ECLI:NL:RBLIM:2014:11116

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
C/03/200037 / KG ZA 14-698
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting van executie van onroerende zaak in kort geding

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand in Kerkrade, een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO Bank NV. De achtergrond van de zaak is een hypotheekrecht dat door Fortis Bank Nederland B.V. op het pand is gevestigd. Eiser heeft een achterstand in de betaling van de hypotheekrente, die op 17 december 2014 € 9.094,69 bedraagt. ABN AMRO heeft de openbare verkoop van het pand aangekondigd, wat eiser probeert te voorkomen door de vordering tot opschorting van de executie in te dienen. Eiser stelt dat ABN AMRO onrechtmatig handelt door de executie aan te zeggen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van beide partijen en de omstandigheden van de zaak. Hij heeft eerder een afbetalingsregeling getroffen en is niet in staat om de achterstand ineens te voldoen. ABN AMRO voert verweer en stelt dat zij rechtsopvolgster is van Fortis Bank en dat de executie rechtmatig is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat ABN AMRO voldoende heeft aangetoond dat zij bevoegd is tot executie en dat er geen misbruik van bevoegdheid is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in staat is om de achterstand te voldoen of dat er een regeling is getroffen. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 17 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/200037 / KG ZA 14-698
Vonnis in kort geding van 17 december 2014 en aangevuld met de motivering, op 19 december 2014 gegeven, zoals in het vonnis van 17 december 2014 onder 3.1 en 3.2 is aangekondigd
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK NV,
statutair gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.E.W. Danen te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN-AMRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van ABN-AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het pand staande en gelegen te Kerkrade aan de [adres] (hierna: "het pand"). Op het pand is een hypotheekrecht gevestigd door Fortis Bank Nederland B.V. voor een geldlening aan [eiser] door Fortis Bank Nederland B.V.
Het pand wordt bewoond door de broer van [eiser] en diens echtgenote, die huurders zijn van het pand.
Er is een achterstand ontstaan in de betaling van de hypotheekrente door [eiser]. Volgens ABN-AMRO bedraagt de achterstand ten tijde van de dag van de zitting op 17 december 2014 een bedrag van € 9.094,69.
Bij exploot van 29 augustus 2014 heeft ABN-AMRO de openbare verkoop (veilingverkoop) van het pand aan [eiser] aangezegd tegen 18 december 2014 vanaf 13.30 uur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ABN-AMRO te veroordelen om de executie in de vorm van een openbare executieveiling van de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie H, nummer [nummer kadaster], groot 3 are en 90 centiare, op te schorten en derhalve te verbieden, zowel op donderdag 18 december 2014 vanaf 13.30 uur als op iedere andere datum en tijdstip, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per keer en voor iedere keer dat ABN-AMRO deze veroordeling/dit verbod of een gedeelte daarvan overtreedt, met veroordeling van ABN-AMRO in de kosten van dit kort geding.
3.2.
[eiser] heeft daartoe - voor zover thans van belang - het volgende gesteld:
  • ABN-AMRO handelt met de aangekondigde executie onrechtmatig tegenover hem;
  • in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van ABN-AMRO en zijn belang had ABN-AMRO in redelijkheid niet tot uitoefening van haar executiebevoegdheid kunnen komen;
  • ABN-AMRO heeft geen bevoegdheid om tot executie op grond van de hypotheekakte over te gaan, nu Fortis Bank Nederland de hypotheekhoudster is gebleven, zoals ook blijkt uit het als productie 6 bij inleidende dagvaarding overgelegde "hypothecair bericht" met betrekking tot het pand;
  • hij heeft eerder een afbetalingsregeling getroffen met ABN-AMRO, althans met AchtenvanGent Notarissen;
  • in maart 2014 heeft hij een aflossing op de achterstand gedaan en sedert augustus 2014 heeft hij tot op heden een extra aflossing van ± € 500,00 per maand betaald;
  • deze extra aflossing is in zijn ogen afgesproken met AchtenvanGent Notarissen namens ABN-AMRO;
  • bij haar brief van 13 november 2014 heeft ABN-AMRO enerzijds melding gemaakt van de achterstand, maar hem anderzijds de mogelijkheid gegeven afspraken te maken omtrent een afbetalingsregeling;
  • ABN-AMRO is slechts bereid de veilingverkoop op te schorten c.q. te staken als de achterstand ineens wordt voldaan en als tevens de tot op heden gemaakte notariskosten ad € 7.364,06 worden voldaan;
  • hij is echter niet in staat het totaalbedrag ineens te voldoen;
volgens het door ABN-AMRO overgelegde taxatierapport is de verwachte veilingopbrengst in verhuurde staat ± € 60.000,00 en is de veilingopbrengst in onverhuurde staat ± € 100.000,00;
  • afgezet tegen de schuld van [eiser] aan ABN-AMRO van meer dan € 230.000,00 treedt een enorm verlies op, voor zowel ABN-AMRO als voor hem;
  • ABN-AMRO maakt daarom misbruik van haar bevoegdheid om tot excutie over te gaan, nu de excutie slechts tot een zeer beperkt verhaal van de vordering van ABN-AMRO leidt en hem met een enorme restschuld en verlies van zijn eigendom achterlaat;
3.3.
