4.3.1Feit 1 Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag
4.3.1.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Vandaag, op 5 december 2013, kreeg ik een telefoontje van mijn ex-vriend [verdachte]. [verdachte] is vandaag uit de gevangenis gekomen. Hij zei dat hij [slachtoffer 1] graag wilde zien. [slachtoffer 1] is de dochter van mij en [verdachte]. Ik heb de relatie ongeveer vijf weken geleden gestopt.
Ik heb [verdachte] toen opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. Ik heb [verdachte] opgehaald samen met [slachtoffer 1]. Ik moest toen van [verdachte] gaan rijden en dat heb ik ook gedaan.
We zijn op enig moment naar huis gereden. Ik bedoel daarmee naar mijn woning te Swalmen. Onderweg hadden we besproken dat ik mijn leenauto zou pakken omdat [betrokkene] deze terug wilde hebben. Toen ik naar binnen ging en weer buiten kwam zag ik dat [verdachte] met de auto weg was. [slachtoffer 1] zat op dat moment nog achter in de auto van [verdachte]. Ik was bang dat [verdachte] [slachtoffer 1] iets aan zou doen.
Ik heb het ouderlijk gezag over [slachtoffer 1]. Vanwege de bezoekregeling in de gevangenis heeft [verdachte] [slachtoffer 1] erkend, maar verder bemoeit hij zich nergens mee.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Blijkens onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie is [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum so 1] te [geboorteplaats so 1], een dochter van [slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum so 8] te [geboorteplaats so 8].
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
[slachtoffer 8] stapte uit de auto. Zij zou de BMW wegbrengen. Toen ik de politie zag ben ik met onze dochter [slachtoffer 1] in de auto weggereden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 was in de omgeving van de snelweg A73, Swalmen, een achtervolging gaande. Het voertuig dat werd achtervolgd betrof een Renault Twingo met het kenteken
[kenteken]. In het voertuig zou een persoon zitten, genaamd [verdachte]. Toen wij stilstonden naast de Rijksweg-Zuid zag ik, verbalisant [verbalisant 1], in de achteruitkijkspiegel dat er meerdere blauwe zwaailichten ons van achter naderden. Ik zag dat er op een gegeven moment een voertuig onze richting op reed. Ik zag dat het voertuig vervolgens naast ons dienstvoertuig stopte. Ik keek vervolgens door het bestuurdersraam en zag dat er een Renault Twingo aan de linkerkant van ons voertuig stilstond. Ik zag dat er een persoon achter het stuur zat met een kind op schoot. Ik, [verbalisant 1], zei: ‘Geef het kind alsjeblieft aan mij. Geef het kind aan mij dan kun jij verder doorrijden. De moeder zit bij ons op het politiebureau. Geef mij alsjeblieft het kind dan geven wij het aan de moeder.’
Ik, [verbalisant 1], zag dat [verdachte] aanstalten maakte om het kind af te geven. Ik zag dat hij zijn handen om het kind haar middel deed. Vervolgens zag ik dat hij voor zich keek en dat het voertuig versneld verder reed. Hierop zag ik dat het voertuig door meerdere dienstauto’s geblokt werd zodat hij zijn weg niet kon vervolgen.
4.3.1.2 Het oordeel van de rechtbank
Op grond de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
- de driejarige [slachtoffer 1] op 5 december 2013 te Swalmen door verdachte is meegenomen in een auto;
- dit gebeurde zonder toestemming en tegen de wil van [slachtoffer 8], de moeder van [slachtoffer 1] en tevens degene die het ouderlijk gezag over haar heeft.
De verdediging heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij verdachte het opzet, ook in voorwaardelijke zin, heeft ontbroken om zijn dochter te onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, nu verdachte uit paniek met zijn dochter is weggereden op het moment dat hij de politie zag.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft welbewust de keuze gemaakt om weg te rijden op het moment dat hij de politie zag, wetende dat zijn dochter bij hem in de auto zat. Naar het oordeel van de rechtbank is geenszins aannemelijk geworden dat de verdachte zodanig in paniek is geraakt, dat hij niet meer wist wat hij deed. Het heeft er meer van weg dat de verdachte eenvoudigweg is vertrokken omdat hij niet met de politie geconfronteerd wilde worden. Hierbij heeft de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn dochter [slachtoffer 1] daardoor aan het wettig over haar gesteld gezag zou onttrekken.
