4.3Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank zal, in verband met de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis, de feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 3:
Op 19 juni 2014, omstreeks 16.55 uur, zag verbalisant [verbalisant 3] dat een man met een junkachtig uiterlijk, naar later bleek [naam koper], op de Van Heylerhofflaan te Maastricht in een Opel Astra met het kenteken [XX-XX-XX] stapte. Vlak daarna stapte [naam koper] uit deze auto, waarna [verbalisant 3] hem staande hield. Nadat [verbalisant 3] de uitlevering van verdovende middelen vorderde, haalde [naam koper] een plastic zakje met daarin 5,3 gram bruto op heroïne gelijkend poeder uit zijn broek.Dit zakje werd in beslag genomen.Door het NFI is geconcludeerd dat het op heroïne gelijkende poeder, daadwerkelijk heroïne bevat.
[naam koper] heeft verklaard dat hij op 19 juni 2014 een jongen, zijn dealer, bij het park in Maastricht heeft opgewacht. Zijn dealer kwam in een grijze Opel Astra aangereden en [naam koper] is vervolgens bij hem in de auto gestapt. Hij heeft toen 5 gram heroïne gekocht en daar € 75,00 voor betaald. De dealer heeft [naam koper] vervolgens enkele meters verder uit de auto laten stappen.
De Opel Astra met het kenteken [XX-XX-XX] bleek op naam van [verdachte], verdachte, te staan en [verdachte] werd later bij zijn aanhouding herkend als de bestuurder van de auto.
Uit die bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 19 juni 2014 te Maastricht 5,3 gram heroïne heeft verkocht.
Ten aanzien van feit 1:
De verbalisanten [verbalisant 2], hoofdagent van politie en [verbalisant 1], brigadier van politie, hebben naar aanleiding van de onder feit 3 bewezenverklaarde verkoop van heroïne geprobeerd de Opel Astra op de Sint Hubertuslaan in Maastricht te laten stoppen, om verdachte aan te houden. Op het moment dat de Opel Astra de Sint Hubertuslaan op wilde rijden, heeft [verbalisant 2] zijn dienstvoertuig voor deze auto geplaatst om te voorkomen dat de bestuurder verder kon rijden. [verbalisant 2] zag dat verbalisant [verbalisant 4] zijn dienstvoertuig achter de Opel Astra had geplaatst. [verbalisant 1] is uit zijn dienstvoertuig gestapt en naar de bijrijderskant van de Opel Astra gerend. Tijdens het rennen riep hij “politie, politie”. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen vervolgens dat de bestuurder van de Opel Astra, verdachte, achteruit reed. [verbalisant 2] heeft toen geprobeerd deze auto klem te zetten door zijn dienstvoertuig achteruit te zetten. Daarna zag hij dat verdachte zijn auto naar rechts draaide waar [verbalisant 1] op dat moment stond. [verbalisant 1] zag toen dat verdachte vooruit begon te rijden. Hij is vervolgens opzij gesprongen om niet overreden te worden. [verbalisant 2] zag ook dat [verbalisant 1] opzij moest springen. Volgens [verbalisant 1] was er op dat moment maar weinig ruimte tussen hem en de auto van verdachte. Daarna zagen beide verbalisanten dat verdachte het dienstvoertuig waarin [verbalisant 2] zat passeerde en met hoge snelheid wegreed.
[verbalisant 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij tegen de auto van verdachte aan stond. Op dat moment zag hij dat verdachte gas gaf en 1 of 2 meter achteruit reed. Daarna draaide verdachte de door hem bestuurde auto in zijn richting. [verbalisant 1] heeft moeten wegspringen, omdat de auto van verdachte hem anders had geraakt.
Poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn auto op verbalisant [verbalisant 1] is ingereden op de Sint Hubertuslaan te Maastricht. Vervolgens is de juridische vraag of dat als een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of een bedreiging moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [verbalisant 1] te doden. Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [verbalisant 1] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Het met een auto op iemand inrijden kán dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat hangt onder meer af van de snelheid waarmee met de auto op iemand wordt ingereden en de positie van de auto ten opzichte van het slachtoffer. Niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte op [verbalisant 1] is ingereden. Wat wel vast staat is dat verdachte vanuit stilstand is opgetrokken en [verbalisant 1] zich op dat moment op korte afstand van de auto van verdachte bevond. Immers [verbalisant 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij tegen de auto van verdachte aan stond en dat verdachte de auto vervolgens 1 of 2 meter achteruit reed en vervolgens op hem is ingereden. De auto van verdachte kan vanuit stilstand op die afstand naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanig hoge snelheid hebben bereikt dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Evenmin is duidelijk wat de exacte positie van [verbalisant 1] ten opzichte van de auto was toen verdachte met zijn auto op hem inreed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] door zijn handelen zou komen te overlijden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling overweegt de rechtbank dat het met een auto inrijden op een voetganger in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Door het inrijden met een auto op een voetganger kan vrij gemakkelijk (een) breuk(en) aan een been of benen worden veroorzaakt. (Een) dergelijke breuk(en) merkt de rechtbank aan als zwaar lichamelijk letsel. Deze kans is echter ook weer afhankelijk van de snelheid waarmee op iemand wordt ingereden en hoe deze persoon gesitueerd stond ten opzichte van de auto. In dit geval kan de rechtbank deze beide factoren - als gezegd - niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen om daaraan de conclusie te verbinden dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient daarom tevens van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling te worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] door met zijn auto op hem in te rijden heeft bedreigd. Uit proces-verbaal [verbalisant 4] (pagina 81 van de doornummering) blijkt immers dat verdachte het toerental van de motor van de auto fors omhoog bracht en een forse stuurbeweging maakte richting [verbalisant 1]. In samenhang met de verklaring van [verbalisant 1] zoals afgelegd bij de RC, stelt de rechtbank vast dat bij [verbalisant 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Zij acht de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Verbalisant [verbalisant 4] zette de achtervolging in, nadat verdachte het dienstvoertuig van [verbalisant 2] passeerde en wegreed . Hij zag dat verdachte op de ventweg van de Prins Bisschopsingel te Maastricht een klein plastic bolletje uit het portierraam gooide. Op de kruising van de Prins Bisschopsingel met het Aldenhofpark te Maastricht zag [verbalisant 4] weer dat verdachte een bolletje uit het portierraam gooide.
Op 19 juni 2014, om 17.10 uur, werd op de Prins Bisschopsingel te Maastricht een plastic bolletje met daarin 5,4 gram bruto op heroïne gelijkend poeder in beslag genomen. Ook werd daar een plastic bolletje met daarin 5,3 gram bruto op heroïne gelijkend poeder in beslag genomen.Door het NFI is geconcludeerd dat beide op heroïne gelijkende poeders daadwerkelijk heroïne bevatten.
Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 19 juni 2014 in totaal 10,7 gram heroïne heeft vervoerd in zijn auto in Maastricht. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het uit het portierraam gooien van de bolletjes door verdachte (dat gelet op de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] ergens na de drugsdeal met koper [naam koper], welke omstreeks 16.55 uur plaatsvond, moet hebben plaatsgevonden) en het aantreffen daarvan op de Prins Bisschopsingel te Maastricht (om 17.10 uur) acht de rechtbank het onaannemelijk dat de aangetroffen bolletjes met daarin heroïne andere bolletjes zouden zijn dan die verdachte uit het portierraam heeft gegooid. Niet aannemelijk is dat bolletjes met heroïne blijven liggen in een gebied waar naar verluidt veel gebruikers komen.
Ten aanzien van feit 2:
Terwijl verdachte wegreed, hoorde verbalisant [verbalisant 2] via de portofoon dat verdachte op de Tongersestraat in Maastricht reed. Verbalisant [verbalisant 2] is vervolgens met zijn onopvallende dienstvoertuig aan de zijde van de Tongersestraat gaan staan waar verdachte vandaan moest komen. Hij had zijn auto zo geplaatst dat verdachte zou moeten stoppen. Vervolgens zag hij dat verdachte met hoge snelheid kwam aanrijden. [verbalisant 2] zag dat de snelheid van de door verdachte bestuurde auto steeds hoger werd en dat de afstand tussen het dienstvoertuig en de auto van verdachte snel kleiner werd. [verbalisant 2] kreeg het gevoel dat verdachte hem ging rammen en heeft zijn auto, toen de afstand tussen het dienstvoertuig en de auto van verdachte ongeveer 50 meter was, naar links gestuurd in de richting van het trottoir om een aanrijding te voorkomen. Direct daarna zag hij dat verdachte hem rakelings aan de rechterkant passeerde.
