ECLI:NL:RBLIM:2014:10321

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
C/-3/186422 / FA RK 13-2741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag en echtscheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 september 2014, is een verzoek tot echtscheiding ingediend door de man, die stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft deze ontwrichting erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft op basis van het Burgerlijk Wetboek en het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 geoordeeld dat het huwelijksvermogensregime van partijen aanvankelijk onder Tunesisch recht viel, maar dat na tien jaar verblijf in Nederland, Nederlands recht van toepassing is geworden.

De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen vastgesteld bij de vrouw, aangezien de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld, waarbij de man recht heeft op omgang met de kinderen volgens een vastgestelde regeling. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, welke door de rechtbank is toegewezen. De man is verplicht om € 50,00 per maand te betalen.

Tot slot heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen bevolen, waarbij de man heeft verzocht om deze verdeling ten overstaan van een notaris te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter Bregonje, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/186422 / FA RK 13-2741
Beschikking d.d. 17 september 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M. Bäumler, gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.C.B. Breij, gevestigd te Schinnen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 18 december 2013;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op
26 februari 2014;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 24 maart 2014;
- de brief van de man, met bijlage, ingekomen op 1 mei 2014;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen op 11 juni 2014;
- de brief van de man, ingekomen op 4 juli 2014;
- de brief van de man, met bijlage, ingekomen op 21 augustus 2014.
1.2.
Partijen hebben schriftelijk laten weten geen prijs te stellen op een behandeling ter
zitting.
1.3.
In deze zaak zijn tevens voorlopige voorzieningen getroffen.
1.4.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om
haar mening kenbaar te maken.
[minderjarige] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [2000] te [huwelijksplaats], Tunesië. Partijen hebben de
Nederlandse en de Tunesische nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige], geboren op [2002] te [geboorteplaats],
- [minderjarige], geboren op [2004] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige], geboren op [2012] te [geboorteplaats].
2.2.1.
De rechtbank constateert dat de schrijfwijze van de voornaam en de geslachtsnaam
van de vrouw, zoals opgenomen in de overgelegde uittreksels uit de burgerlijke stand, niet
correspondeert met de schrijfwijze in de overgelegde vertaling van de huwelijksakte. Het is
de rechtbank bekend dat de spelling van (geslachts-)namen in vertalingen kan afwijken. De
rechtbank zal daarom uitgaan van de naam van de vrouw, zoals deze is opgenomen in de
registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft
gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting erkend.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de
Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oor-
delen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het
verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij
de vrouw zal zijn.
2.4.2.
De vrouw heeft zich hiertegen niet verweerd.
2.4.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse
rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling
van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
2.4.4.
De rechtbank zal dienovereenkomstig het verzoek van de man beslissen nu niet is
gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedings-
taken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.5.2.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
2.5.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse
rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling
van een omgangsregeling
.
2.5.4.
Bij brief, ingekomen op 4 juli 2014, heeft de man een door beide partijen ondertekende brief overgelegd, waaruit blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen refereren zich aan het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals opgenomen in het rapport, ingekomen op 11 juni 2014. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
2.6.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 50,00 per maand.
De man heeft zich hiertegen niet verweerd.
2.6.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot
echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr.
4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot
vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.6.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het
recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.6.4.
De vrouw heeft ten aanzien van deze kinderbijdrage geen ingangsdatum verzocht.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de
wet is gegrond, met ingang van de datum van deze beschikking.
2.7.
Verdeling
2.7.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande
huwelijksgemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige
personen.
2.7.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot
echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot
het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.7.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978
(hierna te noemen: het verdrag) van toepassing.
2.7.4.
Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit
van Tunesië gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
2.7.5.
De man heeft gesteld dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hebben gehad en dat daarmee het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij is van mening dat Tunesisch recht van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting beiden de Tunesische nationaliteit hadden en in Tunesië zijn gehuwd. De vrouw woonde ten tijde van de huwelijkssluiting in Nederland, maar de man is pas op [2001] naar Nederland gekomen. De vrouw is van mening dat er krachtens artikel 4 lid 2 onder 2 sub a Tunesisch recht van toepassing is op de verdeling.
2.7.7.
Partijen hebben bij faxbericht van 2 juli 2014 (ingekomen op 4 juli 2014) laten weten
dat zij kiezen voor toepassing voor Nederlands recht op de verdeling.
2.7.8.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 13 van het Verdrag kan slechts op de daar voorgeschreven wijze een rechtskeuze door partijen worden gedaan. Niet is gebleken dat dit in het onderhavige geval is gebeurd, zodat geen rechtsgeldige rechtskeuze is gedaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 a van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is, en die echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen in een staat die de in artikel 5 van het Verdrag genoemde verklaring heeft afgelegd.
Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting als gezamenlijke nationaliteit de
Tunesische nationaliteit. Tunesië is een zogeheten nationaliteitsland. Uit de stukken is gebleken dat vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting al in Nederland woonde en de man zo’n 5 ½ maand nadat partijen zijn gehuwd in Nederland is komen wonen. Partijen hebben derhalve binnen een half jaar na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke verblijfplaats in Nederland gevestigd. Daarmee dient Nederland te worden beschouwd als het land van hun eerste huwelijksdomicilie. Nederland heeft de genoemde verklaring uit artikel 5 van het Verdrag afgelegd.
Nu is voldaan aan het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 a juncto artikel 5 van het Verdrag is vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van Tunesië van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Het huwelijksvermogensrecht van Tunesië kent een beperkte gemeenschap van goederen ten aanzien van bepaalde goederen. Zulks houdt in dat partijen in die huwelijkse periode gemeenschappelijke goederen hebben kunnen verkrijgen, welke gemeenschap, voor zover aanwezig, is te verdelen.
Nu partijen na hun huwelijk meer dan tien jaar in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gehad en niet is gebleken dat een ander toepasselijk recht is aangewezen of huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, is het bepaalde in artikel 7 lid 2 onder 2 van het Verdrag van toepassing. Dit artikel bepaalt dat in plaats van het recht waaraan het huwelijksvermogensregime van partijen tevoren was onderworpen het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk wordt vanaf het tijdstip waarop zij daar na hun huwelijk gedurende meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Op grond van artikel 8 van het Verdrag heeft deze wijziging slechts gevolg voor de toekomst.
De man is op [2001] naar Nederland gekomen. Sindsdien hebben partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland gehad. Vanaf [2011] is daarmee het interne recht van Nederland toepasselijk. Dat betekent dat partijen vanaf dat moment gehuwd zijn in algehele gemeenschap van goederen, bestaande uit de sindsdien verkregen activa en passiva, welke gemeenschap is te verdelen.
De rechtbank zal het verzoek van de man met betrekking tot de verdeling dan ook toewijzen op de wijze als in het dictum bepaald.
2.8.
Ingetrokken verzoek
2.8.1.
Het verzoek met betrekking tot het gezag is ingetrokken zodat daarop niet meer
behoeft te worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats], Tunesië op [2000];
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige], geboren op [2002] te [geboorteplaats],
- [minderjarige], geboren op [2004] te [geboorteplaats] en
- [minderjarige], geboren op [2012] te [geboorteplaats].
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling voor [minderjarige], [minderjarige] en [minderjarige] inzake de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken zal inhouden dat de kinderen bij de man zullen verblijven:
- één weekend per 14 dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur;
- en daarnaast, alleen voor [minderjarige], tot aan de start van de basisschool: elke woensdagmiddag waarbij de man [minderjarige] uit de peuterspeelzaal ophaalt en om 15.00 uur terugbrengt.
3.4.
bepaalt dat de man € 50,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in
de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van
de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de aan partijen reeds vóór [2011] gemeenschappelijk toebehorende goederen, voor zover aanwezig, alsmede van de huwelijksgemeenschap van partijen bestaande uit de vanaf [2011] verkregen activa en passiva ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. T.J.M.A. Gielens te Sittard, of diens waarnemer of
opvolger. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mevrouw mr. S.P.H.P.
Drissen, kandidaat-notaris te Sittard, als haar vertegenwoordiger optreden. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. H.H. van der Meer, kandidaat-notaris te Sittard, als zijn vertegenwoordiger optreden;
3.6. verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H.J.V.A.M. Haremaker-Savelberg op 17 september 2014.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.