Mocht het niettemin zo zijn geweest dat de verdachte op dat moment handelde uit blinde paniek, dan nog heeft hij later op diverse momenten, te weten na zijn betrokkenheid bij een verkeersongeval, na de diefstal met geweld van een auto en ten tijde van de achtervolging door de politie, voldoende gelegenheid gehad om het kind alsnog over te dragen aan de politie. Door dit niet te doen, heeft de verdachte zijn dochter [slachtoffer 1] opzettelijk aan het wettig over haar gesteld gezag onttrokken.
De rechtbank acht feit 1 dan ook bewezen, zoals hieronder is omschreven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.3Feiten 3 en 5 Poging tot doodslag / poging tot zware mishandeling
4.3.3.1 De bewijsmiddelen
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 was ik, [slachtoffer 3], inspecteur van regio Limburg Noord, belast met de functie van Officier van Dienst in Limburg Noord. Ik ben, in uniform gekleed en in een opvallend als zodanig kenbaar dienstvoertuig, gereden in de richting van een gemeld incident. Door de meldkamer werd doorgegeven dat de verdachte [verdachte] met een gestolen auto in onbekende richting was vertrokken. Het zou hier gaan om een Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken].
Op enig moment zag ik dat de verdachte zijn weg vervolgde over de Rijksweg Noord in de richting Tegelen. De achtervolging werd ingezet. Vervolgens reed de verdachte linksaf de oprit van de A73 op in de richting van Duitsland en Roermond. De verdachte werd hierbij achtervolgd door ten minste drie politievoertuigen: de noodhulpauto met roepnummer 2501, de noodhulpauto met roepnummer 2101 en de auto waarin ik reed. Bij de afslag naar Roermond reed verdachte plotseling met verhoogde snelheid over de A73 richting Roermond. Door ons werden diverse acties uitgevoerd om voor het voertuig van de verdachte te komen om zo te trachten de snelheid uit zijn voertuig te halen en hem tot stoppen te dwingen. Tussen Tegelen en Belfeld lukte het mij rechts naast de verdachte te gaan rijden die op dat moment op de linkerbaan reed. Ik kwam iets voor het voertuig van de verdachte te rijden en trachtte hem, door langzaam in zijn richting net voor hem te gaan rijden, tot stoppen te dwingen. Toen ik schuin voor hem zat en iets vaart minderde zag ik dat de verdachte kennelijk niet voornemens was te remmen. Ondanks dat er voor hem geen ruimte was om door te rijden, reed hij met volle snelheid tegen de zijkant van mijn auto aan, waarbij hij langs mij wist te komen, echter niet zonder de gehele linkerzijkant van mijn voertuig te raken en de linkerzijspiegel van het voertuig te rijden. Vervolgens bleef verdachte met verhoogde snelheid zijn weg vervolgen in de richting Roermond.
De verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 waren wij, [slachtoffer 5], agent van regio Limburg Noord, en [slachtoffer 4], brigadier van regio Limburg Noord, belast met de regionale noodhulpsurveillance in het gebied Venlo. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend politievoertuig. Ik, [slachtoffer 5], zal als bijrijdster in het voertuig en ik, [slachtoffer 4], was de bestuurder van het voertuig. Wij zagen dat de Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken], en de noodhulppatrouille 25 de rotonde op de Boxhoverweg te Belfeld passeerden. Wij zagen dat er nog een opvallend dienstvoertuig, met daarin de Officier van Dienst [slachtoffer 3], zich bij ons had gevoegd. Wij zijn vervolgens achter de noodhulppatrouille aan gereden. Wij zagen dat de noodhulppatrouille 25 met optische en geluidsignalen reed en dat zij het stopbord voerden. Wij voerden op dat moment ook de optische en geluidsignalen.
Wij zagen, rijdend over de A73, dat de noodhulppatrouille 25 naast de Renault reed. Wij zagen dat de Renault het voertuig van de 25 ramde.
