ECLI:NL:RBLIM:2014:10345

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
03/700107-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door verdachte van zijn moeder met geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, heeft op 12 februari 2013 in Landgraaf zijn moeder, [slachtoffer], ernstig mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een ruzie, het hoofd van zijn moeder heeft vastgepakt en haar meermalen heeft geschud, waarna hij op haar is gesprongen. Dit leidde tot ernstig letsel, waaronder een subduraal haematoom, waardoor het slachtoffer in coma raakte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van zijn moeder. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte. Rapportages van een psycholoog en een psychiater hebben aangetoond dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en cannabisafhankelijkheid, waardoor hij ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Dit is noodzakelijk geacht vanwege het recidivegevaar en de ernst van de geestelijke stoornis van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die voortvloeit uit de zware mishandeling. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 6.762,80, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700107-13
Datum uitspraak : 1 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, Pompstationsweg 32 te
‘s-Gravenhage.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is op 4 oktober 2013, 11 maart 2014 en 17 november 2014 inhoudelijk behandeld. Op laatstgenoemde zitting heeft de rechtbank gehoord de officier van justitie en
mr. L.A.C.M. Bouts, de raadsman van verdachte.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel dat hij haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de verklaring van de buurvrouw van het slachtoffer en de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en verdachte. Volgens de officier van justitie kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het overlijden van [slachtoffer].
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] [getuige 1] verklaarde dat zij op 12 februari 2013, omstreeks 09.30 uur, naar haar moeder [slachtoffer] belde. Haar broer, verdachte, nam de telefoon op en zei tegen haar dat haar moeder huilend op de grond lag en dat hij haar in elkaar had geslagen. Daarop is zij naar de woning van haar moeder aan de [adres] te Landgraaf gereden. Toen zij deze woning binnenkwam, zag zij haar moeder bewusteloos op de grond liggen. Zij heeft haar moeder toen naar het ziekenhuis gebracht. [2]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] diverse zwellingen en bloeduitstortingen bij haar hoofd had, striemen in haar nek en schaafwonden bij haar linkerknie en rechtervoet. Ook werd bij [slachtoffer] een subduraal haematoom (een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies) geconstateerd. [3] Later hoorde de politie van de schoonzoon van [slachtoffer] dat zij in verband met hersenletsel in het ziekenhuis was opgenomen en in coma was. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 februari 2013 naar de woning van zijn moeder is gegaan en daar een gesprek met haar is aangegaan. Hij is tijdens dit gesprek kwaad geworden. Verdachte heeft het hoofd van zijn moeder vervolgens vastgepakt en het heen en weer geschud. Daardoor is zij gevallen. Toen zij op de grond lag, is hij ongeveer een halve meter omhoog gesprongen en daarna op haar gesprongen. Verdachte kwam met zijn hele gewicht op haar borst terecht. Zijn bedoeling was zijn moeder te kwetsen. Hij wilde haar niet doodmaken. [5]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte, nadat hij ruzie kreeg met zijn moeder, [slachtoffer], haar hoofd heeft vastgepakt en op en neer heeft geschud. Toen zij ten gevolge daarvan ten val kwam en op de grond lag, is verdachte op haar gesprongen, waarbij hij met zijn gehele gewicht op haar borst terecht kwam. Uit de geconstateerde bloeduitstortingen op het hoofd van [slachtoffer] en de verklaring van [getuige 1] dat verdachte haar had verteld dat hij hun moeder in elkaar had geslagen, leidt de rechtbank af dat verdachte zijn moeder ook heeft geslagen. Vervolgens is de juridische vraag of dat handelen een poging tot doodslag (zoals primair ten laste is gelegd) of zware mishandeling oplevert.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte ontkent dat hij de bedoeling had zijn moeder, [slachtoffer], te doden, zodat het opzet op de dood van [slachtoffer] daaruit niet kan worden afgeleid. Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de nek kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Wanneer het hoofd en daarmee de nek op en neer worden geschud kán dat onder omstandigheden mogelijk tot de dood van het slachtoffer leiden, maar dat zal onder meer afhangen af van het aantal keren dat het hoofd op en neer wordt geschud en met welke kracht dat gebeurt. De rechtbank acht op basis daarvan het enkele gegeven dat verdachte het hoofd van zijn moeder op en neer heeft geschud onvoldoende om op basis daarvan aan te nemen dat hierdoor de aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Niet vast is komen te staan hoe vaak verdachte het hoofd van [slachtoffer] op en neer heeft geschud en met welke kracht dat is gebeurd. Ook het vervolgens op [slachtoffer] springen bergt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de aanmerkelijke kans in zich op het overlijden van [slachtoffer]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het vastpakken en heen en weer schudden van het hoofd van [slachtoffer] en het, toen zij op de grond lag, op haar springen, willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor ernstig gewond zou raken. Dat [slachtoffer] ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht leidt de rechtbank af uit de geneeskundige verklaring en de verklaring van de schoonzoon van [slachtoffer]. Daaruit blijkt immers dat bij [slachtoffer] een subduraal haematoom (een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies) werd geconstateerd, ten gevolge waarvan [slachtoffer] in coma is geraakt. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 12 februari 2013 in de gemeente Landgraaf aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde de moeder van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel, coma), heeft toegebracht, door deze opzettelijk bij het hoofd vast te pakken en het hoofd van die [slachtoffer] meermalen heen en weer te schudden en - terwijl die [slachtoffer] op de grond
lag - vanaf hoogte boven op het lichaam van die [slachtoffer] te springen en die [slachtoffer] te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
zware mishandeling, begaan tegen zijn moeder.