ABN-AMRO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering is door ABN-AMRO niet weersproken en blijkt voorts uit de aard van de vordering van [eiser].
4.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat ABN-AMRO geen bevoegdheid zou hebben tot executie over te gaan. ABN-AMRO heeft voldoende aangetoond dat zij rechtsopvolgster onder algemene titel is van Fortis Bank Nederland B.V.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geven de productie 3 t/m 7 van ABN-AMRO daarover voldoende duidelijkheid. De voorzieningenrechter wijst er voorts op dat uit de e- mail van AchtenvanGent Notarissen van 21 juli 2014 (productie 8 van ABN-AMRO) ook blijkt dat ABN-AMRO stelt dat zij de rechtsopvolgster van Fortis Bank Nederland is en dat [eiser] na dat e-mailbericht zonder protest de door hem gestelde extra aflossingen aan ABN-AMRO heeft betaald, zonder daarbij te stellen dat hij niet akkoord was met betaling aan ABN-AMRO.
4.3.
Ten tijde van de uitspraak in dit kort geding was nog onduidelijk of ABN-AMRO in de procedure onder zaaknummer 196506 / KG RK 14-780 tegenover de broer van [eiser] ([naam broer]) terecht een beroep heeft gedaan op het huurbeding. Tussen partijen staat echter wel vast dat [eiser] zelf nooit in het pand heeft gewoond, maar dat zijn broer (als voormalig eigenaar van het pand) in het pand is blijven wonen als huurder van [eiser].
Of de huurovereenkomst tussen [eiser] en zijn broer post- dan wel anterieur aan de hypotheekverlening tot stand is gekomen kan in het kader van de onderhavige kort geding procedure in het midden blijven.
4.4.
Tussen partijen staat ook vast dat [eiser] ondanks herhaalde verzoeken van ABN-AMRO geen informatie heeft gegeven over zijn inkomenssituatie en dat ter terechtzitting zelfs geen informatie kon worden verschaft over de (naam van de) werkgever van [eiser].
4.5.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt ABN-AMRO in de onderhavige zaak geen misbruik van haar bevoegdheden in de zin van art. 3:13 BW. ABN-AMRO maakt in casu gebruik van haar recht tot executie dat rechtstreeks voortvloeit uit de wet. Onbetwist is dat al sedert 2011 sprake is van achterstanden in de betaling en dat [eiser] onregelmatig betaalt. Daaraan doet niet af dat [eiser] de laatste maanden met een bedrag van € 500,00 per maand heeft afgelost op de achterstand.
4.6.1.
Ter terechtzitting is voorts gebleken dat er van de zijde van [eiser] geen bereidheid c.q. mogelijkheid bestaat de door ABN-AMRO reeds gemaakte notariskosten te vergoeden, welke kosten [eiser] op grond van artikel 30 van de in casu van toepassing zijnde algemene voorwaarden verplicht is aan ABN-AMRO te betalen. Evenmin is gebleken van voldoende bereidheid bij [eiser] om deze kosten - eventueel onder protest omtrent de hoogte van die kosten - gedeeltelijk te voldoen.
4.7.
Ter terechtzitting is namens [eiser] gesteld dat het voor Fortis Bank Nederland van meet af aan duidelijk was dat de broer van [eiser] (die de voormalige eigenaar was van het pand en van wie [eiser] het pand kocht) in het pand zou blijven wonen en het pand van [eiser] zou gaan huren. Deze stelling is echter met niets onderbouwd. Ter terechtzitting is echter niet weersproken dat Fortis Bank Nederland de hypothecaire lening niet onder de huidige voorwaarden aan [eiser] zou hebben verleend als zij had geweten van de verhuur aan de broer van [eiser]. In dat geval zou immers sprake zijn geweest van een hypotheek met betrekking tot een beleggingsobject, waarvoor andere voorwaarden gelden.
4.8.
Dat tussen partijen - zoals [eiser] stelt - een regeling tot stand is gekomen is niet gebleken. Partijen hebben in juli 2014 wel contact gehad over een mogelijke regeling, maar die regeling is niet tot stand gekomen, met name niet omdat door [eiser] niet is voldaan aan de door ABN-AMRO - bij e-mail van AchtenvanGent Notarissen van 21 juli 2014 - gestelde voorwaarde (productie 8 van ABN-AMRO) dat [eiser] er voor zou zorgen dat alle huurders uit het pand zouden vertrekken en zich uit het pand zouden laten uitschrijven in de Gemeentelijke Basis Administratie. Het staat vast dat de broer van [eiser] nog steeds huurder van het pand is en zich ook niet heeft laten uitschrijven uit het pand.
Aan het voorgaande doet niet af dat [eiser] - kennelijk op vrijwillige basis - heeft afgelost op de bestaande achterstand.
4.9.
Ook de brief van 13 november 2014 van ABN-AMRO aan [eiser] kan [eiser] niet baten. Ter terechtzitting heeft ABN-AMRO gesteld dat het bij deze brief gaat om een brief die in het geval van een achterstand "standaard" wordt verstuurd, en dat deze brief in dit geval - gelet op de reeds lang bestaande achterstand - niet verstuurd had moeten worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het - gelet op de tekst van die brief - ook voor [eiser] volstrekt duidelijk zijn geweest dat er sprake was van een standaardbrief, die geen betrekking had op zijn situatie.
4.10.
Ook het feit dat na de executoriale verkoop van het pand een - aanzienlijke - restschuld van [eiser] zal overblijven, kan - met name gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - niet leiden tot de conclusie dat ABN-AMRO in casu misbruik van omstandigheden maakt.
4.11.
De vordering van [eiser] zal - gelet op het vorenstaande - derhalve worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN-AMRO worden begroot op:
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN-AMRO tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014. [1]

Voetnoten

1.type: PZ