ECLI:NL:RBLIM:2014:10916

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
03/663003-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf voor poging doodslag en oplichting

Op 16 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en oplichting. De verdachte had op 25 februari 2014 in Ottersum geprobeerd om J.J.P.J. [naam benadeelde partij 1] te doden door hem met een mes in het gezicht en de hals te steken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte met een mes in de kwetsbare halsstreek stak, wat een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen bewijs was voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van oplichting van [naam benadeelde partij 2], waarbij hij via een chatbox een afspraak voor betaalde seks had geregeld en het slachtoffer vervolgens om geld had gevraagd. De rechtbank achtte deze oplichting wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de terechtzitting.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank weigerde het verzoek om toepassing van het adolescentenstrafrecht, omdat de verdachte geen medewerking had verleend aan de onderzoeken door psychologen en reclassering. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de geslepen proceshouding van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] tot schadevergoeding van € 342,00 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/663003-14
Datum uitspraak : 16 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond.
Raadsman is mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 25 juni 2014 en 2 december 2014.
De rechtbank heeft op 25 juni 2014 en op 2 december 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts heeft de rechtbank op 2 december 2014 gehoord [naam benadeelde partij 1], die zich in het strafproces heeft gevoegd als benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er –na wijziging van de tenlastelegging– kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
Feit 1:
heeft geprobeerd om [naam benadeelde partij 1] te doden dan wel heeft geprobeerd om [naam benadeelde partij 1] door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen om een geldbedrag af te geven;
Feit 2:[naam benadeelde partij 2]
[naam benadeelde partij 2] heeft opgelicht.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn requisitoir op schrift overgelegd. Kort samengevat heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte verantwoordelijk is voor het onder feit 1 tenlastegelegde steekincident op 25 februari 2014, waarbij [naam benadeelde partij 1] zwaar gewond raakte.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verwondingen van [naam benadeelde partij 1] zijn toegebracht met een mes, nu [naam benadeelde partij 1] vanaf het eerste contact met de hulpdiensten consequent heeft verklaard dat hij is verwond met een mes. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, ertoe strekkende dat hij [naam benadeelde partij 1] heeft verwond met een sleutelbos, is niet aannemelijk geworden. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de proceshouding van verdachte, alsmede op de consistente verklaringen van [naam benadeelde partij 1] in samenhang bezien met de conclusies van de forensisch arts aangaande de aard van de verwondingen van [naam benadeelde partij 1].
De officier van justitie concludeert vervolgens dat er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam benadeelde partij 1], aangezien hij met een mes in het gezicht en de hals van [naam benadeelde partij 1] letsels heeft toegebracht, zonder zich daarbij onder controle te hebben gehad. De hals is een zeer kwetsbare plek van het lichaam vanwege de aanwezigheid van twee grote en twee kleine halsslagaders. Het steken dan wel snijden met een mes in de hals van [naam benadeelde partij 1] kan aldus naar de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging van verdachte, worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (de dood), dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam benadeelde partij 2] heeft opgelicht. Hij heeft verwezen naar de verklaring van de aangever in samenhang bezien met de bekennende verklaring die door verdachte is afgelegd tijdens de terechtzitting van 25 juni 2014. Voorts heeft de officier van justitie, ter verdere onderbouwing van zijn standpunt, aangevoerd dat de bekennende verklaring van verdachte steun vindt in de uitkomsten van het onderzoek naar de telecommunicatie, het onderzoek naar het IP-adres en de getuigenverklaring van [naam getuige 1].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnotitie overgelegd. Kort samengevat heeft hij aangevoerd dat verdachte [naam benadeelde partij 1] weliswaar wilde oplichten, door hem op voorhand voor een betaalde seksafspraak te laten betalen en vervolgens weg te lopen met het geld, maar dat hij nooit de opzet heeft gehad om geweld toe te passen. Er heeft bij verdachte dus ook nooit opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, bestaan op de dood van [naam benadeelde partij 1]. De verdediging betwist in dit verband dat verdachte gestoken dan wel gesneden heeft met een mes. Verdachte heeft wel geweld gebruikt en ook met zijn sleutelbos om zich heen geslagen, maar dit was toen [naam benadeelde partij 1] hem zoende en verdachte probeerde om los te komen van [naam benadeelde partij 1], die hem bleef aanranden. De verdediging betwist dat verdachte hierbij gestoken dan wel gesneden heeft met een mes. Enkel de aangever spreekt van een mes. De forensisch arts heeft in zijn aanvullend onderzoek niet kunnen uitsluiten dat de verwondingen met een sleutelbos zijn toegebracht. Ook voorwaardelijk opzet op de dood kan daarmee niet worden bewezen, nu er geen aanmerkelijke kans bestaat dat iemand komt te overlijden wanneer met een sleutelbos wordt gezwaaid.
