ECLI:NL:RBLIM:2014:1092

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
C/03/176828 / S RK 12-1391
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheidingsprocedure met verwijzing naar Franse rechter

In deze zaak betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse nationaliteit, die in Frankrijk wonen. De man heeft op 5 december 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Maastricht, terwijl de vrouw op 23 oktober 2012 een 'Requête en divorce' heeft ingediend bij le Tribunal de Grande Instance de Tarbes in Frankrijk. De rechtbank Limburg heeft op 23 januari 2014 geoordeeld dat de Franse rechter bevoegd is, omdat de echtscheidingsprocedure in Frankrijk eerder aanhangig is gemaakt dan die in Nederland. De rechtbank heeft daarbij de relevante Europese regelgeving, met name Brussel II bis, toegepast om te bepalen welke rechter bevoegd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw met haar verzoek in Frankrijk de echtscheidingsprocedure heeft gestart, en dat de Franse rechter zijn bevoegdheid heeft aanvaard. Hierdoor is de Nederlandse rechter niet bevoegd om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft partijen daarom verwezen naar le Tribunal de Grande Instance de Tarbes, conform artikel 19 lid 3 van Brussel II bis. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. F.L.G. Geisel, met mr. N.H.J. Lafghani als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/03/176828 / S RK 12-1391
Beschikking van 23 januari 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.G.H. Aarts-Mulder, kantoorhoudende te Heerlen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.H. Kuiper, kantoorhoudende te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 5 december 2012;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, binnengekomen op 18 maart 2013;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, binnengekomen op 25 april 2013;
- de brief, met bijlage, van de vrouw, binnengekomen op 12 juli 2013;
- de brief, met bijlagen, van de man, binnengekomen op 12 juli 2013;
- de brief, met bijlage, van de vrouw, binnengekomen op 15 juli 2013;
- de brief, met bijlagen, van de man, binnengekomen op 23 juli 2013;
- de brief, met bijlagen, van de vrouw, binnengekomen op 26 juli 2013;
- de brief van de man, binnengekomen op 30 juli 2013;
- de brief, met bijlage, van de vrouw, binnengekomen op 30 juli 2013;
- de brieven van de vrouw en de man, binnengekomen op 31 juli 2013;
- de brief van de man, binnengekomen op 2 augustus 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 augustus 2013, bij gelegenheid waarvan de man een aanvullende productie in het geding heeft gebracht.

