3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 23 augustus 2013 is door [naam slachtoffer 1] aangifte gedaan van vrijheidsberoving en bedreiging, gepleegd in de gemeente Venray. Zij heeft verklaard dat ze onderweg was met haar fiets toen een man haar inhaalde en de weg voor haar versperde. Hij haalde een wit mesje uit zijn zak, dat hij voor zich hield. Zij hoorde dat de man tegen haar zei: “Als je schreeuwt of gaat huilen dan ga ik je snijden, of wil je dat ik je doodmaak?”. Op een gegeven moment stond zij met de man ter hoogte van een hekwerk. De man tilde haar over het hekwerk. Vervolgens pakte hij haar vast en nam haar tegen haar wil mee naar de achterzijde van de daar gelegen speelplaats. Hij zei: “Je hoeft niet bang te zijn, we gaan alleen maar seksen”. Toen moest aangeefster weer over een hekwerk klimmen. Dit lukte niet meteen. De man zei toen: “Opschieten, of moet ik weer het mes pakken” en hij greep daarbij naar zijn broekzak. Achter het hekwerk waren bosjes gelegen. Nadat zij over het hekwerk was geklommen zag aangeefster kans om weg te rennen.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens zijn verlof bij de Rooyse Wissel (waar verdachte in het kader van een eerder opgelegde terbeschikkingstelling verblijft) is weggegaan om met voorbedachten rade een klein kind te gaan verkrachten, dat hij een meisje onder bedreiging van een mes heeft meegenomen en dat als zij niet ontsnapt was, hij haar in de bosjes zou hebben verkracht.Ook heeft hij verklaard dat hij voordat hij verlof kreeg al van plan was om het delict te plegen. Toen hij het meisje (aangeefster) zag fietsen dacht hij dat hij met haar wel eens seks zou kunnen hebben. Vervolgens fietste hij langs haar en zei tegen haar dat ze moest blijven staan. Hij heeft haar arm vastgepakt en gezegd: “Blijf staan, moet ik nu echt mijn mes uit mijn zak pakken?”. Toen zij vroeg wat hij wilde, heeft hij gezegd dat hij seks met haar wilde. Hij heeft haar bedreigd met een wit mesje. Vervolgens heeft hij haar over een hek getild. Toen zij weer over een hek moesten klimmen, is het meisje weggerend. De verdachte heeft verklaard dat hij verwachtte dat achter het hek een dikke rij bosjes stond waar hij rustig seks met haar kon hebben.
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet opgevat kan worden als een bekentenis dat hij de aangeefster daadwerkelijk wilde verkrachten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte met de bewoordingen “seks hebben” ook heel goed iets anders dan seksueel binnendringen bedoeld kan hebben. Misschien heeft hij slechts met haar willen knuffelen. De verklaring die hij spontaan in het politiebusje heeft afgelegd en waarin hij het woord “verkrachten” heeft gebruikt is volgens de raadsman niet bruikbaar voor het bewijs, nu achteraf niet goed kan worden vastgesteld hoe die verklaring precies tot stand is gekomen. Met name is onduidelijk of al de cautie was gegeven en verdachte was gewezen op zijn recht om vooraf een advocaat te raadplegen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
De spontane verklaring van verdachte waarin hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij haar wilde verkrachten en dat ook tegen haar heeft gezegd, is opgetekend in een proces-verbaal dat door twee verbalisanten op ambtseed is ondertekend. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal. Te meer niet nu verdachte ook in zijn latere verhoren heeft verklaard dat hij wilde “seksen” met een jong meisje. Dat verdachte met het woord “seksen” geen daadwerkelijke penetratie, maar (wellicht) alleen knuffelen heeft bedoeld, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu “seksen” in het dagelijkse taalgebruik opgevat wordt als geslachtsgemeenschap. Voor alleen even knuffelen zou verdachte bovendien geen rustig plekje achter de bosjes hoeven te zoeken.
Dat aan verdachte vooraf nog geen cautie was gegeven en/of ”Salduz mededeling” was gedaan maakt in dit specifieke geval niet dat de verklaring niet gebruikt mag worden voor het bewijs. Verdachte verklaarde immers spontaan, nog voordat de verbalisanten hem vragen hadden kunnen stellen. In dat geval zijn er geen gevolgen verbonden aan het nog niet gegeven hebben van de cautie en/of de “Salduz mededeling”.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat slechts drie bestanddelen van de tenlastelegging bewezen kunnen worden, namelijk 1) het versperren van de weg en dwingen te stoppen, 2) een mes tonen en dit mes voor zich houden en 3) het over het hek tillen van het slachtoffer. Nu de verdachte ontkent bewoordingen van dreigende aard te hebben geuit, kunnen die bestanddelen van de tenlastelegging niet bewezen worden, nu daarvoor slechts één bewijsmiddel (de aangifte) voorhanden is. De bestanddelen die overblijven zien volgens de raadsman enkel op het onderdeel “dwingen” en zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende gericht op voltooiing van een verkrachting. Er is dus nog geen sprake van een begin van uitvoering. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank en wel op grond van het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij langs aangeefster is gefietst, dat hij haar heeft vastgepakt, dat hij tegen haar heeft gezegd “moet ik nu echt mijn mes uit mijn zak pakken?”, dat hij haar heeft bedreigd, dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij seks met haar wilde, dat hij haar bedreigd heeft met een wit mesje en dat hij haar over een hek heeft getild. Deze gang van zaken strookt exact met de verklaring zoals die door aangeefster is afgelegd, hetgeen haar verklaring betrouwbaar maakt. Daarom acht de rechtbank ook de overige feitelijke handelingen die verdachte in de tenlastelegging worden verweten bewezen. Dat alleen het slachtoffer hierover verklaard staat hier niet aan in de weg, omdat niet ieder onderdeel van een tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden “belegd”.
Deze feitelijke handelingen gaan verder dan de enkele voorbereiding. Door het slachtoffer te onderscheppen en onder dwang mee te voeren naar een stille plaats waar ze zouden “gaan seksen”, is er sprake van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op een begin van uitvoering van de verkrachting.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2:
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank ook de onder 2 primair tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft gebezigd, omdat alleen de aangeefster hierover heeft verklaard en zij bovendien niet eenduidig is geweest over de gebruikte bewoordingen. Verdachte zou dus partieel vrijgesproken moeten worden van dit feit.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zoals hierboven reeds is overwogen, is voor een bewezenverklaring van de gehele tenlastelegging niet vereist dat alle onderdelen van deze tenlastelegging door twee bewijsmiddelen worden gedekt. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster dat verdachte ook de in de tenlastelegging genoemde bedreigende woorden heeft gebruikt. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de woorden ook passen bij het tonen van een mes.
De rechtbank acht ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.