Nu aldus niet kan worden bewezen dat verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet had op de dood van [naam benadeelde partij 1], dan wel opzet had om zich met geweld en/of bedreiging met geweld wederrechtelijk te bevoordelen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte van het tenlastegelegde onder feit 1 primair en subsidiair moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 2 tenlastegelegde oplichting wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Feit 1
Aangifte
Op 27 februari 2014 doet aangever [naam benadeelde partij 1] aangifte. Hij verklaart in zijn aangifte via de site Bullchat een betaalde seksafspraak te hebben gemaakt met een man die zich [A.] noemde. [naam benadeelde partij 1] heeft op 25 februari 2014 om 21:00 uur in de Sint Jansstraat te Ottersum afgesproken met deze [A.]. [A.] zou vervolgens met [naam benadeelde partij 1] meerijden naar de woning van [naam benadeelde partij 1] om aldaar samen de avond en de nacht door te brengen. [A.] zou hiervoor een bedrag van € 150,00 ontvangen.
Omstreeks het afgesproken tijdstip bevond [naam benadeelde partij 1] zich in de nabijheid van de kerk te Ottersum, alwaar hij een parkeerplek had gevonden. [naam benadeelde partij 1] heeft dan telefonisch contact met [A.], ook omdat hij ergens anders heeft moeten parkeren dan eerst was afgesproken.
Op enig moment stond er een jongeman aan de bestuurderszijde naast zijn auto, die [naam benadeelde partij 1] vroeg of hij degene van de chat is. Deze jongeman gedroeg zich schuw en nerveus. Plotseling zette deze jongeman een mes op de keel van [naam benadeelde partij 1]. [naam benadeelde partij 1] heeft het mes niet goed kunnen zien, maar meent dat het een gekarteld mes was met een lemmet van 25 tot 30 centimeter. De jongeman schreeuwde om geld. [naam benadeelde partij 1] heeft zich daarop verdedigd, ten gevolge waarvan hij afweerverwondingen aan zijn linker onderarm heeft opgelopen. Het lukte [naam benadeelde partij 1] met zijn rechterhand om zijn auto in de stand ‘drive’ te zetten. Het mes was toen bij zijn keel weg, maar het lukte de jongeman om [naam benadeelde partij 1] nog enkele malen met het mes in het gezicht te snijden. Achteraf had [naam benadeelde partij 1] het gevoel dat de jongeman kwaad werd en daarom snijbewegingen maakte. [naam benadeelde partij 1] kon uiteindelijk wegrijden, maar heeft verderop moeten stoppen vanwege de hoeveelheid bloed die hij verloor. [2]
Op de terechtzitting van 2 december 2014 is aangever [naam benadeelde partij 1] als getuige onder ede gehoord. Hij verklaarde consistent met zijn eerdere verklaringen. Hij ontkende verdachte te hebben gezoend en heeft andermaal het mes beschreven dat door verdachte is gehanteerd. [3]
Letsel
Uit de verklaring van het UMC St. Radboud Nijmegen blijkt dat de behandelend arts diverse bloedende wonden in het gezicht van [naam benadeelde partij 1] heeft geconstateerd. Er was sprake was van ernstig uitwendig bloedverlies. De wonden in het gezicht werden gehecht met in totaal 22 hechtingen. [4]
Forensisch arts [naam arts] omschrijft in zijn rapportage letselschade onder meer de volgende verwondingen:
  • Op het voorhoofd richting haargrens, links vanuit de middenlijn een verticaal lopende, boogvormige huidverwonding van ongeveer 5 centimeter met hechtingen;
  • Op de linkerzijde van het hoofd ter hoogte van de haargrens, schuin boven de buitenzijde van de linker wenkbrauw, een streepvormige huidverwonding van ongeveer 2,5 centimeter met hechtingen;
  • Op de linkerzijde van het hoofd, vanaf de onderzijde van het linkeroog naar de linkeroorlel een deels kromme, deels rechtlijnige huidverwonding van ongeveer 11 centimeter met hechtingen;
  • In het verlengde van de hierboven beschreven huidverwonding (onderzijde linkeroog naar linkeroorlel) een rechtlijnige huidverwonding van ongeveer 3,5 centimeter schuin lopend achter de linker oorschelp richting achterzijde hals;
  • Op de linkerzijde van het hoofd, schuin lopend vanuit de linkerwang richting onderkaak een rechtlijnige huidverwonding van ongeveer 4,5 centimeter met hechtingen;
  • Aan de voorzijde van de hals, onderzijde kin, een deels kromme, deels rechtlijnige huidverwonding van ongeveer 4 centimeter met hechtingen;
  • Op de behaarde hoofdhuid links, ongeveer 4 centimeter boven het linkeroor, een horizontaal lopende, rechtlijnige huidverwonding van ongeveer 1,5 centimeter;
  • Op de buitenzijde van de linker onderarm twee schuin en parallel lopende, rechtlijnige huidverwondingen van ongeveer 2 centimeter en ongeveer 3 centimeter met rafelige wondranden.
