemde artikelen dan ook geen bevoegdheid ontlenen, aldus T4 Analytics.
3.2.
Stone Bridge heeft de incidentele vordering gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Voorop wordt gesteld dat de enkele omstandigheid dat T4 Analytics het bestaan van de door Stone Bridge gestelde overeenkomst tot verstrekking van diensten betwist, niet meebrengt - zoals T4 Analytics ook zelf tot uitgangspunt neemt - dat niet geoordeeld kan worden over de bevoegdheidsvraag (HvJ EG 4 maart 1982,
NJ1983, 508).
4.2.
Daar T4 Analytics haar vestigingsplaats in Delaware (VS) heeft, is - zoals partijen terecht hebben gesteld - de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening) niet van toepassing. Daar er tussen Nederland en de VS evenmin een andere internationale regeling geldt met betrekking tot de rechtsmacht, dient de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden bepaald aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3.
Artikel 6 aanhef en sub a Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor overeenkomsten tot verstrekking van diensten schrijft artikel 6a aanhef en sub b Rv evenwel een aanvullend uitgangspunt voor. Het artikel bepaalt dat de plaats van uitvoering van de betreffende verbintenis in Nederland is gelegen, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Als voldaan is aan dit uitgangspunt, vindt er bij overeenkomsten tot verstrekking van diensten - ongeacht de verbintenis die aan de vordering ten grondslag ligt - concentratie van rechtsmacht plaats. Dit is anders indien partijen een andersluidende afspraak over de plaats van uitvoering van de in het geding zijnde verbintenis zijn overeengekomen.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat de verbintenis die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag ligt, de betaling van een geldsom betreft. De vraag die in het licht van het voorgaande derhalve allereerst dient te worden beantwoord is of partijen een plaats van uitvoering van de betalingsverplichting overeengekomen zijn.
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat partijen overeengekomen zijn waar betaling plaats dient te vinden. De rechtbank overweegt hiertoe dat Stone Bridge weliswaar facturen heeft overgelegd waarop
“Please send to: (…)EastWest Bankvermeld staat, in deze vermelding ziet de rechtbank zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, echter geen partijafspraak met betrekking tot de plaats van betaling. De factuur behelst immers slechts een verzoek tot betaling op het rekeningnummer bij de Amerikaanse ‘EastWest bank’. Een dergelijk verzoek kan niet op één lijn worden gesteld met een contractueel beding met betrekking tot de plaats van betaling.
4.6.
Bij gebreke van een afspraak over de plaats van betaling dient ingevolge het onder rechtsoverweging 4.3. overwogene, de vraag te worden beantwoord of partijen overeengekomen zijn waar Stone Bridge haar diensten verstrekte of diende te verstrekken. De rechtbank stelt in dit licht voorop dat nu artikel 6a Rv ontleend is aan de (voorlopers van) artikel 5 van de EEX-verordening, voor de uitleg van enig geschilpunt omtrent voorgaande vraag aansluiting dient te worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie.
4.7.
Uit het arrest van 9 juni 2011 van het Hof van Justitie (HvJ EU 9 juni 2011,
NJ2011, 389) volgt dat de plaats waar de diensten ‘volgens de overeenkomst’ verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden, op basis van de bepalingen van de overeenkomst moet worden bepaald. Alle voorwaarden en clausules van de overeenkomst op basis waarvan deze plaats duidelijk kan worden aangewezen, dienen derhalve in beschouwing te worden genomen. De rechtbank stelt vast dat partijen bij gelegenheid van pleidooi hebben gesteld dat zij de plaats waar Stone Bridge haar diensten verstrekte of had moeten verstrekken, niet schriftelijk overeengekomen zijn. Nu evenmin een e overeenkomst is overgelegd, kan ook niet worden vastgesteld of uit één der bepalingen van de gestelde overeenkomst voortvloeit, dat de plaats van verstrekking voor partijen duidelijk was. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de plaats van verstrekking van de diensten.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat artikel 6a aanhef en sub b Rv geen toepassing vindt in het onderhavige geval. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, dient aldus op grond van de bevoegdheidsregel van artikel 6 aanhef en sub a Rv beoordeeld te worden.
