3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 28 februari 2012 vindt er een doorzoeking plaats in een woning aan de [adres 2] te Bunde. Na aankloppen wordt de deur geopend door de verdachte [verdachte]. De verbalisanten ruiken dan meteen een henneplucht. In een slaapkamer op de eerste verdieping van de woning worden, zittend aan een bureau, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Zij hebben elk een haarnetje en rubberen schoonmaakhandschoenen in hun broekzakken. Alle verdachten zijn in het bezit van een sleutel die past op de tuinpoort, de achterdeur en de zijdeur van de woning. In de kelder van de woning worden sealbags met hennep en hasjiesj aangetroffen, in de woonkamer vacuümgetrokken plakken hennep, een doos met geopende enveloppen met daarin buitenlandse postzegels en dichtgeplakte enveloppen en in de slaapkamers op de eerste verdieping een doos met enveloppen, drie vacuümmachines en een pers. Ook wordt er een enveloppe met hierin drie gram hennep en meerdere lagen verpakkingsmateriaal gevonden die geadresseerd is aan ene [naam] in Ierland. Tevens worden zeer uitvoerige werkinstructies aangetroffen voor het verpakken van verdovende middelen en de verzending daarvan naar het binnen- en het buitenland. In totaal is in de woning 2789 gram hennep en 1733 gram hasjiesj aangetroffen. De woning wordt bewaakt door middel van vijf IP camera’s.
[verdachte] heeft verklaard dat hij twee keer per week in de woning kwam om een joint te roken. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij enkel in de woning kwam om te poetsen, dat hem nooit iets bijzonders was opgevallen en dat hij nooit in de slaapkamers en de kelder kwam. Verder beroept hij zich op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de hele week, behalve het weekend, in de woning is geweest en dat hij de sleutel van de woning van [verdachte] heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat hij eerder een maand in een woning aan de [adres 3] te Berg en Terblijt heeft gezeten samen met [verdachte] en [medeverdachte 1]. Verder heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in 2010 gedurende één maand samen met [verdachte] pakketjes in de vorm van brieven heeft afgeleverd bij mensen thuis en bij de post. Ook heeft [verdachte] hem meegenomen naar een woning in Sibbe waar marihuana werd ingepakt in enveloppen. Er waren daar ook een handpers en een vacuümapparaat aanwezig.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte], [medeverdachte 1] en ene Stein in de woning aan de [adres 3] in Berg en Terblijt hennep en hasjiesj verpakten in enveloppen en dat deze vervolgens naar adressen in 50 of 60 landen werden verstuurd.
Het vorenstaande leidt tot navolgende overwegingen. In de woning aan de [adres 2] te Bunde zijn grote hoeveelheden hennep en hasjiesj aangetroffen, evenals verpakkingsmaterialen. Gelet op de eveneens grote hoeveelheden enveloppen en postzegels, de aangetroffen werkinstructies en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], gaat de rechtbank ervan uit dat in deze woning enveloppen werden gevuld met softdrugs en werden klaargemaakt voor verzending naar binnen- en buitenland. De verdachten [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op 28 februari 2012 in deze woning aangetroffen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niets met de gang van zaken in de woning te maken zou hebben. Alle in de woning open en bloot aangetroffen aanwijzingen met betrekking tot het inpakken en verzenden van softdrugs maken het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte niet wist wat zich in de woning afspeelde. Indien de verdachte geen deel zou hebben uitgemaakt van de betreffende organisatie, dan zou die hem zeker niet toegelaten hebben in een woning waar al deze spullen open en bloot lagen uitgestald.
Dit brengt de rechtbank bij de primaire vraag of bewezen kan worden dat de verdachte zich
op of omstreeks die datum (28 februari 2012)heeft schuldig gemaakt aan het uitvoeren van softdrugs in de zin van de Opiumwet. Ondanks de hiervoor genoemde aanwijzingen beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor een bewezenverklaring van de zogenoemde “verlengde” export noodzakelijk dat de (soft)drugs in ieder geval zijn/worden vervoerd of ten vervoer zijn/worden aangeboden. In de woning is een enveloppe (met hierin drie gram hennep) aangetroffen die geadresseerd was aan een adres in het buitenland, hetgeen duidt op het voornemen tot export. De betreffende enveloppe lag echter nog in de woning en was dus nog niet “onderweg” naar het buitenland. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte (of een van zijn medeverdachten) op/omstreeks 28 februari 2012 zich schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van softdrugs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er dan - op of omstreeks 28 februari 2012 - sprake was van een poging tot uitvoer van softdrugs. De officier van justitie heeft die vraag bevestigend beantwoord en daarbij onder andere gewezen op de aanwezige softdrugs, de enveloppen en andere attributen voor het inpakken en verzenden. Naar het oordeel van de rechtbank levert de enkele aanwezigheid van deze goederen echter nog geen voldoende concreet begin van uitvoering op (vgl. het zogenaamde “Grenswisselkantoor” arrest) zodat dit niet tot een bewezenverklaring van een poging tot uitvoer kan leiden.
Anders ligt dat in beginsel bij de enveloppen waarop een adres in het buitenland is vermeld. Uit het dossier blijkt dat er in de woning één enveloppe is aangetroffen, met hierin drie gram hennep die bestemd was voor een adres in Ierland. Uit het dossier blijkt dat er wel meerdere enveloppen zijn aangetroffen, maar niet blijkt of hier een adres op stond, en zo ja, of dit dan een buitenlands adres was. Nu uit de werkinstructies die in de woning zijn aangetroffen blijkt dat er ook enveloppen met softdrugs naar adressen in Nederland werden verzonden, kan van deze andere enveloppen dus niet zonder meer gezegd worden dat ze bedoeld waren voor het buitenland.
Gelet hierop kan de rechtbank zich voor de beantwoording van de vraag of hier sprake is van een poging tot export enkel richten op de drie gram hennep die in die ene enveloppe is aangetroffen. De opsteller van de tenlastelegging heeft de voor de poging van uitvoer benodigde uitvoeringshandelingen bovendien toegespitst op 28 februari 2012, zodat de rechtbank zich tot deze datum moet beperken.
Ten aanzien van de relevante enveloppe kan de rechtbank niet vaststellen dat (één van) de verdachten op of omstreeks 28 februari 2012 betrokken is geweest bij het klaarmaken van de betreffende enveloppe. Zo blijkt uit het dossier bijvoorbeeld niet waar in de woning deze enveloppe is aangetroffen, dus ook niet of deze op 28 februari 2012 wellicht op of onder het bureau lag waaraan twee medeverdachten gezeten waren. De vraag wanneer deze enveloppe is klaargemaakt voor verzending blijft daarom volledig open.
Ook het feit dat de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zittend aan een bureau zijn aangetroffen draagt niet bij tot het ontbrekende bewijs. Natuurlijk bestaat het vermoeden dat zij met inpakken bezig waren. Maar hoewel in het dossier de suggestie wordt gewekt dat onder dat bureau diverse met softdrugs gevulde en geadresseerde enveloppen zijn gevonden blijkt niet uit het dossier of dit daadwerkelijk zo was en of deze enveloppen inderdaad aan het buitenland waren geadresseerd. Tenslotte kan de rechtbank niet uitsluiten dat beide verdachten aan het bureau met iets anders bezig waren dan het inpakken van softdrugs.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van poging tot uitvoer te komen. De rechtbank zal de verdachte derhalve ook vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.