ECLI:NL:RBLIM:2014:10602

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
03-702677-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging en diefstal

Op 8 oktober 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 443 dagen, waarvan 1 dag voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden voor de feiten van vrijheidsberoving, bedreiging en diefstal. De zaak kwam aan het licht na een melding van de aangeefster [slachtoffer 1], die op 3 augustus 2013 aangaf door de verdachte te zijn opgesloten en mishandeld. De politie vond haar in de woning van de verdachte, waar ook een vlindermes met bloed van de aangeefster werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid had beroofd en haar met een mes had verwond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder bedreiging van zijn moeder en afpersing van [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. De verdachte had een strafblad van elf pagina's en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte ter beschikking te stellen, gezien zijn problematische achtergrond en de ernst van de feiten. De rechtbank legde ook voorwaarden op voor de terbeschikkingstelling, waaronder opname in een klinische instelling en het verbod op alcohol- en druggebruik. De benadeelde partij [slachtoffer 3] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het feit waarvoor zij schadevergoeding eiste, werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/702677-13
Datum uitspraak : 8 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Echt op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het PPC te Vught, Lunettenlaan 501.
Raadsman is mr. M. van Dam, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Het onderzoek van de zaak

Deze zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2014. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op diezelfde dag gesloten. Bij tussenvonnis van 21 februari 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat het niet volledig was geweest. Vervolgens is de zaak behandeld op de terechtzitting van 1 mei 2014, 27 juni 2014 en 24 september 2014. Op laatstgenoemde datum heeft de rechtbank gehoord: de officier van justitie, de verdachte, zijn raadsman en, als deskundige, de reclasseringswerkster mw. [personn 1].

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 3 augustus 2013 in de gemeente Roermond opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
doormet dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] in een woning gelegen aan de [adres]
op te sluitenheeft opgeslotenen/of de deur van voornoemde woning
af te sluitenheeft afgesloten;
2.
hij op of omstreeks 3 augustus 2013 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1], meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) heeft getrapt en/of geschopt en/of met een vlindermes in het oor van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 13 januari 2013 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door dreigend, in elk geval op dreigende toon
,tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte, ons ([slachtoffer 2] en/of haar man) zou gaan opruimen en kapot schieten en/of
dathij, verdachte,
zouandere gastjes op ons ([slachtoffer 2] en/of haar man)
zouafsturen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 4 november 2012 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (totaalbedrag van 5100 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, dreigend, in elk geval op dreigende toon tegen die [slachtoffer 3]
heeft gezegdte zeggendat als zij, [slachtoffer 3], haar ouders de waarheid over het geld zou vertellen,
dandatzou hij, verdachte, zigeuners op haar, [slachtoffer 3]
,afsturen die haar, [slachtoffer 3], zouden afmaken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode 15 mei 2012 tot en met 4 november 2012 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door dreigend, in elk geval op dreigende toon tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat als zij, [slachtoffer 3], haar ouders de waarheid over het geld zou vertellen,
dandatzou hij, verdachte, zigeuners op haar, [slachtoffer 3] afsturen die haar, [slachtoffer 3], zouden afmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 28 maart 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend via een chatprogramm
avan
hHyves de woorden toegevoegd: “ik wil het goud en foon terug, anders gooi ik een handgranaat naar binnen, anders wil ik geld zien, ik trap jou deur in, je had je kans om te praten nu heb je de kans dat je sterft, geloof me ik sta
aan jou deur, als ik mijn goud niet krijg sleep ik je naar
buiten geloof mij nou maar, was aan 1000 euro aan goud dat ik terug wil, zo niets is jou kop een kogelschietschij
f, nu is het oorlog, je bent kapot en je vriend mag je helpen boeit niet, kom wel effe met een paar zigeuners langs, schieten je hele kiet overhoop en rippen je hele huis leeg als jij het goud van onze opa en oma, 3,2,1, je sterft geloof me, ik maak je dood, geloof me dood, dood, dood, dood, dat goud van mij moet terug, geloof me je bent doo
d, focking hoer, praat nu gvd of maak jou echt dood...dood ben je”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij in of omstreeks de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 in de gemeente Gouda althans elders in Nederland opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 5], meermalen althans eenmaal
,telkens met kracht heeft geknepen in haar gezicht/wangen en/of in haar arm(en), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
7.
hij op of omstreeks 31 oktober 2012, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 te Echt, gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland
,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, in elk geval een gouden sieraad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
8.
hij in of omstreeks de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 in de gemeente Gouda, in elk geval in Nederland
,een persoon genaamd [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door dreigend, in elk geval op dreigende toon
,tegen die [slachtoffer 5] te zeggen dat hij, verdachte, haar en/of een of meer van haar familieleden/vriend(en) zou laten afmaken, althans woorden van dergelijk dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende kennelijke schrijffouten of misslagen zijn in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de doorhalingen en de vetgedrukte tekst. De verdachte is door deze verbeteringen, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 4 primair en 7 niet bewezen en heeft gevorderd de verdachte hiervan vrij te spreken. De feiten 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6 en 8 acht zij wél bewezen.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], het bij haar geconstateerde letsel, de weergave van het gesprek tussen aangeefster en de meldkamer en het aantreffen van aangeefster in de afgesloten woning van de verdachte, waar bovendien een imitatiewapen en een vlindermes met daarop bloed van aangeefster zijn gevonden.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van verdachtes ouders, de mutaties waaruit blijkt dat sprake is van een patroon van veelvuldige geweldsdelicten en de verklaring van de verdachte, inhoudende dat “dat” met zijn moeder al is opgelost en dat zij de aangifte heeft ingetrokken. Voorts heeft de officier van justitie ermee rekening gehouden dat de verdachte zich ter terechtzitting is blijven beroepen op zijn zwijgrecht, terwijl het op zijn weg had gelegen een verklaring af te leggen.
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat dit feit niet kan worden bewezen, omdat aangeefster [slachtoffer 3] het geld vrijwillig aan de verdachte heeft gegeven.
Met betrekking tot feit 4 subsidiair heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3], haar moeder en de ouders van de verdachte, alsmede naar de verklaring die de verdachte tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat dat met die [slachtoffer 3] wel kan kloppen. Voorts heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de verdachte zich voor het overige op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Met betrekking tot feit 5 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 4] en de weergave van de bedreigende tekst. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat sprake is van schakelbewijs, bestaande uit de bedreiging door verdachte van andere jonge vrouwen.
Met betrekking tot de feiten 6 en 8 heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 5], haar moeder ([persoon 2]), haar nichtje ([persoon 3]) haar zus ([persoon 4]) en haar vriendin ([persoon 5]) en naar de verklaring van de ouders en de zus van de verdachte.
