ECLI:NL:RBLIM:2014:10342

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
03/700690-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes op het Arcus College in Heerlen

Op 1 december 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 november 2013 op het Arcus College in Heerlen een poging heeft gedaan om een scooter te stelen en daarbij een andere scooter heeft beschadigd. De verdachte werd aangesproken door de eigenaren van de scooters, waarna hij een mes uit zijn auto pakte en hen bedreigde. Tijdens de confrontatie heeft hij een stekende beweging gemaakt in de richting van het bovenlichaam van een van de jongens, wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel groter was dan de kans op overlijden, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, met name de aanwezigheid van andere scholieren.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700690-13
Datum uitspraak : 1 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 november 2014. De rechtbank heeft op deze zitting gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij hen heeft mishandeld.
Feit 2: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling.
Feit 3: heeft geprobeerd de scooter van [slachtoffer 1] te stelen dan wel dat hij deze scooter heeft vernield/beschadigd.
Feit 4: heeft geprobeerd de scooter van [slachtoffer 3] te stelen dan wel dat hij deze scooter heeft vernield/beschadigd.
Feit 5: [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de diverse, zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen. Uit deze bewijsmiddelen kan volgens haar worden afgeleid dat verdachte, nadat [slachtoffer 3] hem aansprak en vroeg waarom hij aan zijn scooter had gezeten, een mes uit zijn auto pakte en met dat mes achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan rende. Toen zij vervolgens vielen en op de grond lagen, heeft verdachte een stekende bewegingen met het mes naar [slachtoffer 1] en naar [slachtoffer 2] gemaakt.
Ten aanzien van feit 2:
Eveneens acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Hiertoe heeft zij verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
De onder feit 3 primair en feit 4 primair ten laste gelegde poging tot diefstal van de scooters van respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 5:
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit 5 ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat [slachtoffer 3], noch in zijn aangifte, noch bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij pijn of letsel overgehouden aan de klap die verdachte hem heeft gegeven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft algehele vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2], dat verdachte hem ten val heeft gebracht en vervolgens - toen hij op de grond lag - met een mes een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt, niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nu verdachte volgens de raadsman geen opzet op deze gevolgen had. Het (voorwaardelijk) opzet kan niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid. Op basis van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld op welke afstand van [slachtoffer 1] verdachte stond en met welke kracht hij de stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2:
Volgens de raadsman kan voor feit 2 een bewezenverklaring volgen, met uitzondering van het verwijt dat verdachte met een vinger een snijdende beweging langs zijn keel zou hebben gemaakt. Verdachte ontkent dit, terwijl [slachtoffer 2] de enige is die verklaart deze beweging te hebben gezien.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
Ook feit 3 subsidiair (vernieling van de scooter van [slachtoffer 1]) en feit 4 primair (poging tot diefstal met verbreking van de scooter van [slachtoffer 3]) kunnen worden bewezen, aldus de raadsman. Verdachtes opzet was niet gericht op het stelen van de scooter van [slachtoffer 1]. Uit de Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en [naam] en de laatste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat het de bedoeling was de (matzwarte) scooter van [slachtoffer 3] te stelen. Het slot van de buddyseat van de scooter van [slachtoffer 1] heeft verdachte opengebroken, omdat daar een accuflex in lag waarmee hij het kettingslot van de scooter van [slachtoffer 3] wilde verbreken.
