ECLI:NL:RBLIM:2014:10357

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
03/700152-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (poging tot) uitvoer van softdrugs; geen sprake van “verlengde” uitvoer; geen uitvoeringshandelingen.

Op 2 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (poging tot) uitvoer van softdrugs. De tenlastelegging betrof het exporteren van hennep en hasjiesj op 28 februari 2012. Tijdens de zittingen op 25 maart en 18 november 2014 zijn de standpunten van de officier van justitie, de verdediging en de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met medeverdachten aanwezig was in een woning waar aanzienlijke hoeveelheden hennep en hasjiesj waren aangetroffen, evenals materialen voor het verpakken van deze drugs. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de uitvoeringshandelingen die aan de verdachte konden worden toegeschreven.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van softdrugs en verpakkingsmaterialen, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de uitvoer van softdrugs. De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van de zogenaamde “verlengde” uitvoer noodzakelijk is dat de drugs daadwerkelijk zijn vervoerd of ten vervoer zijn aangeboden. Aangezien de aangetroffen enveloppe met hennep nog in de woning lag en niet onderweg was naar het buitenland, kon niet worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de uitvoer.

Evenzo oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor een poging tot uitvoer. De enkele aanwezigheid van softdrugs en verpakkingsmaterialen was niet voldoende voor een bewezenverklaring van een poging tot uitvoer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde en verklaarde de in beslag genomen computers onttrokken aan het verkeer. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700152-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsman is mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 25 maart 2014 en 18 november 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 februari 2012 samen met (een) ander(en) hoeveelheden hennep en/of hasjiesj heeft geëxporteerd, dan wel dat hij daartoe een poging heeft gedaan.
De tenlastelegging ziet primair op buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasjiesj, subsidiair op een poging daartoe. Voor zover in het subsidiaire deel van de tenlastelegging ook staat vermeld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot vervoeren, verkopen, afleveren, verstrekken en/of aanwezig hebben van hennep en/of hasjiesj, is de rechtbank van oordeel dat dit deel een kennelijke misslag bij het opstellen van de tenlastelegging betreft, gelet op de kennelijke bedoeling van de tenlastelegging, hetgeen is voorgedragen door de officier van justitie, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het requisitoir.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, samen met de twee medeverdachten, aanwezig was in een woning waarin op verschillende plekken hoeveelheden hennep en hasjiesj zijn aangetroffen, alsmede materialen die gebruikt worden voor het verpakken daarvan, waaronder een grote hoeveelheid enveloppen en adreslijsten met voornamelijk adressen in het buitenland. Verder ruiken de verbalisanten bij de voordeur al hennep (zodat verdachte dit ook moet hebben geroken), is verdachte in het bezit van een sleutel van de woning, heeft hij een haarnetje en rubberen schoonmaakhandschoenen in zijn broekzakken, hangen er bewakingscamera’s rond de woning en zijn in de woning werkbeschrijvingen gevonden voor het verpakken en versturen van enveloppen gevuld met softdrugs. Daarnaast heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] hem heeft meegenomen naar een woning waar marihuana in enveloppen werd verpakt die vervolgens werden thuisbezorgd of werden afgeleverd bij de post ter verdere bezorging. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ditzelfde proces eerder al gaande was in een woning in Berg en Terblijt.
Gelet op dit alles is de officier van justitie ervan overtuigd dat de woning waar verdachte is aangetroffen een distributiecentrum is en dat van hieruit verdovende middelen naar het buitenland werden verstuurd. Daarbij komt dat hij de verklaring van de verdachte, dat hij enkel in de woning kwam om af en toe een joint te roken, volstrekt ongeloofwaardig acht.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om de uitvoeringshandelingen, zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven, aan de verdachte te kunnen toeschrijven.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de aanwezigheid van al dan niet aan het buitenland geadresseerde enveloppen in de woning geen bewijs oplevert voor de distributie daarvan. Ook hierom zou vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde moeten volgen. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor poging tot distributie en daarbij verwezen naar het zogenaamde Grenswisselkantoor arrest.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 28 februari 2012 vindt er een doorzoeking plaats in een woning aan de [adres 2] te Bunde. Na aankloppen wordt de deur geopend door de medeverdachte [medeverdachte 1]. De verbalisanten ruiken dan meteen een henneplucht. In een slaapkamer op de eerste verdieping van de woning worden, zittend aan een bureau, de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Zij hebben elk een haarnetje en rubberen schoonmaakhandschoenen in hun broekzakken. Alle verdachten zijn in het bezit van een sleutel die past op de tuinpoort, de achterdeur en de zijdeur van de woning. In de kelder van de woning worden sealbags met hennep en hasjiesj aangetroffen, in de woonkamer vacuümgetrokken plakken hennep, een doos met geopende enveloppen met daarin buitenlandse postzegels en dichtgeplakte enveloppen en in de slaapkamers op de eerste verdieping een doos met enveloppen, drie vacuümmachines en een pers. Ook wordt er een enveloppe met hierin drie gram hennep en meerdere lagen verpakkingsmateriaal gevonden die geadresseerd is aan ene [naam] in Ierland. Tevens worden zeer uitvoerige werkinstructies aangetroffen voor het verpakken van verdovende middelen en de verzending daarvan naar het binnen- en het buitenland. In totaal is in de woning 2789 gram hennep en 1733 gram hasjiesj aangetroffen. De woning wordt bewaakt door middel van vijf IP camera’s.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij twee keer per week in de woning kwam om een joint te roken. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij enkel in de woning kwam om te poetsen, dat hem nooit iets bijzonders was opgevallen en dat hij nooit in de slaapkamers en de kelder kwam. Verder beroept hij zich op zijn zwijgrecht.