Ten aanzien van feit 7 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat het ‘sloopgoud’ dat op de rekening van de juwelier is vermeld, de gestolen ketting van aangeefster [slachtoffer 5] is, nu de betreffende ketting geen sloopgoud was, maar nog steeds werd gedragen en nu op de rekening de naam ‘[naam]’ is vermeld en niet de naam ‘[verdachte]’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte van alle feiten vrij te spreken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de verdediging aangevoerd dat aangeefster [slachtoffer 1] uiterst onbetrouwbaar is, nu veel van hetgeen door de aangeefster is aangevoerd in tegenspraak is met objectief vast te stellen feiten. Verdachte heeft van meet af aan ontkend en beweerd ’s middags al op een verjaardag te zijn geweest ten bewijze waarvan bij gelegenheid van een eerdere zitting foto’s zijn overgelegd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vader van de verdachte niet afzonderlijk, maar in het bijzijn van de moeder van de verdachte, is gehoord en zijn verklaring om die reden niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Dientengevolge is er, naast de aangifte van de moeder van de verdachte, geen bewijs voor het ten laste gelegde feit, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de verdediging aangevoerd dat aangeefster niet is gedwongen tot de betalingen, maar deze vrijwillig heeft gedaan.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat alleen uit de aangifte blijkt van de ten laste gelegde bedreigingen.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt door wie het chatgesprek op de pagina’s 142 en 143 van de doornummering is gevoerd.
Ten aanzien van feit 6 heeft de verdediging naar voren gebracht dat er onvoldoende bewijs is.
Ten aanzien van feit 7 heeft de verdediging aangevoerd dat niet is bewezen dat de ketting van aangeefster [slachtoffer 5] sloopgoud betrof en dat op de rekening als verkoper niet de naam van de verdachte, zijnde ‘[verdachte]’, is vermeld, maar de naam ‘[naam]’. Gelet hierop is de verdediging van mening dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de ketting van aangeefster heeft verkocht, terwijl er ook overigens geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de ketting.
Ten aanzien van feit 8 heeft de verdediging naar voren gebracht dat er onvoldoende bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
De feiten 1 en 2
4.3.1.1 Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2
Op 13 augustus 2013 heeft verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [2]
Op 3 augustus 2013 heeft [slachtoffer 1] tweemaal gebeld naar het servicecenter van de politie Limburg. Op maandag 12 augustus 2013 heb ik, verbalisant [verbalisant 1], de gesprekken teruggeluisterd en woordelijk uitgewerkt.
De woordelijke uitwerking van melding 1 op 3 augustus 2013 omstreeks 17:27 uur:
(…)
J ([slachtoffer 1]): Goedemiddag met mevrouw [slachtoffer 1]. (…) hij heeft mij net weer flink doorgelaten, heeft hij mij hier in zijn kamer opgesloten en is weggegaan. En ik wilde graag, ik wil hier weg voordat euh.. voordat het helemaal uit de hand loopt.
S (Servicecenter politie): en jij zit nu in die woning van hem?
J: Ja, hij heeft mij hier opgesloten en ik kom er niet uit of niks.
S: En welk adres is dat?
J: euh..[adres]? In Maasniel is dat.
S: Welk nummer?
J: 11.
S: En wie is dat die jongen?
J: Dat is [verdachte]. (…)
(…)
J: Ja, ik wil hier zo snel mogelijk weg meneer, echt, ik ben echt bang voor hem.
(…)
Op 3 augustus 2013 hebben de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [3]
Op 3 augustus 2013, omstreeks 17:33 uur, ontvingen wij, verbalisanten, van de centralist van de Regionale Meldkamer te Venlo, de opdracht om te rijden naar de [adres] te Roermond, alwaar [slachtoffer 1] tegen haar wil in een kamer werd opgehouden. Zij zou alleen in de kamer verblijven.
Wij, verbalisanten, zijn onmiddellijk ter plaatse gereden.
Op 3 augustus 2013, omstreeks 17:46 uur, waren wij ter plaatse. Wij zagen dat de voordeur van perceel [adres] geopend was. Wij hebben meerdere malen luidkeels medegedeeld dat wij van de politie waren. Wij hoorden op een van de bovenste etages dat [slachtoffer 1] om hulp schreeuwde. Wij zijn via de trappen naar de tweede etage van het pand gerend, afgaande op het geschreeuw van [slachtoffer 1]. Wij hoorden dat [slachtoffer 1] ons mededeelde dat zij geen sleutel had om de kamerdeur te openen, dat zij alleen op de kamer was en dat zij opgesloten zat.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb met mijn rechter geschoeide voet meerdere malen tegen de kamerdeur getrapt waardoor deze werd geopend. Wij, verbalisanten, hebben de kamer betreden en hoorden [slachtoffer 1] mededelen dat zij tegen haar wil werd opgehouden en dat zij vandaag mishandeld was door [verdachte]. Wij zagen dat [slachtoffer 1] geëmotioneerd was, heel angstig reageerde en stond te trillen op haar benen.
Wij zagen dat op een nachtkast een opengeklapt vlindermes lag. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag aan de uiterste punt van het steekgedeelte van het vlindermes een rood puntje.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 3 augustus 2013 verklaard – zakelijk
weergegeven –: [4]
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling.
Vandaag, 3 augustus 2013, was ik in de woning/kamer van [verdachte] op het adres [adres] te Maasniel. Ik zat op het bed met mijn rug naar [verdachte] toe en draaide een sigaret. Opeens voelde ik wat aan mijn linker oor. Ik greep met mijn linkerhand naar mijn oor en ik zag dat er bloed aan mijn hand zat. Ik draaide mij toen meteen om en ik zag dat hij een goudkleurig vlindermes op een nachtkastje neerlegde.
Ik zag dat hij vies naar mij keek en ik hoorde dat hij zei: ‘hier heb jij ook wat’.
Later vertrok hij zonder iets tegen mij te zeggen en sloot de kamer weer af. Ik had geen sleutel om de kamer uit te komen. Ik dacht op dat moment alleen nog maar: ‘ik moet weg, ik moet uit die kamer weg en ik moet naar een veilige plek.’
In de Rapportage Letselschade van GGD Noord-Limburg d.d. 3 augustus 2013 is vermeld
– zakelijk weergegeven –: [5]
Naam arts : C.J. van Leeuwen
Naam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [voornamen]
Geboorteplaats en -datum : [geboortegegevens]
Vraagstelling opdrachtgever:
Letselbeschrijving
Onderzoeksactiviteiten:
Foto’s gemaakt van genoemde letselplaatsen/letsels. Beschrijving en interpretatie van genoemde letsels.
Bevindingen:
Op foto 2 is een wondje te zien, qua vorm passend bij een sneetje cq kloofje, in de linker oorlel. (ca. 3 mm lang, ca. 0,5 mm diep)
Beschouwing/conclusie:
De verwonding aan het oor zou door drukken met een mespunt (van een puntig mes) net door de huid kunnen zijn ontstaan.
