Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
eiseres,
advocaat mr. W. van de Wier;
[gedaagde 1],
gedaagde sub 1,
advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud;
2 [gedaagde 2],wonendete Nuth,gedaagde sub 2,
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
“overeenkomst
3.Het geschil
4.De beoordeling
als vast zou staandat [gedaagde 1] zonder recht of titel in het appartement verblijft, van haar niet gevergd kan worden dat zij die situatie laat voortbestaan. In deze zaak staat echter allerminst vast dat [gedaagde 1] zonder recht of titel in het appartement verblijft. [gedaagde 1] heeft onbetwist aangevoerd dat hij al negen jaar in het appartement woont, eerst als huurder van Interim Bemiddeling B.V., dat het beheer van de onroerende zaak had overgedragen gekregen van Woningstichting Vaals en vervolgens sinds 1 maart 2007 van [gedaagde 2] die de onroerende zaak van Woningstichting Vaals had gekocht. [gedaagde 2] heeft de eigendom van de onroerende zaak op 29 augustus 2007 overgedragen aan [betrokken BV]. De advocaat van [gedaagde 1] heeft betoogd dat op dat moment dus [betrokken BV]. verhuurder is geworden en dat deze positie thans op de Gemeente is overgegaan. [gedaagde 1] heeft voorts bewijzen overgelegd van door hem verrichte huurbetalingen. Hieruit blijkt dat [gedaagde 1] sinds de eigendomsoverdracht de huur aan de Gemeente heeft betaald. De Gemeente heeft aangevoerd dat er – ondanks deze sterke aanwijzingen dat er inderdaad een huurrelatie tussen haar en [gedaagde 1] bestaat – diverse onduidelijkheden zijn, die zij opgehelderd wenst te zien. Zo vraagt de Gemeente zich af waarom in het onder rechtsoverweging 2.5. genoemde vonnis is vermeld dat [gedaagde 2] de verhuurder van [gedaagde 1] is. Voor het ophelderen van dergelijke onduidelijkheden is in kort geding echter geen plaats. Vooralsnog acht de voorzieningerechter het voldoende aannemelijk dat [gedaagde 1] op grond van een huurovereenkomst met (thans) de Gemeente in het appartement verblijft, zodat de gevorderde voorziening reeds daarom dient te stranden.
door [gedaagde 1] bewoondeappartement stelt de voorzieningenrechter vast dat de Gemeente daarbij geen enkel, laat staan spoedeisend, belang aannemelijk heeft gemaakt.
5.De beslissing
- [gedaagde 1] begroot op € 282,00 aan vast recht en € 816,00 voor salaris advocaat;
- [gedaagde 2] begroot op € 282,00 aan vast recht.
6 februari 2014.