5.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog, drs. S. Labrijn, is omtrent de geestvermogens van verdachte op
14 september 2014 een rapportage uitgebracht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornissen van de geestvermogen in de zin van schizofrenie en cannabisafhankelijkheid. Van deze ziekelijke stoornissen was ook ten tijde van het plegen van het hierboven bewezenverklaarde sprake. De psycholoog concludeert dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Door de psychiater, dr. L.H.W.M. Kaiser, is op 9 september 2014 een rapportage omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht. De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een paranoïde schizofrenie en cannabismisbruik. Van deze stoornis was ook ten tijde van het plegen van het hierboven bewezenverklaarde sprake. Ook de psychiater concludeert dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Met de conclusies van deze rapportages, te weten dat verdachte ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht, kan de rechtbank zich verenigingen. Zij neemt deze over.
Het bewezenverklaarde kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zoals hierboven omschreven, niet worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De terbeschikkingstelling met dwangverpleging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 12 februari 2013 vanuit de begeleide woonvorm waarin hij verbleef, naar zijn moeder gereisd. In haar woning, de plek waar zij zich veilig behoort te kunnen voelen, is verdachte een gesprek met haar aangegaan dat al snel op een ruzie uitliep. Verdachte heeft het hoofd van zijn moeder vervolgens vastgepakt en op en neer geschud, waardoor zij ten val kwam. Toen zijn moeder vervolgens op de grond lag, is verdachte met zijn volle gewicht op haar gesprongen. Het slachtoffer heeft als gevolg van het misdrijf ernstig (hersen)letsel opgelopen en heeft lange tijd moeten revalideren. Nog steeds volgt het slachtoffer dagbehandeling bij de revalidatiekliniek. Ook moet zij nog veel medicatie slikken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het misdrijf te kampen heeft met gevoelens van angst.
Uit de psychologische rapportage blijkt dat de symptomen voortkomende uit de ziekelijke stoornis van de geestvermogens de kern van het recidivegevaar vormen. De deskundige acht de kans hoog dat verdachte opnieuw in een soortgelijke situatie terecht komt: hij heeft tot op heden weinig afstand genomen van zijn bizarre wanen ten aanzien van zijn moeder en anderen en de realiteitstoetsing is ernstig verstoord. Verdachte meent voortdurend op onrealistische wijze dat hem kwaad en onrecht wordt aangedaan. De psychiater concludeert dat het recidiverisico hoog is, omdat verdachte - ondanks medicatie en inmiddels een verblijf van anderhalf jaar in het PPC- in een psychotische toestand blijft. Met name de voortdurende psychotische stoornis, de incoherentie in zijn denken en het inadequate handelen met blijvende angst en achterdocht, achterdochtige wanen en betrekkingswanen maken dat de kans op herhaling van een vergelijkbaar delict groot is bij het ontbreken van beveiliging. Ook de psychiater heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige psychotische toestand, die kenmerken heeft van een chronische psychose. Het recidiverisico acht hij hoog omdat verdachte ondanks medicatie in een psychotische toestand blijft.
Beide gedragsdeskundigen achten een langdurige intensieve klinische behandeling nodig. De psychiater concludeert in dit verband dat het belangrijk is dat verdachte de antipsychotische medicatie langdurig blijft gebruiken en dat wordt gevolgd of hij medicatietrouw is. Gelet op de ernst van de vastgestelde psychopathie, de ernst van het bewezenverklaarde en de kans op herhaling, adviseren de deskundigen aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Verdachte heeft, gelet op de aard van zijn psychopathie een absoluut gebrek aan ziekte-inzicht. Door zijn ernstige werkelijkheidszinstoornis is verdachte niet in staat om zich aan behandelvoorwaarden te houden, waardoor een behandeling gebaseerd op vrijwillige medewerking niet kan worden geadviseerd. Behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden vergt immers dat verdachte enigszins in staat is zichzelf adequaat aan te sturen en dat hij in staat is te overzien wat een dergelijke behandelovereenkomst inhoudt. Daartoe is verdachte, gezien het feit dat hij zich laat leiden door onvoorspelbare interne psychotische prikkels, niet in staat.