Wij zagen dat de Twingo met zijn linkerflank tegen de rechterflank van de 25 stuurde/botste waardoor beide voertuigen kort maar flink bewogen door de kracht van het rammen.
Wij zagen op dat moment onderdelen van de voertuigen afkomen. Vanaf dit moment werd de snelheid van de Renault opgevoerd tot ongeveer 140 kilometer per uur. Om de Renault toch te doen stoppen besloten wij om de Renault in te halen en voor de Renault te gaan rijden. Bij het inhalen van de Renault zagen wij dat op de schoot van de verdachte een kind zat.
Nadat wij de Twingo hadden ingehaald ging ik, [slachtoffer 4], voor de Twingo rijden. Hierbij minderde ik vaart waardoor ik de verdachte wilde dwingen ook zijn snelheid te minderen. Ik reed op dat moment tussen de 120 en de 140 kilometer per uur. De verdachte botste echter vol tegen de achterzijde van het dienstvoertuig. Ik, [slachtoffer 4], had moeite het dienstvoertuig recht te houden en moest met stuurcorrecties het voertuig in bedwang en recht houden.
Op het moment dat wij voor de Renault reden en snelheid minderden, zijn wij gedurende de rit aan de achterzijde van ons dienstvoertuig tweemaal geramd. De Renault haalde ons meerdere malen in en heeft ons gedurende het inhalen tweemaal aan de rechterzijde geramd. Dit ging met een snelheid van ongeveer 120 tot 140 kilometer per uur. Toen de Renault ons voertuig voor de tweede maal aan de achterzijde ramde, zagen wij dat de Renault om zijn as over de A73 draaide/tolde.
Op het moment dat de Twingo naast ons reed en met de linkerflank onze rechterzijde ramde, moest ik, [slachtoffer 4], hard remmen en stuurcorrecties uitvoeren om ons dienstvoertuig recht te houden.
De verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben gerelateerd – zakelijk
weergegeven –:
Op 5 december 2013 waren wij, [slachtoffer 6], hoofdagent van regio Limburg Noord, en [slachtoffer 7], hoofdagent van regio Limburg Noord, beiden gekleed in politie-uniform en rijdend in een opvallend dienstvoertuig, belast met de surveillance.
Wij zetten te Belfeld de achtervolging in van een manspersoon, rijdend in een Renault Twingo met het kenteken [kenteken].
Eenmaal achter het voertuig voerden wij onze blauwe zwaailampen en het ‘stop politie’-teken aan de voorzijde van ons voertuig. Wij zagen dat de verdachte hier geen gehoor aan gaf en doorreed. Wij zagen dat de verdachte de snelweg A73 opreed. Wij zagen dat de verdachte meteen op de oprit over de vluchtstrook ging rijden. Op het moment dat wij het voertuig links passeerden en over de normale rijbaan reden, zagen wij dat de bestuurder zijn personenauto fors naar links in onze richting stuurde. Wij zagen, hoorden en voelden dat de personenauto ons met forse kracht in onze rechterflank ramde. Wij zagen dat het voertuig wederom voor ons kwam rijden. Wij zagen dat wij werden ingehaald door andere patrouilles. Wij zagen dat de verdachte met zijn voertuig meermalen op de overige patrouilles inreed en hun raakte. Ik, [slachtoffer 7], zag kans om rechts naast het voertuig te gaan rijden, terwijl een ander dienstvoertuig al voor de verdachte reed. Op het moment dat wij rechts naast het voertuig reden zagen wij dat de bestuurder wederom met een forse stuurbeweging in onze richting stuurde. Wij zagen, hoorden en merkten dat zijn voertuig ons in onze linkerflank raakte. Ik, [slachtoffer 6], keek op dat moment op de snelheidsmeter en zag dat wij 134 kilometer per uur reden. Ik, [slachtoffer 7], voelde dat wij uit de richting werden gedrukt door deze botsing, maar kon het voertuig toch nog onder bedwang houden.