Op 10 september 2013 hebben de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [6]
Op 3 augustus 2013 te 21:39 uur werd door ons, verbalisanten, een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Het onderzoek is verricht in een woning (kamerverhuur) te [adres] te Roermond.
Tijdens het zoeken in de kamer werd door ons, verbalisanten, een vlindermes [AADZ3583NL] op een nachtkastje gevonden.
Het veiliggestelde mes [AADZ3583NL] werd op 4 augustus 2013 door ons onderzocht. Op de punt van het lemmet van het mes werd bloed aangetroffen. Dit bloed werd bemonsterd met een wattenstaafje [AAFK4553NL].
Op 22 augustus 2013 heeft verbalisant [verbalisant 6] het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [7]
Op 22 augustus 2013 werd door mij, verbalisant, een forensisch onderzoek naar biologische sporen verricht aan onderstaande bemonstering.
Spoor : 19227
SIN : AAFK4553NL
Soort : Bloed
Plaats veiligstellen : Op punt van vlindermes
Onderzoek bemonstering AAFK4553NL
Als onderdeel van de standaard onderzoeksprocedure heb ik de bemonstering onderzocht op de aanwezigheid van bloed. De aanwezigheid van bloed in de bemonstering is met de tetrabasetest bevestigd. Ik heb de bemonstering veiliggesteld in een cupje en in de originele verpakking en verzegeld.
De aanvraag onderzoek NFI houdt – zakelijk weergegeven – in: [8]
PL-code/referentienummer: PL236E 2013069771-8
Vraagstelling
  • Van wie is het humaan biologisch celmateriaal?
  • Maak een DNA-profiel en vergelijk het met alle aanwezige DNA-profielen binnen de zaak.
Stukken van overtuiging
  • SIN : AAFK4553NL
  • SIN : RABA5490NL
Voornaam [voornamen]
Achternaam [slachtoffer 1]
Geboortedatum [geboortedatum]
In het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut is het volgende gerapporteerd – zakelijk weergegeven –: [9]
Het onderzoeksmateriaal AAFK4553NL#01 (een bemonstering) en RABA5490NL (een referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer 1]) is aan een DNA-onderzoek onderworpen.
SIN
Beschrijving DNA-profiel / celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAFK4553NL#01
DNA-profiel van een vrouw
- slachtoffer [slachtoffer 1]
kleiner dan één op één miljard
4.3.1.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van het telefonisch contact tussen aangeefster [slachtoffer 1] en de politie, het aantreffen van aangeefster in de afgesloten woning van de verdachte, de emotionele toestand waarin aangeefster is aangetroffen en de verklaring van aangeefster, stelt de rechtbank vast dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 1] in zijn woning heeft opgesloten en haar daarmee wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van de verklaring van aangeefster, het geconstateerde letsel aan haar oor en het in de woning van de verdachte aangetroffen mes met daarop bloed van aangeefster, stelt de rechtbank vast dat de verdachte haar met een mes in het oor heeft gesneden of gestoken.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] voor zover deze voor het bewijs is gebezigd, nu haar verklaring op diverse onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.3.1.3 Partiële vrijspraak van feit 2
Naast het snijden en/of steken met een vlindermes in het oor, is aan de verdachte onder feit 2 ten laste gelegd dat hij aangeefster [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) heeft getrapt en/of geschopt.
De rechtbank acht het slaan, stompen, trappen en/of schoppen niet bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 3 augustus 2013, onderweg naar huis, van verdachte een flinke trap tegen haar rechterknie heeft gekregen. De verbalisant heeft in de aangifte gerelateerd dat aangeefster de broekspijp van haar rechterbeen optrok en zag dat zij een behoorlijke blauwe plek op de rechterknie had. In een andere verklaring heeft aangeefster verklaard dat zij niet heeft gezien hoe verdachte haar heeft getrapt, maar dat zij zeker weet dat verdachte dit heeft gedaan, omdat hij de enige was die bij haar in de buurt liep.
Verder heeft aangeefster verklaard dat zij vervolgens, thuis aangekomen, van verdachte een harde klap tegen haar rechteroor heeft gekregen.
De forensisch geneeskundige C.J. van Leeuwen heeft op 3 augustus 2013 bij aangeefster [slachtoffer 1] twee bloeduitstortingen aan de binnenzijde van het rechterbeen, vlak boven en onder de knie, geconstateerd. Volgens de arts echter, lijken deze bloeduitstortingen, gezien hun verkleuringen, van oudere datum te zijn. Dit letsel acht de rechtbank dan ook niet redengevend voor het bewijs van feit 2.
Daarnaast is bij aangeefster geen letsel geconstateerd dat zou kunnen zijn ontstaan door een harde klap tegen haar rechteroor.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster ten aanzien van het trappen tegen haar knie en het slaan tegen haar oor onvoldoende wordt gesteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal de verdachte hiervan dan ook (partieel) vrijspreken.
4.3.1.4 Conclusie
Op grond van het overwogene ten aanzien van de feiten 1 en 2 acht de rechtbank deze feiten bewezen zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.3.2
Feit 3
4.3.2.1 De overweging
Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte op 13 januari 2013 te Echt [slachtoffer 2], zijn moeder, heeft bedreigd.
Op 15 januari 2013 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van bedreiging, gepleegd door de verdachte op 13 januari 2013. Ter terechtzitting d.d. 7 februari 2014 heeft verdachte dit feit ontkend.
Als bewijs voor dit feit heeft de officier van justitie, naast de aangifte, verwezen naar de mutaties waaruit zou blijken dat bij verdachte sprake is van een patroon van veelvuldige geweldsdelicten.
Anders dan door de officier van justitie naar voren is gebracht, voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om een proces-verbaal van bevindingen, waarin wordt gerelateerd over eerdere meldingen van dreigementen van de verdachte in de richting van zijn ouders, als steunbewijs te bezigen voor de onderhavige bedreiging.
Daarnaast heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van de verdachte dat hetgeen speelde tussen hem en zijn moeder al zou zijn opgelost. De rechtbank acht dit echter niet redengevend voor het bewijs, alleen al omdat uit de stukken blijkt dat er in de afgelopen jaren nog veel meer heeft gespeeld tussen de verdachte en zijn ouders.
4.3.2.2 De conclusie
Bij gebrek aan onvoldoende steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 2], zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
4.3.3
Feit 4
4.3.3.1 De overweging ten aanzien van feit 4 primair
Onder feit 4 primair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een bedrag van 5.100 euro heeft afgeperst van [slachtoffer 3].
Op 3 januari 2013 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat verdachte
  • haar had verteld dat hij boetes open had staan en dat hij vast zou komen te zitten als hij deze boetes niet zou betalen;
  • haar had gevraagd of zij de boetes wilde betalen;
  • haar bovendien vaker om geld had gevraagd.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij de verdachte in de periode van mei 2012 tot november 2012 in totaal 5.100 euro heeft gegeven en dat de verdachte dreigementen in haar richting had geuit voor het geval zij de waarheid over het geld tegen haar ouders zou vertellen.