[naam arts] stelt vervolgens dat de paarsblauwe verkleuringen en zwelling rond het linkeroog kunnen passen bij bloeduitstortingen veroorzaakt door inwerkende (stompe) kracht, bijvoorbeeld door botsend of drukkend geweld. De overige letsels op het hoofd en de hals kunnen passen bij snij-/steek- en/of krasverwondingen, bijvoorbeeld veroorzaakt door een scherp voorwerp. De letsels op de linker onderarm kunnen passen bij
krab-/krasverwondingen veroorzaakt door bijvoorbeeld een scherp of hoekig voorwerp of een ruw oppervlak. [naam arts] concludeert dat de diverse letsels op het hoofd, in de hals en de linker onderarm ongeveer even lang gelegen zijn ontstaan door inwerking van uitwendig geweld en kunnen passen bij kras-/krabverwondingen, snij-/steekverwondingen en bloeduitstortingen. [5]
Forensisch arts [naam arts] concludeert in zijn rapportage d.d. 20 augustus 2014 dat de verwondingen zich boven op het hoofd, aan de linker voor- en zijkant van het hoofd, in de hals en op de linkerarm bevinden. Het gaat om oppervlakkige snij- en kraswonden, een diepere snijwond, bloeduitstortingen en krabletsel.
Het scenario dat een deel van de verwondingen (snij- en krasverwondingen) door verdachte mogelijk is toegebracht met een sleutelbos lijkt minder waarschijnlijk, maar kan op basis van de verkregen gegevens niet worden uitgesloten. [naam arts] merkt hierbij op dat de daadwerkelijke sleutelbos hier mogelijk meer duidelijkheid over had kunnen geven.
De overige letsels, te weten de bloeduitstortingen en de zwelling rond het linkeroog en de krabverwonding op de linker onderarm van aangever kunnen passen bij de verklaring van verdachte dat hij de aangever geslagen en gekrabd heeft. [6]
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 2 december 2014 waargenomen dat er op het voorhoofd van [naam benadeelde partij 1] een litteken zichtbaar is en dat er op de linkerwang van [naam benadeelde partij 1] twee littekens zichtbaar zijn.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting van 25 juni 2014 heeft verdachte verklaard dat hij een afspraak met [naam benadeelde partij 1] heeft gemaakt via Bullchat, dat hij naar [naam benadeelde partij 1] is toegelopen en dat hij bij de auto van [naam benadeelde partij 1] heeft gestaan. [7]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 februari 2014 in Ottersum met een mes snij- en steekwonden heeft toegebracht aan het gezicht en aan de hals van [naam benadeelde partij 1].
Poging doodslag
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [naam benadeelde partij 1].
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte boos opzet had op de dood van [naam benadeelde partij 1]. De vraag resteert dan of wellicht sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Daarvoor is vereist dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De forensisch arts heeft in zijn aanvullende rapportage d.d. 20 augustus 2014 geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de aangever zou zijn overleden ten gevolge van zijn verwondingen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [naam benadeelde partij 1] moeten echter alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder ook de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Zoals reeds in het voorgaande is omschreven, blijkt uit de medische informatie dat sprake was van ernstig uitwendig bloedverlies bij [naam benadeelde partij 1] en dat er 22 hechtingen nodig waren om de wonden te dichten. Tevens blijkt uit de medische informatie dat de wonden zich in het gezicht en aan het hoofd, maar ook in de hals van [naam benadeelde partij 1] bevonden. Ook blijkt uit de verklaring van [naam benadeelde partij 1] dat hij zich heeft verzet tegen verdachte, waardoor sprake was van een voor verdachte ongecontroleerde situatie.
