In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 12 december 2014, stond de verdachte terecht voor bedreiging met een levensmisdrijf en wapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 15 maart 2014 in Weert, waar de verdachte beschuldigd werd van het tonen van een pistool aan het slachtoffer en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de zitting op 28 november 2014 werden zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden voor het wapenbezit, maar vroeg vrijspraak voor de bedreiging, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het pistool daadwerkelijk had getoond aan het slachtoffer.
De verdediging pleitte voor vrijspraak van de bedreiging en stelde dat de verdachte het pistool had afgenomen van zijn broer om te voorkomen dat deze het tegen het slachtoffer zou gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet werd ondersteund door andere getuigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was voor het wapenbezit en de bedreiging.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 7.541,50 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem tenlastegelegde feiten en dat er geen basis was voor de vordering van de benadeelde partij.