Gelet hierop is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de verdachte aangeefster niet door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld, maar dat aangeefster het geld vrijwillig aan de verdachte heeft gegeven.
4.3.3.2 De conclusie ten aanzien van feit 4 primair
Gelet op het vorenstaande, en bij gebrek aan overig bewijs, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 4 primair.
4.3.3.3 De overweging ten aanzien van feit 4 subsidiair
Onder feit 4 subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Zoals hierboven reeds is weergegeven heeft [slachtoffer 3] op 3 januari 2013 aangifte gedaan en verklaard dat verdachte dreigementen in haar richting heeft geuit voor het geval zij de waarheid over het geld tegen haar ouders zou vertellen.
Naast de verklaring van aangeefster heeft de officier van justitie voor het bewijs verwezen naar de verklaring van aangeefsters moeder en de verklaring van de ouders van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen weliswaar de aangifte enigszins ondersteunen, waar deze betrekking heeft op de ten laste gelegde bedreiging, doch niet in voldoende mate om te komen tot een bewezenverklaring van feit 4 subsidiair. Uit de verklaringen van deze getuigen blijkt immers geenszins hoe zij op de hoogte zijn geraakt van de beweerde bedreiging. Het is niet uit te sluiten dat zij slechts hebben herhaald wat aangeefster hen heeft verteld.
4.3.3.4 De conclusie ten aanzien van feit 4 subsidiair
Gelet op het vorenstaande, en bij gebrek aan overig bewijs, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 4 subsidiair.
4.3.4
Feit 5
4.3.4.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft op 28 maart 2010 verklaard – zakelijk weergegeven –: [10]
Vorig jaar ben ik een tijdje bevriend geweest met [verdachte] (14-04-1991). Tijdens onze vriendschap heeft hij mij een telefoon, twee kettingen, drie ringen en twee hangertjes gegeven voor mij en mijn kindje.
Vandaag, zondag 28 maart 2010 omstreeks 20:00 uur, was ik in mijn woning te Geleen. Ik was ingelogd op mijn Hyves-account en ik zag dat [verdachte] mij aansprak middels het chatprogramma van Hyves. Ik zag dat hij schreef dat hij zijn goud terug wilde hebben en zijn telefoon met abonnement. Ik heb hierop geantwoord met een vraagteken. Hierna schreef hij een en ander terug. Ik voel mij hierdoor behoorlijk bedreigd.
De daadwerkelijke tekst van het gesprek tussen mij en [verdachte] zal ik op een later tijdstip aan u doen toekomen.
Tevens wil ik de spullen welke van [verdachte] zijn niet meer hebben. Ik neem ze niet mee terug en doe hier vrijwillig afstand van.
In het stamproces-verbaal d.d. 12 september 2013 heeft verbalisant [verbalisant 7] gerelateerd
– zakelijk weergegeven –: [11]
Betreffend chatbericht was tevens voor de verbalisant zichtbaar en werd als bijlage bij de aangifte gevoegd.
Het chatgesprek houdt in: [12]
1. hey wil em goud en foon trug
2. ??
3. ja dat goud en me lg cookie met abo
4. zo niet gool hgandgreanaat binnen
5. je heb die ringen van me opa en oma nog
6. anderds wil ik geld zien
7. geloofg mij msaasr
8. bent zat
9. ey kk hoer
10. ik trap jou deur in
11. en maak je af ik wil me goud trug en me foon
12. da goud was van me opa en oma
13. je had de kans
14. om te praten nu heb je de kans datr je sterft
15. e hoer
16. geloof me ik sta snel aan jilou deur
17. als ik me goud niet trug krijg sleep jou naar buiten gelof mij
18. was aan 10000euro goud
19. dat ik trug wil zo niet is jou kop een kogel schietscchijf
20. nu Is tg oorlog
21. je bent nu kapogt
22. en je vriend mAG JE HELPEN BOEIT NIET
23. kom wel ff met paar zigeuners langs
24. schet4n je helen kiet overhoop en rippen je helen huis leeg als jij t goud van onnze opa en oma
25. 3
26. 2
27. 1
28. je sterft
29. geloof mew
30. ik kmaa j diid
31. geloof me doodo dood dood dat goud van mij moet trug
32. geloof me
33. je ben dood
34. focking hoer
35. praat nu gvd of mak jou echt dood
36. weet wa je woont trap deur e/in en maak jou dood
37. Buzzzzzzzzzzzzzz!
38. Buzzzzzzzzzzzzzz!
39. Buzzzzzzzzzzzzzz!
40. dood ben je
De afstandsverklaring d.d. 28 maart 2010 houdt in – zakelijk weergegeven –: [13]
[slachtoffer 4] verklaart op 28 maart 2010 op vrijwillige basis afstand te doen van de hieronder vermelde voorwerpen:
- drie ringen (1774710),
- twee kettingen met hangers (1774711) en
- een telefoon, LG Cookie (1774712),
teneinde deze aan de eigenaar terug te geven.
Het bewijs van ontvangst d.d. 10 september 2013 houdt in – zakelijk weergegeven –: [14]
[verdachte] verklaart op 10 september 2013 te hebben ontvangen uit handen van de politie te Roermond onderstaande goederen:
- drie ringen (1774710),
- twee kettingen met hangers (1774711) en
- een telefoon, LG Cookie (1774712).
4.3.4.2 De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de aangifte en de weergave van het chatbericht tussen de verdachte en aangeefster stelt de rechtbank vast dat de verdachte aangeefster via Hyves heeft bedreigd, kennelijk omdat aangeefster de beschikking had over diverse sieraden en een telefoon die zij ooit van verdachte had gekregen.
De rechtbank vindt hiervoor voldoende steun in het feit dat de verdachte deze goederen, waarvan aangeefster afstand deed, als eigenaar in ontvangst heeft genomen.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.3.4.3 Conclusie
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank feit 5 bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.3.5
Feiten 6 en 7
4.3.5.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft op 18 november 2012 verklaard – zakelijk weergegeven –: [15]
Ik heb [verdachte], geboren op [geboortedatum] te Echt, leren kennen op 22 september 2012. In de nacht van donderdag op vrijdag hierop volgend heb ik hem opgehaald op het station en mee naar huis genomen, naar mijn woning in Gouda. [verdachte] is vanaf toen niet meer bij me weggegaan.
In de periode, toen [verdachte] zo’n twee tot drie weken bij mij woonde, begon hij mij pijn te doen. Hij pakte me hard beet bij mijn gezicht en bij mijn armen. Hij kneep mij zo hard in mijn wangen dat mijn mond openging. Dat deed heel veel pijn. Hij kneep ook zo hard in mijn armen dat ik blauwe plekken had.