De rechtbank overweegt dat de hals een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, van een relatief beperkte oppervlakte. Niet alleen bevinden zich hier zenuwknooppunten en aders, ook de halsslagader had geraakt kunnen worden in de ongecontroleerde steekbewegingen van verdachte. Naar algemene ervaringsregels levert een verwonding van de halsslagader zeer groot bloedverlies en daardoor ook de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer op. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het steken dan wel snijden met een mes in de hals, alsmede het meermalen steken dan wel snijden in de directe nabijheid van de hals van het slachtoffer de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich heeft meegebracht.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte die aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het steken met een mes in iemands hals en het meermalen met een mes steken in de directe nabijheid van de hals gelet op de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van die persoon dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon heeft aanvaard. Door te steken met een scherp mes op en in de nabijheid van een dergelijke kwetsbare plek van het lichaam heeft verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [naam benadeelde partij 1] in voorwaardelijke zin, waardoor zij – al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking genomen – tot een bewezenverklaring komt van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Alternatief scenario?
De rechtbank heeft na het horen van de verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 juni 2014 besloten om het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde de alternatieve verklaring van verdachte te doen onderzoeken.
Zo is er door de rechtbank nader onderzoek gelast door een forensisch geneeskundige naar het ontstaan van de verwondingen van [naam benadeelde partij 1] in relatie tot de stelling van verdachte dat hij deze verwondingen heeft toegebracht met een sleutelbos en/of een sleutelhanger. In dit verband had verdachte toegezegd de desbetreffende sleutelbos voor onderzoek ter beschikking te stellen, maar dit heeft hij, ondanks herhaalde pogingen van verbalisanten, niet gedaan.
Ondanks het feit dat verdachte de sleutelbos niet heeft afgegeven, is er door de forensisch arts nader gerapporteerd naar aanleiding van de verklaring van verdachte hieromtrent.
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met twee tegenstrijdige verklaringen. Enerzijds is er het scenario dat aangever schetst. Hierbij merkt de rechtbank op dat de aangever vanaf het eerste contact met de hulpdiensten consistent is in zijn verklaringen over het gebruik van een mes. Daartegenover staat het scenario van verdachte, dat hij ter terechtzitting van 25 juni 2014 voor het eerst naar voren heeft gebracht. Verdachte heeft toen verklaard dat hij, toen hij bij de auto van [naam benadeelde partij 1] stond, iets naar voren leunde in het open portierraam. [naam benadeelde partij 1] trok hem daarop in de auto, probeerde hem te zoenen en zijn tong in zijn mond te steken. Omdat hij dit niet wilde, heeft hij met zijn sleutelbos [naam benadeelde partij 1] van zich af geslagen en gekrabd. Aan zijn sleutelbos hing onder meer een sleutelhanger van de voetbalclub NEC, die een scherpe punt heeft. Verdachte is, na het afleggen van zijn verklaring op 25 juni 2014, door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om zijn verklaring nader te onderbouwen, maar verdachte heeft hier geen gebruik van gemaakt.
De verklaring van verdachte is, kortom, de enige ondersteuning voor de door verdachte betrokken stelling dat [naam benadeelde partij 1] de agressor was en dat hij, verdachte, uit zelfverdediging heeft moeten handelen. De rechtbank hecht echter geen geloof aan deze verklaring van verdachte.
In dit verband neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte zijn verklaring pas na vier maanden heeft afgelegd. Gedurende zes politieverhoren heeft verdachte zich consequent beroepen op zijn zwijgrecht. Pas tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 25 juni 2014, en dus het moment waarop het einddossier gereed was, heeft verdachte een verklaring afgelegd. Weliswaar heeft verdachte het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee zelf te bepalen of en zo ja, wat hij op welk moment zegt, maar de situatie kan zich voordoen dat verdachte een strategie kiest, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Die situatie doet zich hier voor.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom verdachte al die tijd heeft gewacht met het geven van zijn versie van de gebeurtenissen. Een verhaal dat in de ogen van de rechtbank, zou het op waarheid berusten, toch altijd hetzelfde zou zijn geweest. Verdachte verbleef al die tijd in voorarrest, terwijl zijn verklaring een ander licht op de verdenkingen jegens hem had kunnen werpen.