Ten aanzien van feit 5:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3], omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [slachtoffer 3] pijn of letsel heeft overgehouden aan de klap die hij van verdachte kreeg.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] De rechtbank zal, in verband met de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis, de feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
[slachtoffer 1] deed op 20 november 2013 aangifte. Hij verklaarde dat hij die dag op het Arcus College te Heerlen was. Omstreeks 10.50 uur hoorde hij van een jongen dat iemand die in een blauwe Ford Ka reed, had geprobeerd zijn scooter, een Piaggio c38 met het kenteken [X-XXX-XX 1] open te breken. Deze persoon had ook geprobeerd de scooter van [slachtoffer 3] open te breken. Toen [slachtoffer 1] naar zijn scooter ging kijken, zag hij dat de buddy-seat was opengebroken en dat ter hoogte van de accu een stuk van de buddyseat was afgebroken. [2]
[slachtoffer 3] deed ook op 20 november 2013 aangifte. Hij verklaarde dat hij die dag omstreeks 10.30 uur van een jongen hoorde dat zijn scooter, een Vespa Piaggio met het kenteken [X-XXX-XX 2] was opengebroken. Toen [slachtoffer 3] naar zijn scooter ging kijken, zag hij dat het slot van de buddyseat was verbroken: het plastic gedeelte waarin het slot is bevestigd, was vernield. [3] Van de schade aan de scooter van [slachtoffer 3] werd een foto gemaakt die als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte is gevoegd. Op deze foto is te zien dat de scooter van [slachtoffer 3] matzwart van kleur is. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 november 2013 het slot van de buddyseat van de matzwarte scooter met een platte schroevendraaier heeft geopend. Hij wilde deze scooter stelen. Daarna heeft hij de buddy van de scooter die naast de matzwarte scooter stond uit het slot getrokken. In deze buddy zou namelijk een accuflex liggen, waarmee verdachte het kettingslot dat door het voorwiel van de matzwarte Vespa zat, wilde verbreken. [5]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de hierboven opgesomde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 20 november 2013 in Heerlen heeft geprobeerd de scooter van [slachtoffer 3] te stelen door het slot van de buddyseat te verbreken (feit 4 primair). Dat ligt anders ten aanzien van de scooter van [slachtoffer 1]: uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat hij de buddyseat van deze scooter heeft opengebroken om er een accuflex uit te halen. Uit die verklaring kan echter niet worden afgeleid dat verdachte het oogmerk had, zoals onder feit 3 primair ten laste is gelegd, de scooter van [slachtoffer 1] ook te stelen. De Whatsapp-berichten die zich in het dossier bevinden lijken ook te wijzen op het plan om één (te weten de matzwarte) scooter te stelen, niet twee. Verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De opzettelijke beschadiging van deze scooter acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen (feit 3 subsidiair).
Ten aanzien van feit 5:
[slachtoffer 3] verklaart in zijn aangifte dat de donker gekleurde man die zijn scooter had opengebroken hem met een vlakke hand tegen het gezicht sloeg.
Onder feit 5 is dit aan verdachte ten laste gelegd als mishandeling. Voor een bewezenverklaring van dit feit, moet vaststaan dat [slachtoffer 3] pijn of letsel heeft ondervonden door het slaan van verdachte. [slachtoffer 3] heeft echter noch bij de politie, noch in zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door de klap pijn of letsel had. Verdachte moet dus worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 2], omdat niet aan het bewijsminimum is voldaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 2] deed op 21 november 2013 aangifte. Hij verklaarde - kort en zakelijk weergegeven - dat verdachte, nadat hij door [slachtoffer 3] werd aangesproken, een mes uit zijn auto pakte. Vervolgens klapte verdachte dat mes uit en rende hiermee in de richting van [slachtoffer 2]. Ook maakte verdachte volgens hem een stekende beweging in de richting van zijn rug. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt echter niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel; geen van de andere getuigen heeft gezien dat verdachte een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Dat ligt anders voor zover het gaat om het steken naar [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij verdachte duwde, nadat verdachte [slachtoffer 3] tegen het gezicht sloeg. Daarop zag hij dat verdachte een mes uit zijn auto pakte. Vervolgens is [slachtoffer 1] in de richting van de school weggerend. [6] Tijdens het wegrennen gleed [slachtoffer 1] uit en kwam hij ten val. Hij kwam op zijn zij terecht en draaide zich op zijn rug. Verdachte boog toen over hem heen met het mes in zijn rechterhand en maakt een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1]’s bovenlichaam. Op dat moment schopte [slachtoffer 1] verdachte van zich af. [7]