Eind oktober zijn [verdachte] en ik naar zijn ouders in Limburg gegaan. Ik had mijn sieraden meegenomen, waaronder mijn gouden koningsketting met daaraan een gouden panter met twee diamantjes als oogjes. Tijdens het winkelen zijn wij naar een juwelier in Echt geweest omdat mijn ketting beschadigd was. Deze heeft gekeken hoe duur het was om mijn ketting te maken. [verdachte] wilde ook bij een andere juwelier in Echt vragen hoe duur het repareren van de ketting was. Binnen bleek dat een winkel te zijn die goud taxeert en niet maakt. Hier vertelden ze mij dat mijn ketting zo’n 400 à 500 euro waard was. Toen ik thuis kwam bij de ouders van [verdachte] bleek dat mijn ketting weg was.
We hadden in die week regelmatig ruzie en daarbij greep [verdachte] mij regelmatig bij mijn armen en kneep hij mij zo hard dat mijn armen onder de blauwe plekken zaten. Ook heeft hij mij weer heel hard in mijn wangen geknepen.
Op een gegeven moment (de rechtbank begrijpt ongeveer twaalf dagen later) is mijn moeder me komen halen. Mijn moeder was met [persoon 6].
Ik denk dat [verdachte] mijn gouden ketting heeft gestolen en deze heeft verkocht.
Getuige [persoon 6] heeft op 18 januari 2013 verklaard – zakelijk weergegeven –: [16]
U vraagt mij of ik wel eens blauwe plekken of ander letsel gezien heb bij [slachtoffer 5]. Zij heeft dit wel laten zien, maar dat was toen we haar ophaalden bij de ouders van [verdachte].
De getuigen [slachtoffer 2], [persoon 7] en [persoon 8] hebben op 13 januari 2013 verklaard – zakelijk weergegeven –: [17]
In oktober 2012 kwam [verdachte] hier met een vriendinnetje van hem uit Gouda, [slachtoffer 5]. Die twee hebben hier een week gelogeerd.
Op enig moment stonden [verdachte] en [slachtoffer 5] weer voor de deur om spullen op te halen. Wij hebben toen de blauwe plekken gezien welke [slachtoffer 5] op haar armen had. Dat is de eerste keer dat wij blauwe plekken zagen en [slachtoffer 5] toegaf dat ze daadwerkelijk geslagen werd door [verdachte].
[slachtoffer 5] is toen door haar moeder opgehaald.
Getuige [persoon 5] heeft op 11 januari 2013 verklaard – zakelijk weergegeven –: [18]
Eind oktober 2012, begin november 2012, was ik in de woning van [slachtoffer 5] in Gouda. [slachtoffer 5] liet mij zien dat zij een blauwe bovenarm had. Dit had [verdachte] gedaan toen hij boos op haar was. (De rechtbank begrijpt dat [slachtoffer 5] tegen getuige van Es heeft verklaard dat [verdachte] dit had gedaan, toen hij boos op haar was.)
Verbalisant [verbalisant 8] heeft op 6 september 2013 het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [19]
Ik ben naar [bedrijf] op de [adres] te Hoensbroek gegaan. Daar sprak ik [medewerker] en ik vroeg hem of [verdachte] in zijn filiaal in Echt iets had verkocht. Hierop kreeg ik de registraties van aankopen van de jaren 2012 en 2013 van het [bedrijf] filiaal te Echt.
Bij het doorkijken van deze registraties kwam ik een aankoop tegen met de volgende bijzonderheden:
Datum: 31-10-12
Naam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Legitimatienummer: [BSNnummer]
Omschrijving: Oud en sloopgoud
Totaal bedrag: € 490.
Op de ID-staat met betrekking tot de verdachte d.d. 8 augustus 2013 is vermeld – zakelijk weergegeven –: [20]
Naam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]
Geboortedatum : [geboortedatum]
BSN : [BSNnummer]
4.3.5.2 De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 6:
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 5] en de verklaringen omtrent het bij aangeefster geconstateerde letsel van de getuigen [persoon 6] en [persoon 5] en van de ouders en de zus van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster [slachtoffer 5] meermalen met kracht heeft geknepen in haar armen en haar gezicht/wangen, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van feit 7:
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat zij eind oktober 2012 samen met verdachte in Echt bij een taxateur voor goud is geweest. Aldaar is de waarde van haar ketting getaxeerd op 400 tot 500 euro. Later diezelfde dag bleek dat haar ketting weg was.
Volgens een rekening van [bedrijf] heeft een persoon, genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum], legitimatienummer [BSNnummer], op 31 oktober 2012 in het filiaal van [bedrijf] te Echt voor 490 euro aan goud verkocht.
Gelet op de combinatie van de achternaam, de voornaam, de geboortedatum en het burgerservicenummer, zoals weergegeven op de rekening van [bedrijf], stelt de rechtbank vast dat het daadwerkelijk verdachte is geweest die op 31 oktober 2012 een hoeveelheid goud voor een bedrag van 490 euro heeft verkocht aan [bedrijf]. Hieraan doet niet af dat de achternaam van de verdachte op de rekening niet helemaal juist is geschreven.
Dit betekent dat de verdachte op 31 oktober 2012, dus korte tijd na de taxatie van aangeefsters gouden ketting, beschikte over een hoeveelheid goud met dezelfde waarde als deze ketting en dit goud heeft verkocht.
Ter terechtzitting d.d. 7 februari 2014 heeft verdachte ontkend dat hij op 31 oktober 2012 een partij goud heeft verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze verklaring van verdachte als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt, dienende ter bemanteling van de waarheid dat hij de gouden ketting van aangeefster heeft gestolen en direct heeft verkocht.
Naar het oordeel van de rechtbank doet hieraan niet af dat op de rekening het hokje ‘oud en sloopgoud’ is aangekruist.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.3.5.3 Conclusie
Op grond van het overwogene ten aanzien van de feiten 6 en 7 acht de rechtbank deze feiten bewezen zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.3.6
Feit 8
4.3.6.1 Overweging
Onder feit 8 is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 in de gemeente Gouda [slachtoffer 5] heeft bedreigd.
Op 18 november 2012 heeft [slachtoffer 5] aangifte gedaan van onder meer bedreiging. Verdachte zou in de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 meermalen hebben gezegd dat hij aangeefsters moeder zou laten afmaken. Ter terechtzitting d.d. 7 februari 2014 heeft verdachte dit feit ontkend.