Hierna zagen wij dat de verdachte een vrachtauto met oplegger rechts over de vluchtstrook passeerde. Wij zagen een ander dienstvoertuig dezelfde vrachtauto samen met ons links passeren. Op het moment dat wij de vrachtauto gepasseerd waren en dus de verdachte ook weer in zicht kregen, zagen wij dat de andere patrouille voor de verdachte ging rijden. Wij zagen dat de verdachte de politieauto van achteren aanreed. Daardoor raakte de verdachte in een slip en schoot naar links voor ons en de vrachtauto langs. Wij konden het voertuig niet meer ontwijken en kwamen wederom in botsing met de verdachte. Onze linker voorzijde kwam in botsing met zijn linker portier. Vervolgens zagen wij dat het voertuig voor ons rond tolde en vervolgens de vangrail raakte. Tijdens het tollen van de verdachte zag ik, [slachtoffer 6], dat er een kind op de schoot van verdachte zat.
Verbalisant [slachtoffer 6] heeft als getuige verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik kan me nog herinneren dat ik gezien heb dat collega [slachtoffer 3] naast de auto van verdachte reed en dat het voertuig van verdachte en collega [slachtoffer 3] met elkaar in botsing kwamen.
Verbalisant [slachtoffer 7] heeft als getuige verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik kan me herinneren dat ook de auto van de officier van dienst werd geramd. De spiegel van de auto werd eraf gereden.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 was ik belast met de onopvallende videosurveillance in Limburg-Noord. Ik kreeg de Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken], in zicht op de A73 in de richting van Roermond ter hoogte van de afrit Belfeld. Ik zag dat de betreffende personenauto gevolgd werd door een viertal opvallende politiesurveillance-voertuigen. Ik zag dat men ongeveer met een snelheid van 120 kilometer per uur reed. Verder zag ik dat het zicht slecht was als gevolg van regen. Ik zag dat de verdachte met zijn personenauto op de vluchtstrook ging rijden en hierbij een vrachtwagen rechts passeerde. Kort hierna zag ik dat de betreffende personenauto in aanraking kwam met een politieauto op rijstrook 2, eenmaal volledig om zijn as draaide en met de linkerzijde van het voertuig tegen de linker vangrail botste. Hierna kwam de personenauto in botsing met een politieauto.
Uiteindelijk werd het betreffende voertuig klemgereden door een tweetal politieauto’s, waarna de verdachte, [verdachte], werd aangehouden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 was in de omgeving van de snelweg A73, Swalmen, een achtervolging gaande. Het voertuig dat werd achtervolgd betrof een Renault Twingo met het kenteken [kenteken]. In het voertuig zou een persoon zitten, genaamd [verdachte]. Toen wij stilstonden naast de Rijksweg-Zuid zag ik, [verbalisant 1], in de achteruitkijkspiegel dat er meerdere blauwe zwaailichten ons van achter naderden. Ik zag dat er op een gegeven moment een voertuig onze richting op reed. Ik zag dat het voertuig vervolgens naast ons dienstvoertuig stopte. Ik keek vervolgens door het bestuurdersraam en zag dat er een Renault Twingo aan de linkerkant van ons voertuig stilstond. Ik zag dat er een persoon achter het stuur zat met een kind op schoot.
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik reed op 5 december 2013 met mijn dochter [slachtoffer 1] in de Renault Twingo.
Ik zie heel slecht in het donker, zeker als het regent.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Blijkens onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie is [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum so 1].
4.3.3.2 Het oordeel van de rechtbank
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de gehele rit over de A73 geen gevolg heeft willen geven aan de aanwijzingen van de politie dat hij moest stoppen en dat hij heeft willen ontkomen aan zijn aanhouding. Verdachte heeft daartoe diverse levensgevaarlijke verkeersmanoeuvres gemaakt.
Ten aanzien van feit 3A primair
Op het moment dat verdachte met de door hem bestuurde auto reed op de linker rijbaan van de A73 kwam verbalisant [slachtoffer 3] met zijn dienstvoertuig rechts naast verdachte rijden. De rechtbank gaat ervan uit dat dit gepaard ging met een hoge snelheid, nu een en ander gebeurde op de snelweg en nu verbalisant [slachtoffer 3] heeft gerelateerd dat verdachte met verhoogde snelheid over de A73 reed en door de politie diverse acties werden uitgevoerd om voor het voertuig van de verdachte te komen om zo te trachten de snelheid uit zijn voertuig te halen.