Getuige [getuige] verklaarde gelijkluidend: ook hij zag dat verdachte een mes uit zijn auto pakte en achter de jongens aanrende die hem daarvoor hadden aangesproken. Toen [slachtoffer 1] achter zich keek, zag [getuige] dat hij op de grond viel. Op dat moment maakte verdachte één stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] die toen op de grond lag. [slachtoffer 1] kon verdachte op datzelfde moment van zich aftrappen. [8]
Verdachte heeft bekend dat hij een uitklapbaar mes uit zijn auto pakte met de bedoeling om de jongens bang te maken. Vervolgens is hij met het uitgeklapte mes naar de jongen gerend die met zijn rug op de grond lag. Toen hij bij deze jongen kwam, trapte deze hem in zijn buik. [9]
Bij verdachte is een opvouwbaar mes aangetroffen. Dit mes heeft een lemmet van ongeveer 7 centimeter. [10]
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte, nadat [slachtoffer 1] was gevallen en met zijn rug op de grond lag, over hem heen heeft gebogen en een stekende beweging in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam kwetsbare delen bevinden. Wanneer daarop met een mes met een lemmet van ongeveer 7 centimeter wordt ingestoken kán dat tot de dood van het slachtoffer leiden, maar dat hangt af van het aantal keren dat wordt gestoken, de aard van de steekwond en de plek waar wordt gestoken in het bovenlichaam. De rechtbank acht de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in dit geval groter dan de kans op het overlijden van het slachtoffer, waarbij zij in aanmerking neemt dat verdachte slechts één keer in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat niet is vast komen te staan met welke kracht verdachte heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door zijn handelen zou komen te overlijden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het steken met het mes in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor ernstig gewond zou raken. Door met een mes in het bovenlichaam te steken kan immers zwaar lichamelijk letsel ontstaan.
Verdachte heeft hier tegenover gesteld dat hij [slachtoffer 1] slechts bang wilde maken met het mes. Deze verklaring acht de rechtbank onaannemelijk. De manier van handelen van verdachte (het achterna lopen van [slachtoffer 1] en, als hij valt en op de grond ligt, over hem heen buigen en in zijn richting steken) wijst op het willen aangaan van een (fysieke) confrontatie met [slachtoffer 1] met gebruikmaking van een mes, niet op het hem enkel bang willen maken.
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair).
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer 1] verklaarde dat, toen hij eenmaal de school was binnengerend, hij zich samen met anderen in de receptie had opgesloten. Hij zag dat verdachte probeerde de deur te openen en meerdere keren: “ik maak je kapot” en “ik weet je te vinden” riep. [11]
[slachtoffer 2] verklaarde dat, toen hij de school binnenrende, verdachte voor de nooddeur zag staan. Hij hoorde dat de jongen op dat moment riep: “ik kom terug, dan hebben jullie een probleem” . [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich kan voorstellen dat hij in de school “ik weet je te vinden” of “ik kom terug, dan hebben jullie een probleem” heeft geroepen. [13]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd heeft. Nu het bewijs dat verdachte met zijn vinger een snijdende beweging langs zijn keel heeft gemaakt enkel steunt op de aangifte van [slachtoffer 2] en verdachte dit onderdeel ontkent, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2:
op 20 november 2013 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak je kapot” en/of “Ik weet je te vinden” en/of “Ik kom terug, dan hebben jullie een probleem”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
op 20 november 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (Piaggio c38, kenteken [X-XXX-XX 1]), toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd.
Ten aanzien van feit 4 primair:
op 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (merk Vespa Piaggio, kenteken [X-XXX-XX 2]), toebehorende aan
[slachtoffer 3] en zich daarbij die weg te nemen scooter onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking, door het slot van de buddyseat te verbreken en de bevestiging van het buddyseat slot te vernielen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van feit 4 primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moet volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden verbonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf moet volgens de raadsman de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is op 20 november 2013 naar het Arcus College gegaan om daar een scooter te stelen. Hij heeft uiteindelijk de buddyseats van twee scooters opengebroken. Toen hij vervolgens door de eigenaren van de scooters werd aangesproken op zijn gedrag, pakte hij een mes uit zijn auto, klapte dat uit en is daarmee achter die jongens aangerend. Toen één van de jongens viel bij het wegrennen, heeft verdachte zich over hem heen gebogen en met het uitgeklapte mes een stekende beweging in de richting van het bovenlichaam van die jongen gemaakt. Het slachtoffer is uiteindelijk niet geraakt, omdat hij verdachte van zich af kon trappen. Hierna is verdachte de school binnen gegaan en heeft hij twee jongens bedreigd met de dood.