4.3.6.2 Conclusie
Wegens gebrek aan bewijs zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 augustus 2013 in de gemeente Roermond opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] in een woning gelegen aan de [adres] op te sluiten;
2.
op 3 augustus 2013 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend met een vlindermes in het oor van [slachtoffer 1] heeft gesneden of gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen;
5.
op 28 maart 2010 in de gemeente Sittard-Geleen [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend via een chatprogramma van Hyves de woorden toegevoegd: “ik wil het goud en foon terug, anders gooi ik een handgranaat naar binnen, anders wil ik geld zien, ik trap jou deur in, je had je kans om te praten nu heb je de kans dat je sterft, geloof me ik sta aan jou deur, als ik mijn goud niet krijg sleep ik je naar buiten geloof mij nou maar, was aan 1000 euro aan goud dat ik terug wil, zo niet is jou kop een kogelschietschijf, nu is het oorlog, je bent kapot en je vriend mag je helpen boeit niet, kom wel effe met een paar zigeuners langs, schieten je hele kiet overhoop en rippen je hele huis leeg als jij het goud van onze opa en oma, 3,2,1, je sterft geloof me, ik maak je dood, geloof me dood, dood, dood, dood, dat goud van mij moet terug, geloof me je bent dood, focking hoer, praat nu gvd of maak jou echt dood...dood ben je”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
in de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 in Nederland opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] meermalen met kracht heeft geknepen in haar gezicht/wangen en in haar arm(en), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
7.
omstreeks 31 oktober 2012 te Echt, gemeente Echt-Susteren, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan [slachtoffer 5].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van feit 2
mishandeling
ten aanzien van feit 5
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 6
mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 7
diefstal.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven onder 2 en 6 zijn strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 5 is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 7 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en de psycholoog drs. M.M.F. van Casteren is onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid en de geestvermogens van de verdachte. Zij hebben op 21 respectievelijk 22 november 2013 rapportage uitgebracht.
Uit deze rapportages blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan beide onderzoeken. De psycholoog meent dat deze weigering niet lijkt samen te hangen of voort te komen uit een psychiatrisch toestandsbeeld, maar voornamelijk lijkt te zijn ingegeven door verdachtes angst voor een terbeschikkingstelling.
Bij het onderzoek heeft de psycholoog eerdere rapportages Pro Justitia betrokken, waarover de rechtbank ook beschikt. De psycholoog heeft hieromtrent gerapporteerd:
‘Uit eerdere rapportage Pro Justitia (2007, 2008 en 2011) komt een beeld van betrokkene naar voren van een jongeman die veel moeite heeft met het accepteren van gezag en veel oppositioneel opstandig gedrag laat zien. Hij luistert niet naar zijn ouders of andere gezagsdragers, is bepalend, uitdagend, brutaal, impulsief en agressief. Hij houdt zich niet aan afspraken met de begeleiders vanuit bureau jeugdzorg (gezinsvoogd en jeugdreclassering) en later de reclassering. Hij wijst elke bemoeienis van de hand en wil zijn eigen gang gaan. Achter de stoere, onverschillige en agressieve façade lijkt een kwetsbare, onzekere en bange jongen schuil te gaan. Betrokkene voelt zich snel bedreigd en in zijn onmacht slaat hij dan van zich af. Hij is voortdurend bezig zijn onzekerheden en angsten te overschreeuwen en werkt zichzelf op die manier alleen nog maar verder in de problemen. Door zijn verstandelijke beperking is het voor hem vaak moeilijk (…) om situaties te overzien en te begrijpen. Hij ziet zijn eigen aandeel in probleemsituaties niet en is sterk geneigd om de schuld steeds bij anderen te leggen. Hij neemt op deze manier geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Over eventuele gevolgen van zijn gedrag voor hemzelf of anderen denkt hij nauwelijks na. Hij staat erg egocentrisch in het leven en kan zich slechts in zeer beperkte mate inleven in anderen. Zaken moeten gaan zoals hij wil en hij houdt hierbij weinig rekening met anderen. Normen en waarden zijn onvoldoende geïnternaliseerd. Hij ervaart weinig innerlijke remmingen en is voor sturing van zijn gedrag afhankelijk van externe factoren. De gewetensfuncties zijn gebrekkig ontwikkeld.
Door de verwennend-verwaarlozende opvoeding zijn er weinig eisen aan hem gesteld en kon hij veelal zelf bepalen wat hij deed. Hij heeft nauwelijks sturing en structuur van zijn ouders gekregen, waardoor hij weinig steun, veiligheid en geborgenheid heeft ervaren. Hij heeft nooit geleerd om onlustgevoelens te hanteren en kan deze nauwelijks verdragen. Ook heeft hij nooit geleerd zijn behoeftebevrediging uit te stellen. Hij kan moeilijk omgaan met teleurstellingen en tegenslagen. Er is dan ook sprake van een zeer lage frustratietolerantie en een neiging tot onmiddellijke behoeftebevrediging. Als zaken niet lopen zoals hij wil, raakt hij al snel overspoeld door onlustgevoelens en komt hij gemakkelijk tot (agressief) acting out gedrag (omzetten van onlustgevoelens in gedrag). Hij zal op die manier proberen om weer controle te krijgen over zichzelf en de situatie.
Er wordt in 2007 en 2008 gesproken van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis bij een laagbegaafdheid. Het risico op het ontwikkelen van een (anti-sociale) persoonlijkheidsstoornis wordt groot geacht. Er worden weinig behandelmogelijkheden gezien. In 2011 wordt een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken vastgesteld, alsmede een zwakbegaafdheid, een periodieke explosieve stoornis en afhankelijkheid van verschillende middelen. Het risico op geweldsrecidive wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten vanwege de ernstige persoonlijkheidsproblematiek en de achterstand in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. (…)’ (pagina’s 6 en 7)
Voorts heeft de psycholoog gerapporteerd:
‘Eerder is bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken vastgesteld. Gezien de recente ontwikkeling zoals die naar voren komt in de dossierstukken en het feit dat een zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis aandoeningen zijn die over het algemeen levenslang aanwezig zijn en moeilijk behandelbaar zijn, is het aannemelijk dat deze gebrekkige ontwikkeling nog steeds bestaat. (…)’ (pagina 9)
Volgens de psycholoog zou de verdachte ook ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten leidende zijn aan de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en de persoonlijkheidsstoornis.
Evenals de psycholoog heeft ook de psychiater ten behoeve van het onderzoek de beschikking gehad over oude rapportages Pro Justitia met betrekking tot de verdachte. De psychiater heeft in de rapportage onder meer overwogen:
‘Uit alle aan rapporteur ter beschikking gestelde stukken (…) komen daarbij meerdere aanwijzingen naar voren dat er bij betrokkene sprake kan zijn van de combinatie van persoonlijkheidsproblematiek, verstandelijke beperkingen en problematisch gebruik van middelen.’ (pagina 11)
Gelet op beide rapportages en de inhoud van de rapportages Pro Justitia uit 2007, 2008 en 2011 stelt de rechtbank vast dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken nog steeds bestaan en dus ook aanwezig waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit, is hij strafbaar voor het bewezenverklaarde.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat zij er geen vertrouwen in heeft dat de verdachte zich aan de voorwaarden van een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal (kunnen) houden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte, in geval van een veroordeling, een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat:
  • de verdachte inziet dat verandering in zijn leven nodig is;
  • hij zijn leven wil beteren en hierbij steun nodig heeft;
  • de verdachte bereid is om zich te houden aan de voorwaarden uit het zogenoemde maatregelrapport van de reclassering d.d. 22 augustus 2014.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat opname van de verdachte in FPA Dichterbij mogelijk is op 9, dan wel op 22 oktober 2014. Primair heeft de raadsman verzocht de opname op 9 oktober 2014 te realiseren.
Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte zou, vanwege de uitzichtloosheid van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, het opleggen hiervan voorkomen moeten worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft:
  • op 28 maart 2010 aangeefster [slachtoffer 4] bedreigd (feit 5);
  • in de periode van 22 september 2012 tot en met 18 november 2012 meermalen aangeefster [slachtoffer 5] mishandeld (feit 6);
  • omstreeks 31 oktober 2012 een gouden ketting gestolen van aangeefster [slachtoffer 5] (feit 7);
  • op 3 augustus 2013 aangeefster [slachtoffer 1] mishandeld (feit 2);
  • op 3 augustus 2013 aangeefster [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd (feit 1).
Met uitzondering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, lijken deze feiten, ieder voor zich, niet heel schokkend. Niettemin acht de rechtbank deze feiten heel ernstig. In de eerste plaats omdat er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake is van een patroon: telkens legt de verdachte het aan met een jonge vrouw, die hij vervolgens lijkt af te zonderen van haar familie en vrienden, en die uiteindelijk het slachtoffer wordt van zijn agressie. In de tweede plaats vanwege het strafblad van de verdachte. Het is immers niet de eerste keer dat de verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hoewel hij pas 23 jaar oud is, heeft verdachte een strafblad van elf pagina’s. Sinds 2007 is hij regelmatig veroordeeld, onder meer voor bedreigingen, mishandelingen en een gekwalificeerde diefstal. De verdachte is in het verleden onder meer veroordeeld tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen met bijzondere voorwaarden en tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Deze hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum, daarop in strafrechtelijke zin slechts worden gereageerd met het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Bij deze beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van voornoemde rapportages Pro Justitia van drs. M.M.F. van Casteren en dr. A.J.W.M. Trompenaars, aan welke onderliggende onderzoeken de verdachte heeft geweigerd mee te werken, alsmede op de inhoud van de rapportages Pro Justitia d.d.:
  • 15 februari 2007, opgesteld door drs. M.M.F. van Casteren;
  • 16 juli 2008, opgesteld door drs. M.M.F. van Casteren;
  • 28 oktober 2008, opgesteld door dr. P.J. Vervoort, psychiater;
  • 5 oktober 2011, opgesteld door drs. H.R.J. ter Borg, psycholoog,
aan welke onderliggende onderzoeken verdachte wel heeft meegewerkt.
De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op de rapportage Pro Justitia d.d. 22 november 2013 waarin onder meer het volgende wordt overwogen:
‘Betrokkene is niet in staat zich voor langere tijd te conformeren aan een behandeling en behandeldoelstellingen en is sterk geneigd om het bijltje erbij neer te gooien als de frustraties en daarmee de spanningen bij hem oplopen. Hij wil zijn eigen gang gaan en wijst iedere bemoeienis met zijn leven af. Zaken moeten op zijn voorwaarden gebeuren en anders niet.’ (pagina 9)
‘Uit de voorgeschiedenis, eerder onderzoek door ondergetekende en recente informatie uit het strafdossier, komt naar voren dat betrokkene een zeer lage frustratietolerantie heeft en daarbij ook impulsief is en snel ontremd raakt. Hij accepteert geen enkel gezag en laat zich door niemand wat zeggen. Als hij gefrustreerd raakt, wordt hij al snel overspoeld door onlustgevoelens die hij niet kan verdragen en hanteren. Hij raakt dan het overzicht en de controle kwijt en kan dan komen tot (agressief) acting out gedrag. Betrokkene laat zich weinig gelegen liggen aan zijn omgeving en heersende normen en waarden. Hij heeft een zeer beperkt inlevingsvermogen en is daardoor weinig raakbaar. Door de verstoorde gewetensfuncties ontbreken hem innerlijke remmingen en dat maakt dat hij gemakkelijk komt tot grensoverschrijdend gedrag.’ (pagina 10)
‘Betrokkene heeft moeite om zich zelfstandig overeind te houden in de maatschappij. Tijdens de opname bij Dichterbij/STEVIG ging het goed met hem. Hij heeft deze opname echter zelf afgebroken waarna het al snel bergafwaarts ging met hem. Betrokkene heeft echter een steunend en structurerend kader nodig om goed te kunnen functioneren. Op vrijwillige basis zal hij weinig geneigd zijn aan een behandeling/begeleiding mee te werken.’ (pagina 11)
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Limburg d.d. 22 augustus 2014 – het maatregelrapport – waarin onder meer het volgende is overwogen:
‘Geadviseerd wordt om betrokkene in aanmerking te laten komen voor TBS met voorwaarden.
Betrokkene heeft zich tot nu toe niet goed aan afspraken met reclassering kunnen houden, het kader van TBS met voorwaarden is een wat strakker kader met grote gevolgen wanneer betrokkene afspraken niet nakomt. Dit kan hem motiveren om op moeilijke momenten toch de keuze te maken de behandeling te blijven voortzetten.’ (pagina 2)
Als voorwaarden heeft de reclassering geadviseerd – kort weergegeven –:
  • een meldplicht,
  • opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang,
  • opname in een zorginstelling (klinische behandeling),
  • het zich onthouden van alcohol- en druggebruik,
  • inzet voor het hebben en behouden van een stabiele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding,
  • het niet maken van schulden en het inzicht verschaffen in zijn financiële situatie en
  • transparant zijn over het sociale netwerk waarin hij zich begeeft.
Ter terechtzitting is de reclasseringswerkster, mw. [personn 1], als deskundige gehoord. Zij heeft in aanvulling op voornoemd reclasseringsadvies verklaard dat de reclassering geen begeleidingsmogelijkheden ziet buiten het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Enkel binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de reclassering het recidiverisico te managen.
Voorts heeft zij verklaard dat een klinische opname op de FPA van Dichterbij/Stevig te Oostrum alleen mogelijk is in geval van een onherroepelijk vonnis.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de opname op de FPA van Dichterbij/Stevig te Oostrum mogelijk zou zijn op 9 of 22 oktober 2014.