Vervolgens ging verbalisant [slachtoffer 3] met zijn dienstvoertuig iets voor verdachte rijden en stuurde hij de auto langzaam in de richting van verdachtes auto. Op het moment dat verbalisant [slachtoffer 3] met zijn auto schuin voor verdachte reed en vaart minderde, reed verdachte met volle snelheid tegen het dienstvoertuig van [slachtoffer 3] aan, waarbij verdachtes auto de gehele linkerzijkant van de politieauto raakte en de linker buitenspiegel eraf reed.
De verdediging heeft verzocht verdachte van de poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 3] vrij te spreken, nu uit de verklaring van [slachtoffer 3] niet zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de politieauto opzettelijk heeft geramd, van de weg heeft gereden, dan wel van de weg heeft gedrukt. [slachtoffer 3] zou immers uit eigen beweging op de weghelft van verdachte zijn komen rijden, waardoor verdachte hem niet meer kon ontwijken.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Het is juist dat verbalisant [slachtoffer 3] zijn voertuig langzaam in de richting van de door verdachte bestuurde auto heeft gestuurd. Dit betekent evenwel niet dat daardoor de aanrijding tussen beide voertuigen is ontstaan. Deze is namelijk ontstaan, omdat verdachte met zijn voertuig met volle snelheid tegen het voertuig van verbalisant [slachtoffer 3] is gereden. Verdachte had ervoor kunnen en ook moeten kiezen om vaart te minderen en uiteindelijk zijn voertuig tot stilstand te brengen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft er bewust voor gekozen om met volle snelheid tegen de auto van [slachtoffer 3] te rijden.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het met volle snelheid tegen een schuin voor hem rijdende politieauto rijden, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met een hoge snelheid, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat verbalisant [slachtoffer 3] zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een inzittende van de aangereden auto komt te overlijden.
Ten aanzien van feit 3B primair
Op enig moment werd de snelheid van de door verdachte bestuurde auto opgevoerd tot ongeveer 140 kilometer per uur. Verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] besloten om de auto van verdachte in te halen. Vervolgens gingen zij in hun dienstvoertuig voor de auto van verdachte rijden en verminderden zij vaart. Op dat moment reden [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] met een snelheid tussen 120 en 140 kilometer per uur. Vervolgens botste verdachte met zijn auto vol tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4]. [slachtoffer 4] had moeite om de auto recht en in bedwang te houden.
Het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] werd in totaal tweemaal van achteren door de auto van verdachte geramd. Voorts heeft verdachte met zijn voertuig tweemaal de rechterzijde van de dienstauto van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] geramd op de momenten dat hij de politieauto inhaalde. Tijdens een van die keren moest [slachtoffer 4] hard remmen en stuurcorrecties uitvoeren om het dienstvoertuig recht te houden.
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4]. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aanrijding van achteren een logisch gevolg is van de actie van de verbalisanten, nu zij voor verdachte zijn gaan rijden en het gas hebben losgelaten, terwijl het op dat moment hard regende en het niet zichtbaar was dat opeens de snelheid werd geminderd. Verdachte zou in ieder geval nooit het opzet hebben gehad op de dood van beide verbalisanten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Het is juist dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] voor het voertuig van de verdachte zijn gaan rijden en vaart hebben geminderd. Dit deden zij met het doel om de verdachte tot stoppen te dwingen. Verdachte was ervan op de hoogte, had dat althans moeten zijn, dat de politie hem tot stoppen wilde dwingen. Hij had er dan ook voor kunnen en moeten kiezen om vaart te minderen en uiteindelijk zijn voertuig tot stilstand te brengen. Dit heeft hij echter bewust niet gedaan. Hij heeft het voertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] tweemaal van achteren en tweemaal aan de rechterzijde geramd, terwijl er werd gereden met een zeer hoge snelheid, veelal tussen 120 en 140 kilometer per uur.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het met volle snelheid tegen een voor hem rijdende auto rijden en het met volle snelheid een stuurbeweging naar links maken, waardoor een andere auto met kracht in de flank wordt geraakt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met een snelheid van 120 tot 140 kilometer per uur, waarbij verbalisant [slachtoffer 4] vanwege de botsing moeite had om het voertuig in bedwang te houden, heeft verdachte bij iedere botsing willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat de inzittenden van de aangereden auto komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 3C primair
Terwijl verdachte reed over de vluchtstrook, werd hij aan de linkerzijde, over de normale rijbaan, gepasseerd door het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Op dat moment stuurde verdachte de door hem bestuurde auto fors naar links in de richting van de auto van de verbalisanten. Het dienstvoertuig werd met forse kracht in de rechterflank geramd. Enige tijd later gingen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] rechts naast het voertuig van verdachte rijden. Opnieuw maakte de verdachte een forse stuurbeweging in de richting van het voertuig van beide verbalisanten. Het dienstvoertuig werd in de linkerflank geraakt, terwijl zij reden met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur. Door de botsing werd het voertuig van de verbalisanten uit de richting gedrukt.
