ECLI:NL:RBLIM:2014:10582

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
C/03/197725 KG ZA 14/598
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de afgifte van jaarcijfers en liquidatiebalans na overlijden van vennoot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht werd behandeld, vorderde [eiseres], de weduwe van de op 6 maart 2013 overleden [naam 1], een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 75.000,00 als voorschot op haar aanspraak op de maatschap, alsook de afgifte van de definitieve jaarcijfers van de maatschap over de jaren 2011, 2012 en 2013, en een liquidatiebalans per datum van overlijden van [naam 1]. De procedure volgde op een eerdere mededeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij de maatschap zouden voortzetten, maar partijen waren er niet in geslaagd om in der minne tot een afrekening te komen.

De rechtbank oordeelde dat het spoedeisende belang bij de vordering aanwezig was. De stelling van [gedaagde sub 1] dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was, werd verworpen op basis van de maatschapsovereenkomst. De rechtbank stelde vast dat er geen termijn was gesteld voor de verklaring van aanneming door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], en dat de jaarcijfers nog niet waren vastgesteld. Hierdoor kon niet worden gezegd dat het onaanvaardbaar was dat zij zich op dit punt beriepen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] een rechtens te respecteren belang had bij de vaststelling en afwikkeling van haar aanspraken uit de maatschapsovereenkomst. De rechtbank wees de vordering tot afgifte van de jaarcijfers en liquidatiebalans toe, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/197725 KG ZA 14/598
Vonnis in kort geding van 5 december 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1],
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers,
eisende partij,
tegen:

1.[gedaagde sub 1],

wonend te [woonplaats 2],
gemachtigde: W.J.H. [gedaagde sub 1],
en

2.[gedaagde sub 2],

wonend te [woonplaats 3],
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs,
gedaagde partijen.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 28 oktober 2014
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2]
- de mondelinge behandeling van 27 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de weduwe van de op 6 maart 2013 overleden [naam 1] (verder te noemen: [naam 1]). [naam 1] heeft alle goederen die tot zijn nalatenschap behoorden aan [eiseres] toebedeeld, welke nalatenschap [eiseres] heeft aanvaard.
2.2.
[naam 1] was bij leven vennoot van de maatschap [naam 2] (verder te noemen: de maatschap), welke maatschap zich ten doel stelde de “uitoefening van dienstverlenende vrije beroepen voor gemeenschappelijke rekening” en legde zich onder meer toe op het verzorgen van jaarcijfers en de advisering in fiscale aangelegenheden. Ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren vennoot in de maatschap.
2.3.
Artikel 14.1 van de maatschapsovereenkomst van 1 januari 2010 luidt, voor zover hier relevant:

Indien de maatschap eindigt door het overlijden van een vennootnatuurlijk persoon hebben de overige vennoten het recht de maatschap voort te zetten, mits zij binnen drie maanden na deze beëindiging bij gewone meerderheid van stemmen daartoe besluiten en binnen deze termijn daarvan aan de rechtverkrijgenden van de overleden vennoot schriftelijk mededeling doen. In dit geval zal het vermogen van de maatschap – na de hierna vermelde aanneming – worden toebedeeld aan de voortzettende vennoten , zulks onder de verplichtingen als omschreven in de artikelen 15 en 7. Deze toedeling zal echter eerst plaatsvinden nadat de voortzettende vennoten een schriftelijke verklaring hebben afgelegd dat zij deze toedeling wensen en aannemen.
2.4.
Genoemde artikelen 15 en 7 betreffen de aanspraken van een uittredende vennoot dan wel diens erfgenamen of rechtverkrijgenden op de maatschap (met name winstaandeel, saldi kapitaalrekeningen en goodwill).
2.5.
Artikel 7.11 van de maatschapsovereenkomst luidt:

Indien de maatschap ten aanzien van een vennoot eindigt door overlijden, komen de in dit artikel vermelde aanspraken, voor zover van toepassing, toe aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden. Door de maten is een overlijdensrisico verzekering afgesloten. De uitkering van deze verzekering is ter dekking van de uitbetaling van de goodwill aan de erfgenamen.
2.6.
Artikel 32.1 van de maatschapsovereenkomst luidt, voor zover thans relevant:

Alle geschillen – welke ook- daaronder begrepen die, die door één van de partijen als zodanig worden beschouwd, die naar aanleiding van de overeenkomst of van de overeenkomsten die daarvan het gevolg zijn, tussen partijen ontstaan, zullen worden onderworpen aan het oordeel van een scheidsgerecht, bestaande uit drie scheidslieden, die op verzoek van de meest gerede partij zullen worden benoemd door een deskundig persoon.
2.7.
Artikel 32.2 van de maatschapsovereenkomst luidt:

Dit artikel laat onverlet de bevoegdheid van partijen een voorziening bij voorraad te vorderen van de President van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht.
2.8.
Bij brief van 3 juni 2013 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] te kennen gegeven dat zij de maatschap zullen voortzetten.
2.9.
Partijen zijn er niet in geslaagd in der minne tot een afrekening te komen van de aanspraken van [eiseres] op de maatschap.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in dit kort geding:
  • de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 75.000,00, althans veroordeling van ieder van hen tot betaling van € 37.500,00, zulks als voorschot op haar aanspraak op de maatschap op grond van de maatschapsovereenkomst,
  • de veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot afgifte van de definitieve jaarcijfers van de maatschap over de jaren 2011, 2012 en 2013 alsmede van een liquidatiebalans per datum overlijden van [naam 1], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven om binnen veertien dagen na dit vonnis aan deze veroordeling te voldoen,
  • de veroordeling van gedaagden tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] aan dat zij op grond van artikel 7 van de maatschapsovereenkomst (juncto artikel 14 lid 1) recht heeft op goodwill en dat die goodwill blijkens de maatschapsovereenkomst bepaald wordt aan de hand van de jaarcijfers. Op grond van artikel 15 van de maatschapsovereenkomst heeft zij bovendien recht op een aandeel in de winst en in het saldo van de gewone kapitaalrekening, inclusief de overeengekomen maatschapsrente. [eiseres] wijst er daarbij op dat in het kader van een op het leven van [naam 1] afgesloten overlijdensrisicoverzekering, waarvan sprake is in artikel 7 lid 11 van de maatschapsovereenkomst, € 275.000,00 aan de maatschap is uitgekeerd. Daarnaast verwijst [eiseres] naar twee notities van de adviseur van [gedaagde sub 2], [naam adviseur], de eerste van 4 juni 2013 en de tweede van 20 juni 2014, waarin [naam adviseur] tot de conclusie komt dat aan [eiseres] een bedrag van meer dan € 200.000,00 ten laste van de maatschap toekomt, alsmede naar een namens [gedaagde sub 1] gedaan voorstel van 31 maart 2014 dat ertoe strekt dat van de uitkering van de compagnonpolis € 125.000,00 wordt aangewend ter aflossing van een schuld van de erven [naam 1] aan Rabobank en dat aan [eiseres] voorts € 50.000,00 wordt voldaan.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang bij het gevorderde wordt aanwezig geacht.
4.2.
De stelling van [gedaagde sub 1] dat de voorzieningenrechter in dezen niet bevoegd is, moet, gelet op het bepaalde in art. 32.2 van de maatschapsovereenkomst, worden verworpen.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich in dit kort geding onder meer verweerd met de stelling dat zij nog immer geen schriftelijke verklaring hebben afgelegd van aanneming als bedoeld in artikel 14 lid 1 van de maatschapsovereenkomst en dat zij reeds op die grond niet tot betaling gehouden zijn. Hoewel dit verweer, mede gelet op het tijdsverloop sinds het overlijden van [naam 1] en de mededeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij de maatschap voortzetten, niet overloopt van redelijkheid en billijkheid, moet worden vastgesteld dat in de maatschapsovereenkomst geen termijn is gesteld waarbinnen de verklaring van aanneming moet zijn afgelegd en dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op dit punt in gebreke heeft gesteld. Daarbij komt dat, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onweersproken hebben gesteld, de jaarcijfers op basis waarvan de waarde van de maatschap kan worden beoordeeld nog immer niet zijn vastgesteld. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich thans beroepen op het feit dat zij nog niet tot aanneming zijn overgegaan. De vordering tot betaling van een voorschot stuit bij deze stand van zaken reeds af op deze omstandigheid.
4.4.
[eiseres] heeft er een rechtens te respecteren belang bij dat haar aanspraken uit de maatschapsovereenkomst voortvarend worden vastgesteld en afgewikkeld. Gelet op dat belang zijn de voortzettende maten jegens [eiseres] gehouden de daarvoor nodige acties - zoals het opstellen van de definitieve jaarcijfers - te ondernemen, welke acties ook dienstig kunnen zijn bij hun afweging of zij de toedeling aannemen. Ter zitting is genoegzaam gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die zich niet meer met elkaar verstaan, geen concrete stappen hebben ondernomen om tot een afwikkeling te komen en dat er geen zicht op bestaat dat zij eigener beweging op afzienbare termijn duidelijkheid zullen verschaffen. De voorzieningenrechter zal de vordering tot afgifte van de definitieve jaarcijfers en van de liquidatiebalans dan ook toewijzen, met bepaling van een termijn en een dwangsom als hierna vermeld.
4.5.
Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan [eiseres] van de definitieve jaarcijfers van de maatschap over de jaren 2011, 2012 en 2013 en van een liquidatiebalans per 6 maart 2013, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van € 50.000,- voor ieder van hen;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en is in het openbaar uitgesproken.
type: RK