De rechtbank volgt de hierboven aangehaalde conclusies van psycholoog drs. M.M.F. van Casteren en de reclassering en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien betreft het bewezenverklaarde onder 1 en 7 misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en betreft het bewezenverklaarde onder 5 een misdrijf omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het opleggen van de maatregel wordt geëist door de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de hierboven weergegeven inhoud van de diverse rapportages over de persoonlijkheid van de verdachte, de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank niet bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, omdat zij van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging niet eist. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte stellen, en wel de voorwaarden waartoe de reclassering heeft geadviseerd. Ter terechtzitting d.d. 24 september 2014 heeft de verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Eén van de voorwaarden houdt in dat de verdachte zich laat opnemen op de FPA van Dichterbij/Stevig te Oostrum of een soortgelijke intramurale instelling. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte direct vanuit zijn detentie in deze FPA wordt opgenomen.
De rechtbank is op de hoogte van de mogelijkheid van opname van verdachte op 22 oktober 2014 en dat dit alleen kan als het onderhavig vonnis onherroepelijk is. Op dat laatste heeft de rechtbank uiteraard géén invloed. De rechtbank zal de sancties wel zodanig op maat opleggen, dat opname gerealiseerd kan worden op genoemde datum. Om eventuele V.I.-perikelen en -berekeningen te voorkomen, zal een deels voorwaardelijke straf worden opgelegd en zal het onvoorwaardelijk deel aflopen op 23 oktober 2014. De voorlopige hechtenis zal echter alvast per 22 oktober 2014, op het moment dat verdachte in de kliniek is opgenomen, worden opgeheven. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de officier van justitie en de raadsman hun mogelijkheden om een en ander in juiste banen te leiden zullen benutten.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft ter zake feit 4 een schadevergoeding gevorderd van 7.256,80 euro, alsmede de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij is op grond van artikel 361, lid 2, onder b, van het Wetboek van Strafvordering alleen ontvankelijk in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit (of door, kort gezegd, een ad informandum gevoegd feit). Nu de verdachte van feit 4 primair en subsidiair zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.Het beslag

Op de beslaglijst staan twee voorwerpen, te weten een vlindermes en een imitatiewapen. Nu de verdachte van deze voorwerpen afstand heeft gedaan (zie pagina 222 van de doornummering) zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37a, 38, 57, 63, 282, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 3, 4 primair, 4 subsidiair en 8 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde onder 1, 2, 5, 6 en 7 bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 2, 5, 6 en 7 tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde, dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, heeft overtreden;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat de verdachte op 22 oktober 2014 vanuit het PPC te Vught is overgebracht naar de FPA van Dichterbij/Stevig te Oostrum;
Maatregel
-
gelast dat de verdachte voor de feiten 1, 5 en 7 voor de tijd van twee jaar ter beschikking zal worden gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1.
Wettelijke verplichtingTen behoeve van het vaststellen van zijn identiteit verleent de verdachte medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt hij een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
2.
Opname in een zorginstelling – klinische behandelingDe verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling op 22 oktober 2014, aansluitend aan de opheffing van de voorlopige hechtenis, te laten opnemen op de FPA van Dichterbij/Stevig te Oostrum of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
3.
Opname in een instelling voor begeleid wonen en maatschappelijk opvangDe verdachte wordt verplicht om zich na de klinische behandeling te laten verwijzen naar een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, of naar een woonvoorziening die een bepaalde vorm van woonbegeleiding aanbiedt, afgestemd op de behoeften van de verdachte.
4.
Geen alcohol- of druggebruikHet is de verdachte verboden om alcohol of drugs te gebruiken. Hij wordt verplicht, ten behoeve van de naleving van dit verbod, mee te werken aan urinecontroles en blaastesten.
In geval van een terugval of uitglijder in alcohol- of druggebruik wordt verdachte verplicht mee te werken aan een behandeling bij de ambulante verslavingszorg, ook als dit inhoudt het innemen van zuchtremmende medicatie, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
5.
Stabiele dagbestedingDe verdachte zet zich in voor het hebben en behouden van een stabiele dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers-)werk of opleiding, waarin ruimte is om afspraken met de reclassering en zijn behandelaren na te komen. Hiertoe geeft de verdachte toestemming aan de reclassering om contact te hebben met zijn werkgever/eindverantwoordelijke en vrijelijk informatie uit te wisselen over hoe de verdachte zich op het werk/de opleiding verhoudt.
6.
FinanciënDe verdachte maakt geen (nieuwe) schulden en verschaft de reclassering en/of behandelaren inzicht in zijn financiële situatie. Hij zal de controle hierop door de reclassering accepteren. De verdachte werkt mee aan een verwijzing naar een instelling voor schuldbemiddeling, dan wel laat zich onder bewindvoering stellen, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
7.
Sociaal netwerkDe verdachte is transparant over het sociale netwerk waarin hij zich begeeft en over het aangaan van een nieuwe toekomstige (intieme) relatie/partner.
- geeft opdracht aan de reclassering om de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2014.
Buiten staat
Mr. N.H.W. Montulet-van der Meer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie, Eenheid Limburg, Recherche Noord en Midden-Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013069771 / 2013004654 / 2012107098 d.d. 12 september 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 251, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2013 op de pagina’s 40 en 41.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2013 op de pagina’s 12 en 13.
4.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 3 augustus 2013 op de pagina’s 14 en 15.
5.Rapportage Letselschade van GGD Limburg-Noord d.d. 3 augustus 2013 op pagina 29
6.(Aanvullend) proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 september 2013 met proces-verbaalnummer PL236E 2013069771-8, blad 1-3.
7.(Aanvullend) proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 22 augustus 2013 met proces-verbaalnummer PL236E 2013069771-8, blad 1
8.De aanvraag onderzoek NFI d.d. 13 augustus 2013 met registratienummer PL236E 2013069771-8, blad 1-3.
9.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een ontvoering en mishandeling gepleegd in Roermond op 3 augustus 2013’ d.d. 5 september 2013 met zaaknummer 2013.08.27.051 (aanvraag 001).
10.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 28 maart 2010 op de pagina’s 138 en 139.
11.Stamproces-verbaal d.d. 12 september 2013 op pagina 7.
12.Weergave van het chatgesprek op de pagina’s 142-144, als bijlage bij het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 28 maart 2010.
13.Afstandsverklaring, niet in beslag genomen voorwerpen, d.d. 28 maart 2010 op pagina 145.
14.Bewijs van ontvangst, ontvangen van politie, d.d. 10 september 2013 op pagina 162.
15.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 18 november 2012 op de pagina’s 167-170.
16.Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 6] d.d. 18 januari 2013 op pagina 188.
17.Proces-verbaal verhoor getuigen [slachtoffer 2], [persoon 7] en [persoon 8] d.d. 13 januari 2013 op pagina 201.
18.Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 5] d.d. 11 januari 2013 op de pagina’s 203 en 204.
19.Proces-verbaal bevindingen d.d. 6 september 2014 op de pagina’s 205 en 206.
20.ID-staat (Op basis van identificatie met biometrie) d.d. 8 augustus 2013 op pagina 209.