4.9.
Zoals reeds overwogen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of dient te worden uitgevoerd. Nu uitvoering van de betalingsverbintenis niet reeds heeft plaatsgevonden, dient - met gebruikmaking van het conflictenrecht van de aangezochte rechter - het toepasselijke recht op de overeenkomst vastgesteld te worden, waarna vervolgens aan de hand van dit toepasselijke recht vastgesteld kan worden waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag is gelegd, moet worden uitgevoerd (HvJ EG 6 oktober 1976,
NJ1977, 169).
4.10.
Vastgesteld wordt dat, nu de gestelde overeenkomst van dienstverlening tussen Stone Bridge en T4 Analytics dateert van na 17 december 2009, het toepasselijke recht dient te worden vastgesteld op grond van de Verordening 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Bij gebreke van een uitdrukkelijke rechtskeuze of een voldoende duidelijke rechtskeuze, die blijkt uit de overeenkomst of uit de omstandigheden van het geval, wordt de gestelde overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 4 aanhef en sub b Rome I beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, nu het een vennootschap betreft, haar hoofdbestuur had.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde overeenkomst beheerst wordt door Nederlands recht. Hiertoe overweegt zij dat door T4 Analytics niet is betwist dat Stone Bridge haar hoofdbestuur - door Stone Bridge de “gewone verblijfplaats” genoemd - in Nederland heeft. T4 Analytics heeft weliswaar aangevoerd dat de gestelde diensten vanuit de VS verricht werden, zij heeft echter niets gesteld omtrent de plaats van waaruit aan de ondernemingsactiviteiten van Stone Bridge leiding wordt gegeven dan wel waar de bestuursbesluiten worden genomen. Voor de rechtbank staat derhalve als onvoldoende gemotiveerd betwist vast, dat Stone Bridge haar hoofdbestuur in Nederland heeft.
4.12.
Het voorgaande brengt mee dat aan de hand van Nederlands recht beoordeeld dient te worden, waar de betalingsverbintenis uitgevoerd dient te worden. Artikel 6:115 BW bepaalt in dit verband dat de plaats waar de betaling moet geschieden, bepaald wordt door de artikelen 6:116-6:118 BW, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat op een andere plaats moet of mag worden betaald. Uit de parlementaire geschiedenis bij voornoemde artikelen blijkt dat in het handelsverkeer de gewoonte kan meebrengen dat de crediteur (eenzijdig) een bank in het land in welks valuta de verbintenis effectief moet worden betaald als plaats van betaling mag aanwijzen (
Kamerstukken II1975/76, 7729, nrs. 6/7, p. 120). Daar tussen partijen vaststaat dat Stone Bridge de betaling van de facturen in Dollars wenste te ontvangen op haar rekeningnummer bij de Amerikaanse bank, heeft te gelden dat de betalingsverbintenis in de VS uitgevoerd dient te worden.
4.13.
In het licht van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat de rechtbank haar bevoegdheid niet aan het bepaalde in de artikelen 6 aanhef en sub a juncto 6a aanhef en sub b Rv kan ontlenen. Daar de bevoegdheid evenmin uit een ander artikel voortvloeit, dient de incidentele vordering tot onbevoegd verklaring te worden toegewezen.
4.14.
Stone Bridge zal, als de in het ongelijk gesteld partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van T4 Analytics worden tot op heden begroot op € 904,- (2 x tarief € 452,-).

5.In de hoofdzaak

5.1.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak.
5.2.
Stone Bridge zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door de hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig
te maken. De kosten aan de zijde van T4 Analytics worden tot op heden begroot op € 3.126,- aan griffierecht.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
6.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak tegen T4 Analytics kennis te nemen,
6.2.
veroordeelt Stone Bridge in de kosten van het incident en de hoofdzaak, aan de zijde van T4 Analytics tot op heden begroot op € 4.030,-,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts en in het openbaar uitgesproken.
type: NG