2.De beoordeling

2.1.
Op 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart). Ingevolge artikel CII, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart, gaan zaken die op 31 december 2012 bij de rechtbank Maastricht aanhangig waren op 1 januari 2013 van rechtswege over naar de rechtbank Limburg. Ingevolge artikel CIVA, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart worden, voor zover hier van belang, verzoekschriften en andere processtukken in aanhangige of aanhangig te maken zaken, tot kennisneming waarvan op 31 december 2012 de rechtbank Maastricht bevoegd was, met ingang van 1 januari 2013 aangemerkt als processtukken in zaken tot kennisneming waarvan bevoegd is de rechtbank Limburg.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [huwelijksplaats] op [1993]. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren.
Aangezien de vrouw ten tijde van de indiening van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Frankrijk had, terwijl de man weliswaar feitelijk in Nederland verbleef, maar blijkens het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie evenals de vrouw in Frankrijk stond ingeschreven, draagt onderhavige zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom allereerst, met inachtneming van het bepaalde in de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347 / 2000, (hierna: Brussel II bis), te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek tot echtscheiding en de daarmee verband houdende nevenvoorzieningen kennis te nemen. Indien dat het geval is dient te worden beoordeeld welk rechtsstelsel op het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen van toepassing is.
Ten slotte dient te worden beoordeeld of de echtscheidingsprocedure door de Nederlandse rechter kan worden behandeld en afgedaan.
2.3.
Ten aanzien van de rechtsmacht
Echtscheiding
Aangezien zowel de man als de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezit is de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub b Brussel II bis, bevoegd van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen.
Alimentatie
Op grond van het bepaalde in artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening is de Nederlandse rechter bevoegd van het (voorwaardelijk) verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie kennis te nemen.
Verdeling
Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap kennis te nemen.
2.4.
Ten aanzien van het toepasselijk recht
Echtscheiding
Op grond van het bepaalde in artikel 10:56 lid 1 is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
Alimentatie
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is Frans recht van toepassing op het (voorwaardelijk) verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie.
Verdeling
Niet gesteld of gebleken is dat partijen vóór de huwelijkssluiting het toepasselijk recht op hun huwelijksvermogensregime hebben aangewezen. Blijkens de uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie hebben partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland gevestigd. Gelet hierop is op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot vaststelling van de huwelijksgemeenschap.
2.5.
Litispendentie
In deze procedure staat de vraag centraal of de vrouw met het door haar ingediende “Requête en divorce” dat op 23 oktober 2012, welke datum overigens tussen partijen niet in geschil is, door le Tribunal de Grande Instance de Tarbes (Frankrijk) is geregistreerd en, zoals tussen partijen vaststaat, op 5 november 2012 aan de man is betekend, de echtscheidingsprocedure in Frankrijk aanhangig heeft gemaakt. Volgens de vrouw dient die vraag bevestigend te worden beantwoord en dient, aangezien de Franse rechter zich inmiddels bevoegd heeft geacht van het verzoek kennis te nemen, de zaak op grond van het bepaalde in artikel 19 lid 3 Brussel II bis te worden verwezen naar le Tribunal de Grande Instance de Tarbes. De man stelt zich evenwel op het standpunt dat die vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Volgens de man heeft de vrouw op 23 oktober 2012 “slechts” een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. De echtscheidingsprocedure is daarmee niet aanhangig gemaakt. De man heeft op 5 december 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij rechtbank Maastricht, welk verzoek op 18 december 2012 aan de vrouw is betekend. Volgens de man is de echtscheidingsprocedure daarmee het eerst in Nederland aanhangig gemaakt, zodat de Nederlandse rechter de zaak dient te behandelen en af te doen.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 16 Brussel II bis bevat een verordeningsautonome regeling die bepaalt op welk tijdstip een zaak geacht wordt te zijn aanhangig gemaakt bij een gerecht. Zowel de Nederlandse als de Franse rechter zal aan de hand van deze bepaling moeten vaststellen op welk moment de procedures aanhangig zijn gemaakt. Op basis hiervan dient te worden vastgesteld in welke land de procedure het eerst is aangebracht. Ingevolge het bepaalde in artikel 19 Brussel II bis dient het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan te houden totdat de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat. Alsdan verwijst het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar dat gerecht.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw op 23 oktober 2012 in Frankrijk een procedure aanhangig heeft gemaakt in de zin van artikel 16 Brussel II bis. Partijen zijn het ook erover eens dat de man op 5 december 2012 een echtscheidingsprocedure in Nederland aanhangig heeft gemaakt in de zin van artikel 16 Brussel II bis. Een en ander blijkt overigens ook uit de gedingstukken. Partijen verschillen van mening over de vraag of de door de vrouw op 23 oktober 2012 aanhangig gemaakte procedure een echtscheidingsprocedure betreft of een procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader van een nog aanhangig te maken echtscheidingsprocedure.
Blijkens de gedingstukken heeft de vrouw “une Requête en divorce” zoals bedoeld in artikel 251 Code Civil ingediend. In het verzoek wordt tevens om het treffen van voorlopige maatregelen zoals bedoeld in artikel 255 Code Civil verzocht. Zoals te doen gebruikelijk in Frankrijk is naar aanleiding van dit verzoek op grond van het bepaalde in artikel 252 Code Civil een mondelinge behandeling bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 13 mei 2013 en de rechtbank heeft kennis genomen van het proces-verbaal dat ter gelegenheid van die mondelinge behandeling is opgesteld. De verzoeningspoging die in het kader van die mondelinge behandeling plaatsvindt is niet geslaagd. Partijen hebben in het kader van deze bemiddelingspoging, welke niet alleen op een verzoening ziet maar ook het doel heeft om op minnelijke wijze een akkoord te bereiken over het principe van de echtscheiding en de gevolgen daarvan, de huwelijksbreuk aanvaard, een en ander zoals omschreven in artikel 233 Code Civil. Naar aanleiding daarrvan is op 4 juni 2013 een “Ordonnance de non-conciliation” uitgesproken, waarbij tevens voorlopige maatregelen zoals bedoeld in artikel 255 Code Civil zijn vastgesteld. Voorts zijn partijen erop gewezen dat de echtscheidingsprocedure met inachtneming van het bepaalde in artikel 257 Code Civil, het uitbrengen van de dagvaarding, dient te worden voortgezet. De dagvaarding kan zowel door de verzoekende partij als door de tegenpartij worden uitgebracht. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende dat de dagvaarding niet kan worden uitgebracht dan nadat het verzoek zoals bedoeld in artikel 251 Code Civil is ingediend en de daaropvolgende weg, zoals hiervoor omschreven is bewandeld, en overigens ook in het stadium van het uitbrengen van de dagvaarding geen afzonderlijk verzoek tot echtscheiding meer behoeft te worden gedaan, volgt de rechtbank de man niet in zijn stelling dat de echtscheidingsprocedure in Frankrijk eerst door het uitbrengen en doen betekenen van de dagvaarding aanhangig wordt gemaakt. Het systeem van de Franse echtscheidingswetgeving biedt op een geen enkele wijze steun voor de juistheid van die stelling. Integendeel. Op basis van die wetgeving stelt de rechtbank vast dat de echtscheidingsprocedure in Frankrijk door de indiening van het “Requête en divorce” door de vrouw op 23 oktober 2012 bij le Tribunal de Grande Instance de Tarbes aanhangig is gemaakt. Daarmee is de echtscheidingsprocedure in Frankrijk eerder aanhangig gemaakt dan de door de man in Nederland op 5 december 2012 geëntameerde procedure. Hierop gelet en gelet op het feit dat de Franse rechter in de uitspraak van 4 juni 2013 zijn bevoegdheid in internationale zin heeft vastgesteld, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 lid 3 Brussel II bis, partijen naar le Tribunal de Grande Instance de Tarbes verwijzen.
De omstandigheid dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van het verzoek tot echtscheiding brengt, vanzelfsprekend, met zich dat zij evenmin toekomt aan de beoordeling van de met het verzoek tot echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst partijen naar le Tribunal de Grande Instance de Tarbes;
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechte, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N.H.J. Lafghani, griffier op 23 januari 2014.
NL
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.