Op 3 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder ontvoering, mishandeling en bedreiging. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 19 november 2014, waar zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het opzettelijk toebrengen van letsel aan twee slachtoffers en het wederrechtelijk ontnemen van de vrijheid van een van hen. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, onder andere op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdediging daarentegen betwistte de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan overtuigend bewijs en de mogelijkheid van alternatieve scenario's.
Na zorgvuldige overweging van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, wat betekent dat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij in de kosten van de verdediging moest worden veroordeeld, maar deze kosten werden begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. E.H.A.F.M. Krol, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.