Dit alles is gebeurd rondom en in een school, een plek waar scholieren zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen, op een tijdstip dat veel scholieren pauze hadden. Hierdoor zijn veel (minderjarige) scholieren onverhoeds en ongewild getuige geworden van de geweldsuitbarsting van verdachte. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
Poging tot zware mishandeling is een ernstig strafbaar feit, nu dit een feit betreft dat de lichamelijke integriteit schendt. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht, te weten: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Voor het bestraffen van diefstal van een scooter waarbij sprake is van verbreking is in het LOVS ook een oriëntatiepunt vastgesteld, te weten een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor dit type feiten. De rechtbank zal daar dan ook ten voordele van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de schade die deze feiten bij de slachtoffers heeft veroorzaakt, dermate groot is, dat niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wel zal de rechtbank, nu zij verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] en ten aanzien van dat feit slechts de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen acht, een minder hoge gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat alles betekent dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur op zijn plaats is. De rechtbank heeft evenwel ook acht geslagen op het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting die reclasseringswerker Dohmen ter terechtzitting op dit advies heeft gegeven. Uit dat advies blijkt dat verdachte sociale situaties niet altijd goed beoordeelt en de gevoelens van anderen niet altijd op waarde weet te schatten. De reclassering schat het gevaar dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen als hoog gemiddeld in. Zij adviseert daarom als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat verdachte deel moet nemen aan de GI-LdH CoVaplus gedragsinterventie en de GI-GGZ Leefstijltraining. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden. De rechtbank sluit zich aan bij dit advies.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan de hiervoor genoemde gedragsinterventie en leefstijltraining. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partij
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.303,22 ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde. Dit betreft € 903,22 ter zake van geleden materiële schade en € 400,00 ter zake van geleden immateriële schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.377,75 ter zake van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. Dit betreft € 977,75 ter zake van geleden materiële en
€ 400,00 ter zake van geleden immateriële schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 3.253,09 ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde. Dit betreft geleden materiële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is als volgt opgebouwd:
1) bromfiets beschadigd € 818,22
2) schade aan spijkerbroek € 35,00
3) jas beschadigd € 50,00
4) immateriële schade € 400,00
Totaal € 1.303,22
De rechtbank overweegt dat artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een benadeelde partij slechts ontvankelijk is in haar vordering als aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Met andere woorden: de schade moet het gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
Bewezenverklaard is dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat hij de scooter van [slachtoffer 1] heeft beschadigd. Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat de kleding van [slachtoffer 1] ten gevolge van een val is beschadigd en hij daardoor schade heeft geleden, is deze schade geen rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling. De benadeelde partij wordt dus ten aanzien van de gevorderde posten “schade aan spijkerbroek” en “jas beschadigd” niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vergoeding gevorderd voor schade aan zijn scooter. Deze schade is van de zijde van verdachte betwist. De rechtbank stelt vast dat deze schade is onderbouwd met een schade offerte. Zij is echter van oordeel dat het rechtstreeks verband tussen een deel van de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit onvoldoende is onderbouwd. Zij stelt het bedrag van die schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 250,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening.
Nu het bedrag dat aan immateriële schade is gevorderd, niet van de zijde van verdachte is betwist, zal de rechtbank de vordering om die schade te vergoeden toewijzen. Dit bedrag zal ook vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte ter zake van het onder feit 1 en 3 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is als volgt opgebouwd:
1) kilometervergoeding 65 km à € 0,28 € 18,20
2) beschadiging broek € 125,00
3) beschadiging schoenen € 160,00
4) beschadiging jas € 154,55
5) beschadiging mobiele telefoon € 160,00
6) eigen risico € 360,00
7) immateriële schade € 400,00
Totaal € 1.377,75
Zoals hierboven overwogen kan de benadeelde partij slechts ontvankelijk worden verklaard in haar vordering als de schade het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en heeft hem vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Wel acht de rechtbank onder feit 3 bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd. Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 2] is gevallen en daardoor schade heeft geleden, is deze schade naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade van de bewezenverklaarde bedreiging. Zij zal de benadeelde partij dus niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten 2) tot en met 7).
