ECLI:NL:RBLIM:2014:10105

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
C/03/195813 / FA RK 14-2720
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor uitreis van minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de uitreis van haar minderjarige kind naar Nederland. De ouders, beiden van Bulgaarse nationaliteit, hebben hun relatie beëindigd en de vader heeft een uitreisverbod opgelegd aan de moeder, waardoor het kind niet terug kan keren naar Nederland na een vakantie in Bulgarije. De moeder heeft op 28 augustus 2014 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, waarin zij verzoekt om het opheffen van het uitreisverbod en om de vader te veroordelen in de proceskosten. De vader betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de Bulgaarse rechter moet oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland ligt, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank concludeert dat de moeder alleen het gezag over het kind uitoefent, aangezien de ouders niet gehuwd zijn en er geen gezamenlijk gezag is geregistreerd. Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming wordt afgewezen, omdat de vader geen mede gezag heeft over het kind. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank wijst erop dat de vader mogelijk in strijd handelt met het gezagsrecht van de moeder door het kind niet terug te laten keren naar Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats [woonplaats]
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 25 november 2014
Zaaknummer: C/03/195813 / FA RK 14-2720
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake de minderjarige:
[minderjarige], verder te noemen: [minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [2012],
kind van:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.P.M. Hogervorst, kantoorhoudende te Maastricht,
en
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].
De moeder en de vader zullen hierna gezamenlijk als de ouders worden aangemerkt.

1.Het verloop van de procedure

Op 28 augustus 2014 heeft de moeder een verzoekschrift ingediend op grond van
artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op 5 september 2014 heeft de moeder aanvullende stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 november 2014.
Bij die gelegenheid zijn aanwezig geweest:
  • de advocaat, namens de moeder;
  • de vader;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Oost Nederland, locatie Maastricht: [raadsmedewerker].