Ook acht de rechtbank het opmerkelijk dat verdachte zelf op geen enkele wijze medewerking heeft verleend om de aannemelijkheid van het door hem geschetste scenario te kunnen onderzoeken. Zo heeft hij geen medewerking verleend aan een nader verhoor door de politie en heeft hij ook de desbetreffende sleutelbos niet overhandigd aan de politie.
Verdachte doet afbreuk aan zijn eigen geloofwaardigheid doordat hij zijn verklaring diverse keren bijstelt. Tijdens de terechtzitting van 25 juni 2014 heeft verdachte toegezegd zijn sleutelbos bij de politie af te geven om nader onderzoek mogelijk te maken. Uit nadien opgemaakte dossierstukken blijkt dat verdachte dit niet gedaan. Bij de zoveelste poging van de verbalisanten om de sleutels te ontvangen, beweert verdachte dat hij de sleutelbos niet kan vinden. Daarnaar gevraagd tijdens de terechtzitting van 2 december 2014 verklaart verdachte éérst dat hij niet weet waar de sleutelbos is gebleven. Op een later moment tijdens diezelfde terechtzitting verklaart verdachte dat hij de bewuste sleutelbos op de avond van 25 februari 2014 in de Maas heeft gegooid. Verdachte stelt dat hij uit angst voor de rechtbank en voor justitie dit niet eerder heeft durven verklaren. Verdachte heeft desgevraagd evenwel niet kunnen concretiseren waaruit zijn angst dan zou bestaan. In aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2014 wel heeft durven verklaren over zijn aandeel in het gebeuren op 25 februari 2014, acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat hij daarentegen niet zou hebben durven te verklaren dat hij de beweerdelijk gebruikte sleutelbos zou hebben weggegooid. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat verdachte pas vlak voor de zitting van 2 december 2014 zijn vader en zijn raadsman op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij de sleutelbos reeds op 25 februari 2014 had weggegooid. Over angst voor zijn vader of zijn raadsman heeft verdachte evenwel niet gesproken.
Het voorgaande in samenhang bezien met de beschrijvingen van de letsels van [naam benadeelde partij 1] en het feit dat de forensisch arts het minder waarschijnlijk acht dat de verwondingen met een sleutelbos zijn toegebracht, maakt de gehele verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Hieraan doet niet af dat de forensisch arts niet kan uitsluiten dat de verwondingen met een sleutelbos zijn toegebracht. Zoals door de officier van justitie terecht is opgemerkt, is het voor een bewezenverklaring immers niet noodzakelijk dat elke alternatieve wijze van letseltoebrenging wordt uitgesloten.
Feit 2
De rechtbank acht de oplichting van [naam benadeelde partij 2] wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 25 juni 2014; [8]
- de aangifte van[naam benadeelde partij 2]. [9]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair:
op 25 februari 2014 te Ottersum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk J.J.P.J. [naam benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [naam benadeelde partij 1] meermalen met een mes in het gezicht en de hals heeft gesneden en/of heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
in de periode van 5 februari 2014 tot en met 8 februari 2014 te Ottersum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels[naam benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van 150 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk een afspraak/nachtdate geregeld, via een chatbox, met voornoemde [naam benadeelde partij 2] en daartoe meerdere keren telefonisch contact gehad met die [naam benadeelde partij 2] en vervolgens, toen hij, verdachte, bij die [naam benadeelde partij 2] in de auto was gestapt gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij wel eens negatieve ervaringen had gehad met mensen die niet betaalden, waardoor [naam benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van feit 1
Van de zijde van verdachte is betoogd dat verdachte de avond van 25 februari 2014 werd aangerand door [naam benadeelde partij 1] en wel op zodanige wijze dat hij zich daartegen met geweld moest en mocht verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Voor zover al sprake is geweest van fysieke toenadering van [naam benadeelde partij 1], heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zelf een afspraak heeft gemaakt voor betaalde seks en aldus zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin fysiek contact zou plaatsvinden. In die situatie heeft verdachte proportioneel noch subsidiair gehandeld, waardoor een beroep op noodweer faalt.
