ECLI:NL:RBLIM:2014:10805

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
03/659102-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en wapenbezit in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 12 december 2014, stond de verdachte terecht voor bedreiging met een levensmisdrijf en wapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 15 maart 2014 in Weert, waar de verdachte beschuldigd werd van het tonen van een pistool aan het slachtoffer en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de zitting op 28 november 2014 werden zowel de officier van justitie als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden voor het wapenbezit, maar vroeg vrijspraak voor de bedreiging, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het pistool daadwerkelijk had getoond aan het slachtoffer.

De verdediging pleitte voor vrijspraak van de bedreiging en stelde dat de verdachte het pistool had afgenomen van zijn broer om te voorkomen dat deze het tegen het slachtoffer zou gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet werd ondersteund door andere getuigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was voor het wapenbezit en de bedreiging.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 7.541,50 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem tenlastegelegde feiten en dat er geen basis was voor de vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/659102-14
Datum uitspraak : 12 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 28 november 2014. De rechtbank heeft op die datum de officier van justitie en de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat -kort samengevat- terecht ter zake van een bedreiging met een levensmisdrijf of met zware mishandeling en het bezit van een vuurwapen en munitie, beide van categorie III. De volledige tenlastelegging luidt dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 15 maart 2014 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of voorgehouden;
Feit 2
hij op of omstreeks 15 maart 2014 in de gemeente Weert voorhanden heeft gehad (een) vuurwapen(s) van de categorie III onder 1, te weten een pistool en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. In de nacht van 14 en 15 maart 2014 is verdachte betrokken geweest bij een schietincident in Weert. Wapens zijn weliswaar later niet aangetroffen, maar de verklaringen van verdachte en zijn broer [broer verdachte] bieden voldoende bewijs dat verdachte een pistool met munitie bij zich heeft gedragen. De officier van justitie heeft voor dat feit een gevangenisstraf gevorderd van 3 maanden. Van feit 1 moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het pistool dat hij bij zich droeg, daadwerkelijk heeft getoond aan [slachtoffer].
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte een pistool heeft getoond aan [slachtoffer].
Feit 2 kan volgens de raadsman bewezen worden verklaard, maar van dit feit moet verdachte primair worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat verdachte een rechtens te respecteren belang heeft nagestreefd (de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt). Verdachte heeft het pistool immers afgenomen van zijn broer [broer verdachte] en bij zich gehouden, om te voorkomen dat [broer verdachte] het zou gaan gebruiken tegen [slachtoffer].
In subsidiaire zin heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd, omdat sprake was van een noodtoestand: verdachte heeft uit twee kwaden het minst kwade gekozen.
Meer subsidiair heeft de raadsman gepleit voor toepassing van het rechterlijk pardon of in elk geval te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet meer dan de duur van het voorarrest, met eventueel daarnaast nog een voorwaardelijke straf.
3.3
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte op 15 maart 2014 in Weert een geladen pistool voorhanden heeft gehad. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de broer van verdachte, [broer verdachte], met een revolver heeft geschoten op [slachtoffer]. Verdachte wordt bij feit 1 verweten dat hij bij die gebeurtenis een pistool heeft getoond aan [slachtoffer], hetgeen een bedreiging met enig misdrijf zou kunnen opleveren als het waar zou zijn. Verdachte heeft echter volgehouden dat hij het pistool voortdurend in zijn broekband heeft gehouden en op geen enkel moment heeft getoond aan [slachtoffer]. Voor een veroordeling is louter de verklaring van de aangever niet voldoende. Het dossier bevat naast de verklaring van [slachtoffer] op dit punt geen andere verklaringen. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 vrijspreken bij gebrek aan bewijs.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt. De wapens waarvan in de verklaringen sprake is, zijn niet aangetroffen. Er is geen informatie beschikbaar over het pistool en de bijbehorende munitie. Over het merk, type of de categorie (in de zin van de Wet wapens en munitie) waartoe het zou behoren verschaft het dossier geen duidelijkheid. Gelet op de tekst van de verbodsbepalingen in de Wet wapens en munitie betekent dit dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring van dit feit kan komen. Dat betekent dat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.

4.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van feit 1 een schadevergoeding van € 7.541,50, waarvan € 6.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van een bedrag van € 2.420,- voor kosten rechtsbijstand.
Nu de rechtbank verdachte van het tenlastegelegde zal vrijspreken kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2014.
Buiten staat
Mr. Demmink en mr. Kuster zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.