2.De feiten

Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de ouders is op [2012] in [geboorteplaats] ([land]) [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders wonen in [woonplaats]. De samenleving tussen de ouders is begin 2014 verbroken. Sindsdien heeft [minderjarige] hoofdverblijf bij de moeder.
De vader heeft op 5 juni 2012 een toestemmingsverklaring afgegeven, waardoor de moeder, buiten zijn aanwezigheid, met [minderjarige] [land] kan uitreizen. Op 1 augustus 2014 heeft de vader, terwijl de moeder en [minderjarige] voor een korte vakantie in [land] waren, zijn toestemmingsverklaring ingetrokken, waardoor de moeder bij haar vertrek uit [land] op
2 augustus 2014 [minderjarige] noodgedwongen in [land] heeft moeten achterlaten. De moeder heeft de vader schriftelijk verzocht het uitreisverbod op te heffen, maar hij heeft daarop niet gereageerd.De moeder verblijft thans met [minderjarige] tijdelijk in [land] omdat voor [minderjarige] nog steeds een uitreisverbod geldt.
De ouders hebben de Bulgaarse nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De moeder heeft op grond van artikel 1:253a BW verzocht dat de rechtbank vervangende toestemming verleent om het uitreisverbod van [minderjarige] op te heffen en met [minderjarige] te kunnen uitreizen uit [land] terug naar Nederland, met veroordeling van de vader in de proceskosten. Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de moeder dat de ouders volgens Bulgaars recht beiden gezag hebben over [minderjarige]. De moeder stelt voorts dat de vader onrechtmatig handelt en dat hij het belang van [minderjarige] schaadt, aangezien hij [minderjarige] gebruikt als inzet bij de geschillen tussen de ouders rondom de afwikkeling van de verbreking van de samenleving.
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder verklaard dat de moeder door de handelswijze van de vader in een onmogelijke situatie is geraakt. Zij had na de verbreking van de samenleving geen financiële middelen meer en moest daarom een bijstandsuitkering van de gemeente [woonplaats] aanvragen. Zij was verplicht de gemeente te informeren over de vader omdat hij mogelijk financieel kon bijdragen voor [minderjarige]. Uit boosheid daarover heeft de vader geregeld dat [minderjarige] niet meer uit [land] kan uitreizen. Desgevraagd door de rechtbank heeft de advocaat verklaard dat het uitreisverbod betekent dat volgens Bulgaars recht de ouders samen gezag moeten hebben over [minderjarige].
3.2.
De vader heeft ter zitting allereerst de bevoegdheid van de rechtbank betwist. Volgens de vader dient de Bulgaarse rechter in deze te beslissen.
De vader heeft verder verklaard dat hij de toestemmingsverklaring om uit te reizen uit [land] met [minderjarige] inderdaad heeft ingetrokken omdat hij boos is op de moeder omdat zij na het verbreken van de samenleving een uitkering aanvroeg bij de gemeente [woonplaats] en de vader als gevolg daarvan door de gemeente werd benaderd om een kinderbijdrage voor [minderjarige] te betalen. De vader wil dat niet omdat hij zich op het standpunt stelt dat hij [minderjarige] weliswaar heeft erkend bij de geboorte maar dat hij niet de biologische vader is van [minderjarige]. Als [minderjarige] in [land] is, hoeft de vader in Nederland niet te betalen voor hem. Voordat de vader weer een uitreisverklaring afgeeft, moet de moeder eerst meewerken aan de procedure om de erkenning ongedaan te maken en aan een regeling tot verdeling van zaken rondom de verbreking van de samenleving. Volgens de vader is het ook beter voor [minderjarige] om bij zijn grootouders in [land] op te groeien.
3.3
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting zich op het standpunt gesteld dat het in het belang is van [minderjarige] dat hij terug kan keren naar Nederland. De ouders dienen vervolgens hier hun problemen op te lossen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
Vanwege de internationaal privaatrechtelijke aspecten van de onderhavige zaak dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegdheid toekomt ten aanzien van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] uit [land] te doen uitreizen.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige zaak de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft, met name het gezagsrecht, en dat de zaak daarmee valt binnen het materieel toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van
27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna te noemen: Brussel IIbis).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel IIbis komt ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegdheid toe aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ is een feitelijk begrip en dient verordeningsautonoom te worden uitgelegd. Waar een kind zijn gewone verblijfplaats heeft, hangt af van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. De fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat is daarvoor niet doorslaggevend. Andere factoren moeten aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Er moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat of opgevangen wordt, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn.
Daarmee ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was op 28 augustus 2014, het tijdstip waarop het inleidende verzoekschrift door de moeder ter griffie is ingediend. De ouders wonen beiden in [woonplaats]. Dat was reeds zo ten tijde van de geboorte van [minderjarige]. [minderjarige] woont dus sinds zijn geboorte in [woonplaats]. Hij verblijft thans alleen maar in [land] omdat de vader weigert toestemming te geven aan de moeder om, na een vakantieverblijf van de moeder aldaar met [minderjarige] van slechts enkele weken in de zomer 2014, [minderjarige] weer te laten uitreizen uit [land]. De vader heeft ook niet betwist dat de moeder en [minderjarige] in Nederland wonen. De rechtbank concludeert daarom dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoekschrift in Nederland was gelegen zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Toepasselijk recht
Nu het verzoek betrekking heeft op de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid, valt het daarmee (artikel 1 sub c) binnen de materiële reikwijdte van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996 (het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), hierna te noemen: HKBV, dat inmiddels zowel voor Nederland als voor [land] in werking is getreden.
Ingevolge artikel 15 van het HKBV past de bevoegde rechter zijn interne recht toe, hetgeen betekent dat in de onderhavige procedure Nederlands recht zal worden toegepast.
Ingevolge artikel 16 van het HKBV wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. [minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Dit betekent dus dat Nederlands recht van toepassing is op de vraag wie van rechtswege de ouderlijke verantwoordelijkheid oftewel het gezag over [minderjarige] uitoefent.
Ingevolge artikel 1:253b BW oefent de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege alleen het gezag over het kind uit indien de ouders van het kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen.
Vast staat in dit geding dat de ouders niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat de ouders een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Na raadpleging van het centraal gezagsregister is de rechtbank voorts gebleken dat evenmin op de voet van het bepaalde in artikel 1:252, eerste lid, BW op gezamenlijk verzoek van de ouders het gezamenlijk gezag in het centraal gezagsregister is aangetekend. Gelet op voormelde omstandigheden oefent de moeder van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
Het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming is gebaseerd op artikel 1:253a BW, dat een regeling bevat met betrekking tot geschillen tussen ouders die gezamenlijk het gezag hebben over hun kind. Op grond van dit artikel kan de rechtbank vervangende toestemming verlenen, welke dan in de plaats komt van de toestemming van de mede gezaghebbende ouder die weigert mee te werken waar dat nodig is voor het kind. Nu de rechtbank evenwel heeft vastgesteld dat de vader niet mede het gezag heeft over [minderjarige], zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming dienen af te wijzen.
Proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten compenseren op de hierna te vermelden wijze, nu partijen als echtelieden hebben samengeleefd.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat, nu door toedoen van de vader, die geen gezag heeft over het kind, [minderjarige] niet vanuit [land] terug naar Nederland kan reizen, de vader wellicht in strijd met het gezagsrecht van de moeder [minderjarige] ongeoorloofd niet doet terugkeren naar Nederland zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980.
Het ligt op de weg van de moeder om zich in verband daarmee tot de daarvoor aangewezen instanties te wenden.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.A.E. Cornuit, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.A.J.
Rings-Martens.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.