De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van een noodweersituatie noodzakelijk is dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de zijde van het latere slachtoffer.
Zoals reeds in het voorgaande uiteen is gezet, hecht de rechtbank geen geloof aan het door verdachte geschetste scenario. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [naam benadeelde partij 1]. Het beroep op noodweer faalt reeds daarom.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder feit 1 of feit 2 uitsluiten.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
oplichting

6.De strafbaarheid van verdachte

Onder verwijzing naar al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, kan evenmin sprake zijn van noodweerexces.
Klinisch psycholoog C. Clarijs heeft getracht een psychologisch onderzoek betreffende verdachte uit te voeren. Verdachte heeft hieraan geen medewerking verleend.
Het voorgaande brengt mee dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak het adolescentenstrafrecht toepassing dient te vinden. Hij heeft dit standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de door hem geschetste persoonlijke ervaringen met verdachte en de bevindingen van de huisarts, die zijn neergelegd in een verwijsbrief die de raadsman ter terechtzitting van 2 december 2014 heeft overgelegd. De raadsman heeft, gelet op hetgeen volgens hem bewezen kan worden, gepleit voor oplegging van een taakstraf. Hij heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Utrecht d.d. 17 november 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BV1498. In deze zaak was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren wegens oplichting van een zestal personen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes in de hals en in het gezicht gestoken. Het slachtoffer heeft nog steeds duidelijk zichtbare littekens in zijn gezicht, die hem de rest van zijn leven zullen herinneren aan de aanval van verdachte. Een aanval die ook beduidend ernstigere lichamelijke gevolgen voor [naam benadeelde partij 1] had kunnen hebben of zelfs zijn dood had kunnen betekenen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer kwalijke oplichting, waarbij hij de kwetsbaarheid van homoseksuelen, die via een contactsite als Bullchat contact zoeken met anderen, onbeschaamd heeft uitgebuit. De oplichting was gebaseerd op de aanname dat homoseksuele mannen geen pogingen zouden ondernemen om achter de dader aan te gaan, zodra bleek dat de seksafspraak geheel in scene was gezet om hun geld afhandig te maken. Een en ander om geen ruchtbaarheid aan de gemaakte seksafspraak te geven. Hoewel dit niet ten laste is gelegd, heeft verdachte toegegeven meerdere mannen op deze manier geld afhandig te hebben gemaakt. Het baart de rechtbank grote zorgen dat verdachte meent op een dergelijke manier in zijn inkomsten te moeten voorzien en in dit verband letterlijk naar voren heeft gebracht dat hij, als hij een normale baan had gehad, voor hetzelfde geld veel langer zou moeten werken.
Nog verontrustender acht de rechtbank dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, maar tegen beter weten in blijft liegen. Dit doet hij niet alleen tegen de rechtbank, maar ook tegen zijn vader en zijn raadsman. Ook heeft verdachte een ronduit lakse houding aangenomen, toen de rechtbank hem in de gelegenheid stelde om het door hem geschetste alternatieve scenario aannemelijk te maken.
De tijd waarin het onderzoek ter terechtzitting geschorst was, diende tevens benut te worden om onderzoek te laten doen door een psycholoog en de reclassering naar de persoon van verdachte. Hierbij diende ook aandacht besteed te worden aan de vraag of het adolescentenstrafrecht van toepassing zou kunnen of moeten zijn. De rechtbank constateert dat verdachte zich sinds 25 juni 2014 geen enkele moeite heeft getroost om medewerking te verlenen aan het gelaste onderzoek. Er is aldus niet gebleken van gronden in de persoonlijkheid van de verdachte om recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht. De ernst van de feiten en de geslepen proceshouding van verdachte zijn daarnaast juist reden om niet recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Een poging tot doodslag wordt doorgaans bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, en tevens met de jeugdige leeftijd van verdachte. Toch is de rechtbank vanwege de ernst van de feiten van oordeel dat geen andere straf passend is, dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich mee brengt voor de hierna te noemen duur.