[verdachte] heeft verklaard dat hij de hele week, behalve het weekend, in de woning is geweest en dat hij de sleutel van de woning van [medeverdachte 1] heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat hij eerder een maand in een woning aan de [adres 3] te Berg en Terblijt heeft gezeten samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verder heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in 2010 gedurende één maand samen met [medeverdachte 1] pakketjes in de vorm van brieven heeft afgeleverd bij mensen thuis en bij de post. Ook heeft [medeverdachte 1] hem meegenomen naar een woning in Sibbe waar marihuana werd ingepakt in enveloppen. Er waren daar ook een handpers en een vacuümapparaat aanwezig.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en ene Stein in de woning aan de [adres 3] in Berg en Terblijt hennep en hasjiesj verpakten in enveloppen en dat deze vervolgens naar adressen in 50 of 60 landen werden verstuurd.
Het vorenstaande leidt tot navolgende overwegingen. In de woning aan de [adres 2] te Bunde zijn grote hoeveelheden hennep en hasjiesj aangetroffen, evenals verpakkingsmaterialen. Gelet op de eveneens grote hoeveelheden enveloppen en postzegels, de aangetroffen werkinstructies en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], gaat de rechtbank ervan uit dat in deze woning enveloppen werden gevuld met softdrugs en werden klaargemaakt voor verzending naar binnen- en buitenland. De verdachten [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn op 28 februari 2012 in deze woning aangetroffen.
Dit brengt de rechtbank bij de primaire vraag of bewezen kan worden dat de verdachte zich
op of omstreeks die datum (28 februari 2012)heeft schuldig gemaakt aan het uitvoeren van softdrugs in de zin van de Opiumwet. Ondanks de hiervoor genoemde aanwijzingen beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor een bewezenverklaring van de zogenoemde “verlengde” export noodzakelijk dat de (soft)drugs in ieder geval zijn/worden vervoerd of ten vervoer zijn/worden aangeboden. In de woning is een enveloppe (met hierin drie gram hennep) aangetroffen die geadresseerd was aan een adres in het buitenland, hetgeen duidt op het voornemen tot export. De betreffende enveloppe lag echter nog in de woning en was dus nog niet “onderweg” naar het buitenland. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte (of een van zijn medeverdachten) op/omstreeks 28 februari 2012 zich schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van softdrugs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er dan - op of omstreeks 28 februari 2012 - sprake was van een poging tot uitvoer van softdrugs. De officier van justitie heeft die vraag bevestigend beantwoord en daarbij onder andere gewezen op de aanwezige softdrugs, de enveloppen en andere attributen voor het inpakken en verzenden. Naar het oordeel van de rechtbank levert de enkele aanwezigheid van deze goederen echter nog geen voldoende concreet begin van uitvoering op (vgl. het zogenaamde “Grenswisselkantoor” arrest) zodat dit niet tot een bewezenverklaring van een poging tot uitvoer kan leiden.
Anders ligt dat in beginsel bij de enveloppen waarop een adres in het buitenland is vermeld. Uit het dossier blijkt dat er in de woning één enveloppe is aangetroffen, met hierin drie gram hennep die bestemd was voor een adres in Ierland. Uit het dossier blijkt dat er wel meerdere enveloppen zijn aangetroffen, maar niet blijkt of hier een adres op stond, en zo ja, of dit dan een buitenlands adres was. Nu uit de werkinstructies die in de woning zijn aangetroffen blijkt dat er ook enveloppen met softdrugs naar adressen in Nederland werden verzonden, kan van deze andere enveloppen dus niet zonder meer gezegd worden dat ze bedoeld waren voor het buitenland.
Gelet hierop kan de rechtbank zich voor de beantwoording van de vraag of hier sprake is van een poging tot export enkel richten op de drie gram hennep die in die ene enveloppe is aangetroffen. De opsteller van de tenlastelegging heeft de voor de poging van uitvoer benodigde uitvoeringshandelingen bovendien toegespitst op 28 februari 2012, zodat de rechtbank zich tot deze datum moet beperken.
Ten aanzien van de relevante enveloppe kan de rechtbank niet vaststellen dat (één van) de verdachten op of omstreeks 28 februari 2012 betrokken is geweest bij het klaarmaken van de betreffende enveloppe. Zo blijkt uit het dossier bijvoorbeeld niet waar in de woning deze enveloppe is aangetroffen, dus ook niet of deze op 28 februari 2012 wellicht op of onder het bureau lag waaraan twee medeverdachten gezeten waren. De vraag wanneer deze enveloppe is klaargemaakt voor verzending blijft daarom volledig open.
Ook het feit dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] zittend aan een bureau zijn aangetroffen draagt niet bij tot het ontbrekende bewijs. Natuurlijk bestaat het vermoeden dat zij met inpakken bezig waren. Maar hoewel in het dossier de suggestie wordt gewekt dat onder dat bureau diverse met softdrugs gevulde en geadresseerde enveloppen zijn gevonden blijkt niet uit het dossier of dit daadwerkelijk zo was en of deze enveloppen inderdaad aan het buitenland waren geadresseerd. Tenslotte kan de rechtbank niet uitsluiten dat beide verdachten aan het bureau met iets anders bezig waren dan het inpakken van softdrugs.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van poging tot uitvoer op of omstreeks 28 februari 2012 te komen. De rechtbank zal de verdachte derhalve ook vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

