5.3Het standpunt van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat is een ernstig strafbaar feit.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte voor zijn handelen niet gestraft mag worden.
Op het eerste gezicht lijkt een dergelijke uitkomst van de onderhavige strafzaak onacceptabel gezien het leed dat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Echter, in het Nederlandse strafrecht is het feit dat iemand een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd op zich onvoldoende om die persoon te bestraffen. Een bijkomende tweede voorwaarde om een dader te straffen is dat de dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn strafbaar handelen. Een voorwaarde voor bestraffing van een dader is derhalve dat hij in enige mate in staat is geweest om zijn wil in vrijheid te bepalen waardoor van hem verlangd kan worden anders te reageren dan hij heeft gedaan.
Verdachte stelt dat hij niet over deze mogelijkheid beschikte. In het verleden heeft hij meermalen machteloos moeten toezien dat zijn vader en, later, zijn stiefvader zijn moeder mishandelde. Nu was hij weer getuige van een mishandeling van een vrouw, [naam 3], door een man, [slachtoffer]. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit aanzienlijke impact op verdachte heeft gehad en dat het voor verdachte moeilijk was om hier niet op te reageren.
Straffeloosheid kan echter alleen volgen als het voor verdachte redelijkerwijze onmogelijk was om anders te reageren dan hij heeft gedaan. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank deskundigen geraadpleegd.
Door de psycholoog drs. T. ‘t Hoen is een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. Van dit onderzoek heeft hij een rapport opgemaakt, gedateerd
20 december 2013. Dit rapport vermeldt, als beantwoording van de vragen – zakelijk weergegeven –:
Bij betrokkene is sprake van ADHD en (zeer vermoedelijk) van PTTS, bij een kwetsbare persoonlijkheidsdynamiek, zonder dat overigens kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM.
Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Het beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat dat mede daaruit verklaard kan worden, op de volgende manier: Toen betrokkene er getuige van was dat de vriendin van zijn vriend werd geslagen door aangever, werd betrokkene sterk herinnerd aan/geconfronteerd met de mishandelingen door zijn vader en stiefvader in zijn jeugd, waar hij meermalen getuige van is geweest. De traumatische gevoelens hieromtrent heeft hij altijd weggestopt en afgesplitst en het lijkt erop dat door dit voorval deze jarenlange afgesplitste gevoelens plotseling en heftig naar de oppervlakte kwamen en leidden tot de agressieve impulsdoorbraak in de vorm van het tenlastegelegde feit. Bovendien is de impulscontrole als gevolg van zijn ADHD bij betrokkene reeds beperkt, zodat hij bij een dergelijke heftige emotionele ontlading al helemaal niet bij machte is om zijn impulsen te controleren.
Dit gebeurde in zekere mate.
Onderzoeker adviseert om betrokkene vanuit gedragskundig oogpunt als enigszins tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Voorts wordt in dit rapport onder het kopje “Forensisch psychologische beschouwing” geconcludeerd:
Betrokkene zag hoe de vriendin van zijn vriend door aangever werd geslagen. Betrokkene zou toen het gevoel hebben gehad dat zijn lichaam als het ware “werd bestuurd” (depersonalisatie) (…) Betrokkene was al met al op het moment van het tenlastegelegde onvoldoende in staat zijn gedragsalternatieven op een weloverwogen wijze af te wegen, ondanks dat mag worden aangenomen dat hij zich wel degelijk bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen.
Na heropening van het onderzoek is door psychiater J.L.M. Dinjens en gezondheidspsycholoog drs. C. Moerland een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psychiater en gezondheidspsycholoog een rapport, gedateerd respectievelijk 30 juni 2014 en 3 juli 2014, opgemaakt.