Gezien het onvermogen van verdachte om met een behandeling mee te werken, de bescherming die noodzakelijk is vanwege de psychose en het impulsieve handelen dat daaruit voortkomt, in relatie tot het recidivegevaar, zijn behandeling en beveiliging nodig.
Zowel de psycholoog als de psychiater zien geen mogelijkheden om verdachte in een ander juridisch kader adequaat behandeld te krijgen. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is volgens de gedragsdeskundigen onvoldoende: verdachte moet (veel) langer worden behandeld en begeleid. Ook het gebruik van medicatie leidde er niet toe dat het beeld dusdanig stabiliseerde of veranderde, dat met een behandeling in dit juridisch kader of binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden volstaan kan worden. Daarnaast is er in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende beveiliging en is men onvoldoende gericht op de primaire delictpreventie. Alleen met een dwingend kader, zoals een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dat biedt, en een behandeling die uitgaat van een delictsignaleringsplan, is een resocialisatie vanuit een kliniek verantwoord.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen, die de rechtbank overneemt, de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Verdachte kampt immers met een ernstige psychische stoornis in de zin van een (paranoïde) schizofrenie. Op basis van de vastgestelde stoornis kan gesteld worden dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Voorts heeft verdachte een strafbaar feit gepleegd dat het opleggen van deze maatregel toestaat, welk feit bovendien ook gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (zware mishandeling). Om dezelfde reden is de rechtbank van oordeel dat die terbeschikkingstelling met dwang, dus van overheidswege, dient te worden opgelegd. Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat, gelet op de bevindingen van de deskundigen, alternatieven - zoals een terbeschikkingstelling met voorwaarden of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis - onvoldoende waarborgen bieden voor de langdurig noodzakelijk geachte behandeling van verdachte en de bescherming van de maatschappij.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in dit geval aangewezen is.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.006,80 ter zake van het bewezenverklaarde.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is als volgt opgebouwd:
1) Daggeldvergoeding ziekenhuis € 1.204,00
2) Daggeldvergoeding Adelante € 2.436,00
3) Eigen risico zorgverzekeraar € 246,02
4) Reiskosten € 20,78
5) Immateriële schade € 4.100
Totaal € 8.006,80
Met betrekking tot de posten “Daggeldvergoeding ziekenhuis” en “Daggeldvergoeding Adelante” overweegt de rechtbank dat in de onderbouwing van deze posten staat vermeld dat de benadeelde partij van 12 februari 2013 tot en met 27 maart 2013 in het ziekenhuis heeft verbleven en van 5 maart 2013 tot en met 31 mei 2013 bij Adelante heeft gerevalideerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een dubbeling in de verzochte vergoeding van daggeld over de periode van 5 maart 2013 tot en met 27 maart 2013: de benadeelde partij kan immers niet tegelijk in het ziekenhuis én in Adelante zijn opgenomen. De rechtbank gaat er vanuit dat de benadeelde partij in de periode van 12 februari 2013 tot en met 4 maart 2013 in het ziekenhuis heeft verbleven (dus 20 dagen). Zij zal de gevorderde post “Daggeldvergoeding ziekenhuis” derhalve slechts toewijzen tot een bedrag van (20 dagen x
€ 28,00 =) € 560,00. Voor het overige wordt de vergoeding ter zake van deze post afgewezen. De rechtbank acht de overige gevorderde materiële schade van - in totaal -
€ 3.262,80 het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de zware mishandeling door verdachte. De rechtbank stelt het bedrag van die tot op heden geleden schade naar redelijkheid en billijkheid vast op
€ 3.500,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2013 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor immateriële schade verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.3 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Maatregel:
  • gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot het bedrag van € 6.762,80 ter zake van materiële en immateriële schade, zijnde € 3.262,80 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de overige gevorderde materiële schade af;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor zover deze meer beloopt dan € 3.500,00, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) bij het hoofd heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) heen en weer heeft geschud en/of -toen die [slachtoffer] op de grond lag- (vanaf hoogte) boven op het lichaam van die [slachtoffer] is gesprongen en/of die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2013 in de gemeente Landgraaf aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde de moeder van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel, coma), heeft toegebracht, door deze opzettelijk bij het hoofd vast te pakken en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) heen en weer te schudden en/of -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag- (vanaf hoogte) boven op het lichaam van die [slachtoffer] te springen en/of die [slachtoffer] te trappen en/of te schoppen en/of te slaan.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013015567-30 d.d. 19 maart 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 149 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 februari 2013, als weergegeven op de pagina’s 116 tot en met 118 van de doornummering.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 18 juni 2013, opgemaakt door D. Biesmans van de spoedeisende hulp.
4.Proces-verbaal d.d. 19 maart 2013, als weergegeven op pagina 3 van de doornummering.
5.Proces-verbaal 1e verhoor verdachte d.d. 13 februari 2013, als weergegeven op de pagina’s 34 tot en met 37 van de doornummering.