Op 2 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiseres] en de Stichting. [Eiseres] vorderde dat de Stichting werd veroordeeld tot betaling van achterstallige lijfrente-uitkeringen en hervatting van de maandelijkse uitkeringen. De Stichting had een bedrag van € 28.405,54 aan achterstallige uitkeringen ingehouden en betwistte de spoedeisendheid van de vordering van [eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat [eiseres] wel degelijk een spoedeisend belang had bij haar vordering, gezien haar financiële situatie.
De zaak draaide om de vraag of de Stichting gerechtigd was om de lijfrente-uitkering aan [eiseres] in te houden. De Stichting baseerde haar recht op een aan haar gecedeerde vordering van de erfgenamen van de overleden echtgenoot van [eiseres]. Echter, ter zitting bleek dat het recht van vruchtgebruik, dat aan [eiseres] was gelegateerd, nog niet was gevestigd. Hierdoor hadden de erfgenamen geen vordering op [eiseres] en kon de Stichting deze vordering ook niet aan haar ontlenen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting ten onrechte de bedragen had ingehouden en dat de vorderingen van [eiseres] voor toewijzing gereed lagen. De Stichting werd veroordeeld om de achterstallige uitkeringen te betalen en de maandelijkse uitkeringen te hervatten. Ook werd de Stichting veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het door [eiseres] meer of anders gevorderde werd afgewezen.