Dat ligt anders ten aanzien van de gevorderde reiskosten. De rechtbank acht deze schade het rechtstreeks gevolg van het onder feit 3 bewezen verklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade. Zij zal deze post dan ook toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de gevorderde materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ter onderbouwing van deze schade is een factuur overgelegd waaruit de rechtbank afleidt dat de scooter van [slachtoffer 3] geheel is gedemonteerd, gemonteerd en gespoten. Uit deze factuur kan echter onvoldoende worden afgeleid welke onderdelen van de scooter van [slachtoffer 3] beschadigd waren en wat de kosten van herstel waren. Daarvoor zou nader onderzoek nodig zijn. Een dergelijk onderzoek zou te veel tijd vergen en zou ook het strafgeding onevenredig belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Voor die schade zal de benadeelde partij een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

8.Het beslag

Onder verdachte is een schroevendraaier en een mes in beslag genomen. Het mes is een voorwerp met betrekking waarmee het onder feit 3 bewezen verklaarde is begaan en dat van zodanige aard is, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal dan ook de onttrekking aan het verkeer gelasten van dit voorwerp.
De schroevendraaier is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit een voorwerp is met betrekking tot welke het onder feit 3 en 4 bewezen verklaarde is begaan. De rechtbank zal dan ook de verbeurdverklaring van deze schroevendraaier gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33a, 33b, 36b, 36c, 36f,
45, 57, 285, 302, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 3 primair en 5 ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van 3 jaren de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarde heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder
begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die
worden gegeven door of namens de GGZ Reclassering Limburg, ook indien dat
inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan de GI-LdH CoVaplus gedragsinterventie
en de GI-GGZ Leefstijltraining en zich zo frequent en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht bij de Reclassering Nederland meldt en draagt deze
reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en
verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe ter zake van het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 650,00, zijnde € 250,00 ter zake van materiële en € 400,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van € 650,00 als vergoeding voor materiële en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 18,20 ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de overige gevorderde materiële en gevorderde immateriële schade, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van € 18,20 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering, nu de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
1
STK Schroevedraaier
-
2272527
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
1
STK Mes
-
2272530
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het/de (boven)licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (onder meer terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) ten gevolge van een val op de grond lagen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
2.
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk met een vinger een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel gemaakt en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot" en/of "Ik weet je te vinden" en/of "Ik kom terug, dan hebben jullie een probleem", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (merk/type Piaggio c38, kenteken [X-XXX-XX 1]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij die weg te nemen scooter onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, door het zadel van die scooter open te breken/wringen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een scooter(Piaggio c38, kenteken [X-XXX-XX 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (merk Vespa Piaggio, kenteken [X-XXX-XX 2]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij die weg te nemen scooter onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, door het slot van de buddyseat te verbreken en/of de bevestiging van het buddyseat slot te vernielen/beschadigen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (merk Vespa Piaggio, kenteken [X-XXX-XX 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 20 november 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), in het gezicht/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013126566 d.d. 10 december 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 20 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 10 en 11 van de doornummering.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 20 november 2013, als weergegeven op pagina 12 van de doornummering.
4.Foto van de schade van de scooter aan [slachtoffer 3], als weergegeven op pagina 14 van de doornummering.
5.Proces-verbaal 4e verhoor verdachte d.d. 8 oktober 2014.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 20 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 10 en 11 van de doornummering.
7.Proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van de getuige [slachtoffer 1] d.d. 23 oktober 2014.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 20 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 33 en 34 van de doornummering.
9.Proces-verbaal 4e verhoor verdachte d.d. 8 oktober 2014.
10.Proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 5 december 2013, als weergegeven op de pagina’s 72 en 73 van de doornummering.
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 20 november 2013, als weergegeven op pagina 11 van de doornummering.
12.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 21 november 2013, als weergegeven op pagina 18 van de doornummering.
13.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 november 2014.