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van beide verbalisanten. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman echter gewezen op een andere verkeerssituatie dan die tot bovengenoemde twee aanrijdingen hebben geleid. Gelet hierop behoeft het verweer van de verdediging geen nadere bespreking.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het tweemaal maken van een forse stuurbeweging waardoor de auto die naast hem reed werd geramd, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met hoge snelheid, waarbij de politieauto uit de richting werd gedrukt, heeft verdachte bij iedere botsing willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat de inzittenden van de aangereden auto komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 5 primair
Tijdens het rammen van de politieauto’s, zoals hierboven omschreven, zat [slachtoffer 1], de driejarige dochter van de verdachte, bij verdachte in de auto. Op het moment dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] de auto van de verdachte voor de eerste maal inhaalden – kort nadat verdachte de auto van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], noodhulppatrouille 25 – had geramd, zagen zij dat het kind op verdachtes schoot zat. Ook daarna is nog enkele malen gezien dat verdachte zijn dochter op schoot had, tot aan het moment van de aanhouding. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachtes dochter tijdens alle bovenomschreven botsingen op diens schoot heeft gezeten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de door de verdachte bestuurde auto na de laatste botsing met het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] om zijn as draaide en met de linkerzijde tegen de linker vangrail botste en vervolgens weer in botsing kwam met een andere politieauto.
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op zijn dochter. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nooit het voorwaardelijk opzet op de dood van zijn dochter heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op de dood van zijn dochter zou bovendien, gelet op het zogenoemde Porsche-arrest van de Hoge Raad, betekenen dat verdachte ook voorwaardelijk opzet op zijn eigen dood heeft gehad, hetgeen niet het geval is geweest, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
In deze zaak gaat het, anders dan in het Porsche-arrest, niet om een verkeersmanoeuvre waarbij de verdachte de kans op een botsing op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft in dit geval diverse keren welbewust een andere auto geramd. Verdachte wist dat door zijn verkeersmanoeuvres botsingen onvermijdelijk waren.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het meermalen van achteren en van de zijkant rammen van diverse auto’s, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg waar ook andere voertuigen met hoge snelheid reden, rijdend met hoge tot zeer hoge snelheid, waarbij de auto van de verdachte uiteindelijk is gaan tollen en tegen de vangrail is gebotst, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat zijn driejarige dochter die bij hem op schoot zat, zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een inzittende, zeker een los op schoot zittend klein kind, komt te overlijden.
De rechtbank acht bewezen de poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 3] (feit 3A primair), de verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3B primair), de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] (feit 3C primair) en [slachtoffer 1] (feit 5 primair), zoals hieronder omschreven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.4Feit 4 Mishandeling
4.3.4.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Vandaag, op 5 december 2013, kreeg ik een telefoontje van mijn ex-vriend [verdachte]. Ik heb de relatie ongeveer vijf weken geleden gestopt.