Doorgaans wordt bij het bepalen van de strafmaat ook rekening gehouden met een mogelijke preventieve werking die van een strafrechtelijke veroordeling kan uitgaan. Mede in dit verband had de rechtbank ook in juni 2014 reeds opdracht gegeven tot het opmaken van een rapportage door de reclassering. Een gedragskundige rapportage van de psycholoog en een reclasseringsrapportage hadden de mogelijke problematiek van verdachte in kaart kunnen brengen, waarna er –onder toezicht van de reclassering- hulp geboden had kunnen worden aan verdachte bij eventuele problemen die hij in het dagelijks leven ervaart. Het doel hiervan is uiteraard om te voorkomen dat hij in de toekomst nogmaals overgaat tot het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft echter, sinds in juni 2014 de voorlopige hechtenis werd opgeheven, op geen enkele manier laten zien dat hij open staat voor hulpverlening. Het feit dat verdachte zich de dag voor zijn oproeping voor de terechtzitting van 2 december 2014 alsnog tot zijn huisarts heeft gewend voor een doorverwijzing naar een psycholoog, doet hier niet aan af. De rechtbank oordeelt dat verdachte kansen genoeg heeft gehad en ziet nu geen andere mogelijkheid dan om verdachte ”kaal” af te straffen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 342,00 ter zake van feit 1. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal voor toewijzing gereed ligt en heeft daarnaast gevorderd om aan verdachte met betrekking tot deze vordering de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, gelet op het feit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 primair en subsidiair. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van [naam benadeelde partij 1] dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering vanwege het feit dat de vordering niet met stukken is onderbouwd en het letsel voornamelijk te wijten is aan [naam benadeelde partij 1] eigen manier van handelen.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel de posten littekencrème en eigen risico zorgverzekering voor toewijzing in aanmerking komen. De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd en moeten als gevolg daarvan worden afgewezen dan wel de benadeelde partij moet in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] door het hiervoor onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 342,00 en nu aan verdachte onder andere ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd zal deze vordering geheel worden toegewezen. Hoewel [naam benadeelde partij 1] het bedrag dat hij vordert voor de bebloede kleding niet met aankoopbonnen heeft onderbouwd, acht de rechtbank dit bedrag redelijk en zal zij ook deze posten toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], Berkenhof 78, 6941 ZV Didam van een bedrag van EUR 342,00 (zegge driehonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 1], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. P.M.S. Dijks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
16 december 2014.
Buiten staat
Mr. P.M.S. Dijks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na wijziging van de tenlastelegging– ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Ottersum, in elk geval in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk J.J.P.J. [naam benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [naam benadeelde partij 1] (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht en/of keel en/of de hals heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Ottersum in elk geval in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld J.J.P.J. [naam benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan J.J.P.J. [naam benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft verdachte voornoemde [naam benadeelde partij 1] (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de keel en/of de hals gesneden en/of gestoken en heeft hij (met stemverheffing) geroepen: "Geld! ", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg, de Sint Lambertusstraat, in elk geval een openbare weg;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2014 tot en met 8 februari 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in de provincie Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,[naam benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van 150 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een afspraak/nachtdate heeft geregeld, via een chatbox, met voornoemde [naam benadeelde partij 2] en daartoe meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met die [naam benadeelde partij 2] en/of (vervolgens), toen hij, verdachte, bij die [naam benadeelde partij 2] in de auto was gestapt heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij wel eens negatieve ervaringen had gehad met mensen die niet betaalden, waardoor [naam benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/663003-14
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 16 december 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 2 december 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg, Recherchecluster Noord- en Midden Limburg, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014017238 d.d. 5 mei 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering. Dit proces-verbaal is doorgenummerd van pagina 1 tot en met 311.
2.Proces-verbaal van aangifte door J.J.P.C. [naam benadeelde partij 1] d.d. 27 februari 2014, pagina 102 tot en met 110.
3.De verklaring van de getuige J.J.P.C. [naam benadeelde partij 1], afgelegd ter terechtzitting op 2 december 2014.
4.De medische informatie verschaft door het UMC St. Radboud te Nijmegen, pagina 115.
5.Rapportage Letselschade door L.T.J. [naam arts], pagina 111 en 112.
6.Forensisch geneeskundig onderzoek door L.T.J. [naam arts] d.d. 20 augustus 2014. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 juni 2014, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting op pagina 2 en 3. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
8.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 juni 2014, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting op pagina 3. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
9.Proces-verbaal van aangifte door[naam benadeelde partij 2] d.d. 17 april 2014, pagina 300 en 301, in samenhang bezien met het proces-verbaal van het verhoor van de getuige[naam benadeelde partij 2] d.d. 17 april 2014, pagina 302 tot en met 311.