4.Het beslag

In beslag genomen zijn vier computers (nrs. 1 t/m 4).
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat in de woning waar de voorwerpen in beslag zijn genomen, strafbare feiten werden gepleegd. Er werden immers enveloppen gevuld met verdovende middelen die vervolgens werden bezorgd en/of verstuurd. De inbeslaggenomen voorwerpen zijn apparaten met behulp van welke de strafbare feiten zijn begaan, die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De rechtbank zal deze voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen computers (nrs. 1 t/m 4).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Bunde, in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj (ongeveer 2789 gram hennep en ongeveer 1733 gram hasjiesj), zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die meerdere hoeveelheden gesealde hennep en/of hasjiesj in verschillende enveloppen gedaan en/of die enveloppen voorzien van een adressering in het buitenland en aldus deze enveloppen gereed gemaakt voor verzending van deze hoeveelheden hennep en/of hasjiesj naar het buitenland;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Bunde, in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voornemen om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, in elk geval opzettelijk te vervoeren en/of te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken, in elk geval opzettelijk aanwezig te hebben, (telkens) meerdere
hoeveelheden hennep en/of hasjiesj (ongeveer 2789 gram hennep en/of ongeveer 1733 gram hasjiesj) zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn, verdachtes, mededader(s) opzettelijk die meerdere hoeveelheden (gesealde) hennep en/of hasjiesj in verschillende enveloppen gedaan en/of die enveloppen voorzien van een adressering in het buitenland en aldus deze enveloppen gereed gemaakt voor verzending van deze hoeveelheden hennep en/of hasjiesj naar het buitenland, terwijl de uitvoering van dit misdrijf nog niet was voltooid.