Ik heb hem toen opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. [verdachte] vroeg onder andere waarom het nou allemaal zo moest gaan. Ik heb toen onder meer gezegd dat ik klaar was met de relatie en ik kreeg toen meteen een vuistslag in mijn gezicht. Ik moest toen van [verdachte] gaan rijden en dat heb ik ook gedaan. Voordat wij bij de Roertunnel waren heb ik nog een aantal klappen gekregen. Ik denk ongeveer drie. Ik werd op mijn hoofd geraakt.
Ik kreeg klappen met de vuist. Ik voelde dat de klappen pijn deden. Ik heb op het moment pijn op mijn hoofd, mond en kaken.
Ik heb [getuige 1] bij de Burger King een sms gestuurd om te vragen de politie te bellen. Ik had mijn telefoon moeten afgeven, maar het is mij gelukt om de telefoon uit de auto mee te nemen naar het toilet. Op het toilet heb ik de sms verstuurd.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 8] gerelateerd:
Het letsel is door de verbalisanten zelf waargenomen en er zijn foto’s gemaakt van het letsel.
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 gingen we, [slachtoffer 8], [slachtoffer 1] en ik, een rondje rijden. [slachtoffer 8] reed. We zijn bij de Burger King aangegaan.
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 meldde [getuige 1] zich aan het politiebureau te Roermond. Dave toonde ons een WhatsApp-gesprek waarin het volgende stond:
‘16:43 uur: [getuige 1] hij heeft me 5 keer op mn gezicht geslagen ik moet van hem overal heen rijden hij laat me niet gaan ik ben zo bang.
16:57 uur: Bel de politie aub ik zit nu bij burger king. Stuur me niks meer anders heb ik een probleem.
16:59 uur: Zeg ook is een kind bij aub.’
Getuige [getuige 1] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 vertelde [slachtoffer 8] [de rechtbank leest dit als: [slachtoffer 8]] dat ze naar haar woning zou gaan. Haar ex-vriend [verdachte] zou naar die woning toe komen om wat spullen op te halen. Op enig moment die dag kreeg ik de sms-jes die ik op 5 december 2013 op het politiebureau heb laten zien.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 was ik thuis in mijn woning aanwezig. Het was al donker toen iemand bij mij aan de deur belde. Ik maakte de toegangsdeur vanuit mijn woning open en toen zag ik dat [slachtoffer 8] naar boven kwam. Ik zag dat [slachtoffer 8] huilde en ik vroeg aan haar wat er was gebeurd. Ik hoorde dat [slachtoffer 8] zei dat haar ex-vriend haar had mishandeld.
4.3.4.2 Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij door verdachte is mishandeld. Eenmaal werd zij met een vuist in het gezicht geslagen, driemaal werd zij met een vuist tegen het hoofd geslagen.
De verdediging heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster op tal van onderdelen onjuist is gebleken en om die reden van het bewijs uitgesloten dient te worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat aangeefster niet eenduidig heeft verklaard. Aanvankelijk heeft zij tegenover de politie verklaard dat verdachte op 5 december 2013 naar haar thuis is gekomen en daar door hem is geslagen. Vervolgens zou zij zijn gedwongen om met verdachte en hun dochter in de auto te stappen. Later heeft aangeefster tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte heeft opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. In de auto zou zij de eerste klap van verdachte hebben gekregen.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen waarom aangeefster aanvankelijk een andere verklaring heeft afgelegd, is zij van oordeel dat haar verklaring met betrekking tot de mishandeling niet als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. De verschillen in haar verklaring laten immers onverlet dat:
- haar verklaring, voor zover deze inhoudt dat zij is geslagen, wordt gesteund door de waarneming van het letsel door de verbalisanten naar aanleiding van de bij de aangifte gevoegde foto’s van het letsel;
- haar verklaring, voor zover deze inhoudt dat zij door de verdachte is geslagen, wordt gesteund door de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de bevindingen van de politie met betrekking tot het bericht dat aangeefster aan [getuige 1] heeft gestuurd.
Bovendien wordt de verklaring van aangeefster gesteund door de verklaring van verdachte zelf, voor zover hij heeft verklaard dat hij op de betreffende dag met aangeefster in de auto heeft gezeten.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en stelt vast dat aangeefster meermalen door de verdachte met een vuist is geslagen.
De rechtbank acht feit 4 bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.