ECLI:NL:RBLIM:2014:10390

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
C/03/194518 / KG ZA 14-419
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over achterstallige lijfrente-uitkeringen en hervatting maandelijkse uitkeringen

Op 2 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiseres] en de Stichting. [Eiseres] vorderde dat de Stichting werd veroordeeld tot betaling van achterstallige lijfrente-uitkeringen en hervatting van de maandelijkse uitkeringen. De Stichting had een bedrag van € 28.405,54 aan achterstallige uitkeringen ingehouden en betwistte de spoedeisendheid van de vordering van [eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat [eiseres] wel degelijk een spoedeisend belang had bij haar vordering, gezien haar financiële situatie.

De zaak draaide om de vraag of de Stichting gerechtigd was om de lijfrente-uitkering aan [eiseres] in te houden. De Stichting baseerde haar recht op een aan haar gecedeerde vordering van de erfgenamen van de overleden echtgenoot van [eiseres]. Echter, ter zitting bleek dat het recht van vruchtgebruik, dat aan [eiseres] was gelegateerd, nog niet was gevestigd. Hierdoor hadden de erfgenamen geen vordering op [eiseres] en kon de Stichting deze vordering ook niet aan haar ontlenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting ten onrechte de bedragen had ingehouden en dat de vorderingen van [eiseres] voor toewijzing gereed lagen. De Stichting werd veroordeeld om de achterstallige uitkeringen te betalen en de maandelijkse uitkeringen te hervatten. Ook werd de Stichting veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het door [eiseres] meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/194518 / KG ZA 14-419
Vonnis in kort geding van 2 december 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. S.L. Bruijns-Emons te Maastricht,
tegen
de stichting
FAMILIESTICHTING [naam],
statutair gevestigd te Heerlen en kantoor houdende te 3620 Rekem-Lanaken (België),
gedaagde,
advocaat mr. E-J. Dubbeldam te Sittard.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de Stichting te veroordelen om uiterlijk binnen twee weken na dit vonnis een bedrag van € 28.405,54 aan achterstallige lijfrente-uitkeringen aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectieve maandelijkse termijnen, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de Stichting te veroordelen tot hervatting en voortzetting van de maandelijkse lijfrente-uitkering van € 39.264,00 per jaar, te betalen in twaalf gelijke maandelijkse termijnen tot het moment van haar overlijden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat de Stichting daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
de Stichting te veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.026,34 excl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de Stichting te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de kosten en nakosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
2.2.
De Stichting voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De Stichting heeft het spoedeisendheid belang van [eiseres] bij haar vordering betwist.
3.1.1.
Gelet op wat [eiseres] ter terechtzitting nader heeft gesteld omtrent haar huidige financiële positie, is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat [eiseres] wel een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, zodat dit verweer van de Stichting wordt gepasseerd.
3.2.
In deze zaak draait het om de vraag of de Stichting gerechtigd is de lijfrente-uitkering aan [eiseres] geheel of gedeeltelijk in te houden.
3.2.1.
De Stichting baseert haar recht daartoe op een aan haar gecedeerde vordering van de erfgenamen van dhr. [naam] (de op 5 maart 2013 overleden echtgenoot van [eiseres], hierna te noemen: "[naam]") op [eiseres]. Deze erfgenamen pretenderen een vordering te hebben op [eiseres] tot betaling van de hypotheekrente op grond van het door [naam] aan [eiseres] gelegateerde vruchtgebruik van de woning c.a. aan de [adres] (hierna: "de woning"). Op grond van het testament van [naam] zijn de erfgenamen eigenaar geworden van de woning.
3.2.2.
Ter terechtzitting is echter komen vast te staan dat het door [naam] aan [eiseres] gelegateerde recht van vruchtgebruik (nog) niet is gevestigd door [eiseres]. Consequentie daarvan is dat de erfgenamen thans (nog) geen vordering op [eiseres] (kunnen) hebben op grond van artikel 3:220 BW, en dat zij hun vordering uit dien hoofde dus ook niet aan de Stichting kunnen hebben gecedeerd.
Gelet daarop heeft de Stichting op dit moment dus evenmin een vordering op [eiseres].
3.3.
De Stichting niet heeft betwist dat zij een lijfrenteverplichting heeft aan [eiseres] ten bedrage van € 3.272,03 per maand, en dat zij daarop van november 2013 t/m februari 2014 een bedrag van € 8.773,36 heeft ingehouden, en van maart 2014 t/m augustus 2014 een bedrag van € 19.632,18. Gelet op het vorenstaande heeft de Stichting die bedragen dus ten onrechte ingehouden. De vordering van [eiseres] onder 1. ligt daarmee voor toewijzing gereed als hierna in het dictum te vermelden.
3.4.
Gelet op het vorenstaande zal de Stichting vanaf september 2014 ook de overeengekomen maandelijkse lijfrente-uitkering aan [eiseres] moeten blijven voldoen, in elk geval tot het moment dat zij (een) rechtsgeldige grond(en) voor de inhouding op die uitkering heeft. Gelet daarop ligt ook de vordering van [eiseres] onder 2. voor toewijzing gereed als hierna in het dictum te vermelden.
3.5.
[eiseres] heeft onder 3 vergoeding gevorderd van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de werkzaamheden waarvoor [eiseres] thans vergoeding vordert werkzaamheden zijn geweest ter voorbereiding van de procedure, en derhalve kosten betreffen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
3.6.
Wat partijen verder over en weer nog hebben aangevoerd kan - gelet op het vorenstaande - thans verder in het midden blijven.
3.7.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toe te wijzen met ingang van veertien dagen na
betekeningvan dit vonnis. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.777,80

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt de Stichting om uiterlijk binnen twee weken na dit vonnis een bedrag van € 28.405,54 aan achterstallige lijfrente-uitkeringen aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de vervaldata van de respectieve maandelijkse termijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt de Stichting tot hervatting en voortzetting van de maandelijkse lijfrente-uitkering aan [eiseres] van € 39.264,00 per jaar, te betalen in twaalf gelijke maandelijkse termijnen tot het moment van haar overlijden, met ingang van de lijfrentetermijn van september 2014 en zolang de Stichting geen rechtsgeldige grond(en) voor de inhoudingen op die uitkering heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat de Stichting daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,00;
4.3.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.777,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst af het door [eiseres] meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014. [1]

Voetnoten

1.type: PZ