Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de advocaat, namens de moeder;
- de vader;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Oost Nederland, locatie Maastricht: [raadsmedewerker].
2.De feiten
2 augustus 2014 [minderjarige] noodgedwongen in [land] heeft moeten achterlaten. De moeder heeft de vader schriftelijk verzocht het uitreisverbod op te heffen, maar hij heeft daarop niet gereageerd.De moeder verblijft thans met [minderjarige] tijdelijk in [land] omdat voor [minderjarige] nog steeds een uitreisverbod geldt.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Daarmee ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was op 28 augustus 2014, het tijdstip waarop het inleidende verzoekschrift door de moeder ter griffie is ingediend. De ouders wonen beiden in [woonplaats]. Dat was reeds zo ten tijde van de geboorte van [minderjarige]. [minderjarige] woont dus sinds zijn geboorte in [woonplaats]. Hij verblijft thans alleen maar in [land] omdat de vader weigert toestemming te geven aan de moeder om, na een vakantieverblijf van de moeder aldaar met [minderjarige] van slechts enkele weken in de zomer 2014, [minderjarige] weer te laten uitreizen uit [land]. De vader heeft ook niet betwist dat de moeder en [minderjarige] in Nederland wonen. De rechtbank concludeert daarom dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoekschrift in Nederland was gelegen zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
5.De beslissing
Rings-Martens.