In diens rapport merkt psychiater J.L.M. Dinjens onder meer het volgende op:
Er is sprake van PTTS en van ADHD, terwijl betrokkene een kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie heeft. Hiervan was sprake op het moment dat het tenlastegelegde plaatsvond. Het beïnvloedde waarschijnlijk betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat dat mede daaruit verklaard kan worden, op de volgende manier: Het is aannemelijk dat het mishandelende gedrag van aangever betrokkene met een schok herinnerde aan de mishandelingen van zijn moeder door zijn vader en stiefvader, waarvan hij als klein kind meermalen getuige is geweest (alsmede de hem zelf ten deel gevallen mishandelingen) en de dreigende suïcide door vader, waardoor hij is getraumatiseerd. Het heeft er alle schijn van dat hij daarmee gepaard gaande gevoelend (met name hevige angst- en woedegevoelens) middels psychische afweer langdurig uit zijn bewustzijn heeft gebannen en dat door dit voorval deze jarenlang uit het bewustzijn weggehouden gevoelens plotseling en in alle heftigheid naar de oppervlakte kwamen en hem als het ware “overspoelden”. Dit kan goed verklaren waarom hij op het betreffende moment de beleving had dat zijn lichaam van buitenaf werd bestuurd, wat vermoedelijk een toestand van depersonalisatie was, waarbij een forse vernauwing van het bewustzijn optreedt, hetgeen kan optreden bij een dergelijk “overspoeld” worden door emoties, bij een persoonlijkheidsconstellatie als die van betrokkene. Dit leidde vermoedelijk tot het hem ten laste gelegde feit. Hierbij zal ook de ADHD van invloed zijn geweest, omdat hij ten gevolge van die stoornis sowieso impulsiever handelt, omdat hij minder controle heeft over zijn impulsen. Anderzijds had hij van tevoren wel de intentie aangever te slaan, met het doel zijn vriend en vriendin te ontzetten.
Dit gebeurde in aanzienlijke mate.
De in het voorgaande genoemde factoren overziend, wordt geadviseerd betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het hem tenlastegelegde.
Betrokkene heeft gehandeld onder invloed van een psychische drang, gelet op de specifieke persoonlijkheidskenmerken (neiging tot affectisolatie, -afsplitsing en traumatisering) en gezien het atypische karakter van betrokkenes gedrag als reactie op hetgeen hij waarnam (c.q. de mishandeling door aangever), is het aannemelijk dat zijn gedrag in de delictsituatie in belangrijke mate werd bepaald door psychische drang en dat hij in sterke mate was beperkt in zijn keuzevrijheid van handelen. De bovenvermelde beperkingen van betrokkene in psychische zin (PTTS, ADHD, een kwetsbare persoonlijkheid met een relatief beperkte psychische draagkracht en impulscontrole), is het aannemelijk dat zijn psychische weerstandsvermogen in de delict situatie aanmerkelijk geringer was dan bij de meeste andere mensen het geval zou zijn geweest onder dergelijke omstandigheden. De wilsvrijheid waaronder betrokkene heeft gehandeld ten tijde van het gepleegde feit was in sterke mate beperkt. Het is aannemelijk dat de klap die het slachtoffer aan een vriendin van betrokkene gaf, die betrokkene zag, een hevige gemoedsbeweging bij betrokkene heeft veroorzaakt gelet op betrokkenes verleden en zijn geestesgesteldheid. Deze gemoedsbeweging kan het gebruikte geweld verklaren.