Verbalisant [verbalisant 4], die verdachte op dat moment achtervolgde, zag dat verdachte op de Tongersestraat reed. Hij zag dat verdachte zijn snelheid opvoerde en zag op dat moment dat de snelheidsmeter van zijn dienstvoertuig een snelheid van 100 kilometer per uur aangaf en dat verdachte op hem uitliep. [verbalisant 4] zag dat een dienstvoertuig op de Tongersestraat de doorgang versperde. Het was voor verdachte onmogelijk deze versperring te passeren. Verdachte voerde zijn snelheid echter nog verder op en [verbalisant 4] zag dat het dienstvoertuig op het laatste moment een stuk vooruit reed om een aanrijding te voorkomen.
Poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 19 juni 2014 op de Tongersestraat in Maastricht met een hoge snelheid en zonder snelheid te minderen, sterker nog met een steeds hogere snelheid, op de auto waarin verbalisant [verbalisant 2] zat, is ingereden. Uit de tekening die verbalisant [verbalisant 2] op verzoek van de raadsvrouw bij de rechter-commissaris heeft gemaakt, leidt de rechtbank af dat [verbalisant 2], op het moment dat verdachte met zijn auto op hem inreed niet aan de (bijrijders)zijde van de auto zat, waarop verdachte inreed (de rechterflank van de auto). Vervolgens is de vraag of dit als een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of als een bedreiging moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [verbalisant 2] te doden. Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [verbalisant 2] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Zoals hierboven overwogen kán het met een auto op iemand inrijden dodelijk letsel tot gevolg hebben. Dat hangt onder meer af van de snelheid waarmee met de auto op iemand wordt ingereden en de positie van het potentiele slachtoffer. Hoewel in dit geval vastgesteld kan worden dat verdachte al met een hoge snelheid richting de auto van [verbalisant 2] reed en zijn snelheid alleen maar toe nam, acht de rechtbank de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel groter dan de kans op het overlijden van [verbalisant 2]. Hierbij neemt zij in aanmerking dat [verbalisant 2], op het moment dat verdachte met zijn auto op hem inreed, zelf ook in een auto zat. Daarnaast zat [verbalisant 2], blijkens de tekening die hij bij de rechter-commissaris heeft gemaakt, niet aan de zijde waar verdachte met zijn auto op het dienstvoertuig zou botsen, maar aan de bestuurderskant, de linkerflank van de auto. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 2] door zijn handelen zou komen te overlijden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door met zijn auto met een hoge snelheid en zonder snelheid te minderen op de auto van [verbalisant 2] in te rijden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 2] daardoor ernstig gewond zou raken. Door het met een steeds hogere snelheid en zonder snelheid te minderen met een auto in te rijden op de zijkant van een andere auto kan immers voor de inzittenden van dat laatst genoemde voertuig zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Uit ervaringsregels is de rechtbank bekend dat de impact van een dergelijke botsing hevig is en dat gelet op de rondspringende materialen van de auto’s (onder andere glas) en de gevolgen van de botsing zelf gemakkelijk ernstige verwondingen ontstaan. Door dit rijgedrag heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 2] aanvaard en is het dankzij het alerte optreden van [verbalisant 2] zelf bij een poging gebleven.
Het verweer gebaseerd op het zogenoemde Porsche-arrest verwerpt de rechtbank. In dat geval was sprake van een frontale botsing, hier niet. Bovendien blijkt ook uit de verklaring van verdachte dat hij kostte wat het kost weg wilde komen.
Verdachte stelt dat hij wilde wegkomen, omdat hij dacht dat hij zou worden overvallen. Dit motief acht de rechtbank onaannemelijk. De enkele verklaring daarvoor van verdachte is onvoldoende en laat bovendien nog het motief open dat hij weg wilde komen om ontdekking van de zich nog in de auto bevindende (en later in België aangetroffen) verdovende middelen te voorkomen én niet betrapt wilde worden op het vervoer van die drugs.
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2 subsidiair).