Psycholoog drs. C. Moerland beschrijft in diens rapport:
Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met een chronisch beloop, ADHD van het gecombineerde type, in gedeeltelijke remissie en een (reactieve) depressieve stoornis met vitale kenmerken, matig van ernst. Ten tijde van het tenlastegelegde was er in ieder geval sprake van PTSS en ADHD. Het beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat dat mede daaruit verklaard kan worden, op de volgende manier: Toen betrokkene zag dat de vriendin van zijn vriend door deze man werd geslagen, kwamen de jarenlange afgesplitste emoties in alle hevigheid naar boven. Betrokkene raakt vervreemd van zichzelf (depersonalisatie) waarin alle boosheid hem overspoelde en hij de controle over zichzelf verloor. Er was sprake van re-actualisatie van de psychotraumata uit het verleden. Vanuit deze gemoedstoestand heeft het tenlastegelegde zich afgespeeld. In zijn handelen werd hij in zeer sterke mate geleid door zijn traumatische verleden en de PTSS dientengevolge. Betrokkene heeft bovendien, als gevolg van zijn ADHD, al minder grip op zijn emoties en impulsen. Betrokkene heeft echter als gevolg van zijn eigenschap mensen te willen beschermen al sneller de neiging in een conflictsituatie te reageren met een “fight” (vechten i.p.v. vluchten) reactie. Dit gebeurde in sterke mate. Onderzoeker adviseert betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde – indien bewezen – als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gelet op de specifieke situatie, waarin hij werd geraakt in zijn achilleshiel (mishandeling
van vrouwen), waardoor zijn kwetsbaarheden (verdrongen affecten, zoals woede en onmacht), is het aannemelijk dat zijn gedrag in de delict situatie in belangrijke mate werd bepaald door psychische drang en dat hij in sterke mate was beperkt in zijn keuzevrijheid van handelen.
De psychische draagkracht c.q. weerbaarheid van betrokkene was in deze specifieke omstandigheden fors beperkt, als gevolg van zijn traumatische ervaringen uit het verleden en de vastgestelde stoornissen (PTTS en ADHD) en kwetsbaarheden in zijn persoonlijkheidsstructuur. Hierdoor was zijn wilsvrijheid in ernstige mate beperkt.
Het is aannemelijk dat de klap die het slachtoffer aan een vriendin van betrokkene gaf, die betrokkene zag, een hevige gemoedsbeweging bij betrokkene heeft veroorzaakt gelet op betrokkenes verleden en zijn geestesgesteldheid. Het is aannemelijk dat deze gemoedsbeweging het gebruikte geweld kan verklaren.
Ter terechtzitting van 10 november 2014 heeft de rechtbank de deskundigen Dinjens en Moerland bevraagd naar de mogelijkheid voor verdachte om aan de drang om [slachtoffer] met een mes te steken weerstand te bieden. In geen van de hierboven besproken rapporten wordt verdachte immers ontoerekeningsvatbaar beschouwt hetgeen lijkt te impliceren dat verdachte in ieder geval nog enigszins vrij was om zijn wil te bepalen. Voornoemde deskundigen hebben geantwoord dat zij het aannemelijk achten dat verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] met zijn mes stak geen vrijheid had om zijn wil te bepalen. Zij beschouwen verdachte evenwel niet als volledig ontoerekeningsvatbaar omdat verdachte wel enige wilsvrijheid had onmiddellijk voorafgaand aan het toebrengen van de messteken. Op het moment dat hij deze steken toebracht kon echter in redelijkheid niet van hem worden verlangd dat hij aan de drang om aldus te handelen weerstand zou bieden. De deskundigen blijven bij hun conclusie dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank neemt die conclusie, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing, over. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus niet geheel ontoerekeningsvatbaar.
Op grond van de conclusies van de deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank wel genoegzaam aannemelijk geworden dat de verdachte tot het bewezenverklaarde handelen is gekomen onder invloed van een zodanige van buiten komende drang, naar aanleiding van het slaan van [naam 3] door [slachtoffer], dat redelijkerwijs niet van deze verdachte te vergen was dat hij daaraan weerstand bood. Ook degene die behept is met een psychische stoornis kan in een situatie terechtkomen waarin naar sociaal ethische maatsteven van een overmatige psychische druk in de zin van overmacht sprake is. Weliswaar is een toetsing aan het weerstandsvermogen van de gemiddelde burger gebruikelijk, maar gelet op de vastgestelde stoornissen is de rechtbank van oordeel dat hier getoetst moet worden aan het door de psychische omstandigheden beperkte weerstandsvermogen van deze individuele verdachte. Het aanleggen van een andere maatstaf zou onvoldoende recht doen aan de persoon van verdachte.
Dit betekent dat de voor “schuld” aan het bewezenverklaarde vereiste wilsvrijheid bij de verdachte ontbrak, zodat hij niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde en ter zake van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.