5.3Het oordeel van de rechtbankFeitenrelaas
In de nacht van 9 september 2013 ontving de politie om 04.17 uur een melding dat een overval had plaatsgevonden in de woning, gelegen aan de [adres 2] te Sittard. De bewoners, [slachtoffer 1],[slachtoffer 2], hun dochter [slachtoffer 3] en hun zoontje [slachtoffer 4] waren op dat moment in de woning aanwezig.[slachtoffer 2]
en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben aangifte gedaan van deze overval. Uit deze aangiften blijkt dat de overval heeft plaatsgevonden rond 04.00 uur in de nacht. Er waren drie overvallers bij betrokken. Alle drie hadden zij een vuurwapen.
Een van hen kwam de slaapkamer van de ouders binnen en richtte een vuurwapen op
[slachtoffer 1] die inmiddels was opgestaan, en schoot daarmee. [slachtoffer 1] heeft deze man vastgepakt, waarna hij door een andere man met een breekijzer tegen het hoofd werd geslagen en trappen in zijn zij kreeg. Zijn vrouw,[slachtoffer 2], was ook opgestaan en toen zij probeerde de mannen uit elkaar te krijgen, kreeg zij eveneens een klap op het hoofd met een breekijzer.
[slachtoffer 1] kon de man met het vuurwapen uit de slaapkamer werken, waarna een worsteling op de gang plaatsvond en beide mannen van de trap vielen. [slachtoffer 1] is de woonkamer binnen gegaan. Beide mannen kwamen achter hem aan. Eerst kreeg hij weer een klap met het breekijzer tegen zijn achterhoofd en daarna nog een klap met het vuurwapen. Hij zakte door zijn knieën en kreeg nog een trap in zijn ribben. Daarna vroegen de mannen om geld. Toen [slachtoffer 1] zei dat hij geen geld had, werd hij nog een paar keer geschopt en geslagen. Vervolgens kwam de derde man van boven. Hij zei: “Er is gebeld, we gaan nu”. Zij zijn via de achterdeur vertrokken. [slachtoffer 1] is in elkaar gezakt en “buiten westen” geraakt. Toen de mannen de slaapkamer waren uitgewerkt en zich op het portaal bevonden, heeft de tweede man[slachtoffer 2] nog tweemaal geslagen. Zij is naar de kamer van haar zoontje gegaan en heeft naar haar dochter, [slachtoffer 3], die zich in haar eigen slaapkamer bevond, geroepen dat zij de politie moest bellen. De man met het pistool was toen nog boven. Hij liep naar de kamer van haar dochter. Zij en haar zoontje zijn ook naar deze kamer gelopen en daar op het bed gaan zitten. De persoon richtte het wapen op hen en vroeg of er gebeld was. [slachtoffer 3] zei dat dit niet het geval was, waarna de man naar beneden liep. Daarna was het stil.
Nadat [slachtoffer 1] is bijgekomen is hij naar de spoedeisende hulp gegaan, waar de verwondingen over zijn hele lichaam zijn onderzocht en waar nodig gehecht. Ook de verwondingen van[slachtoffer 2] zijn bij de spoedeisende hulp bekeken en daar waar nodig gehecht.
Ook [slachtoffer 3] is bedreigd met het pistool.
De daders zijn vermoedelijk via het raampje in de schuur, dat op kiepstand stond, de woning van het gezin Tselepsis binnengedrongen. In de keuken bij de achterdeur van de woning zijn kogelhulzen aangetroffen.
Bij de overval is een bedrag van € 200,- en een sleutelbos weggenomen, evenals drie telefoons, onder meer een Apple Iphone 5 en een Samsung GT 19505.
Op 10 september 2013 werd in de gestolen Apple Iphone 5 een nieuw simkaartje gezet op naam van [getuige 3] en op 11 september 2013 is een nieuw simkaartje gezet in de gestolen Samsung GT 19505 op naam van [getuige 4]. Uit politie-onderzoek is gebleken dat beide telefoons zijn verkocht via [getuige 1], die op zijn beurt de telefoons heeft gekocht van [getuige 2].
[getuige 2] is door de politie gehoord. Hij heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij de telefoons aan [getuige 1] heeft verkocht. Hij heeft ze gekregen op 9, 10 of 11 september 2013. Op een van deze data kwam hij [verdachte] tegen, die hem vroeg of hij iemand wist die telefoons opkocht. [verdachte] zat in de auto met ene [medeverdachte] (
, begrijpt de rechtbank). [getuige 2] heeft gevraagd of de telefoons “eerlijk” waren en of zij in orde waren. Toen dat werd bevestigd, is hij samen met [verdachte] en [medeverdachte] naar [getuige 1] gereden. Zijn vriendin [naam vriendin getuige 2] was daar niet bij. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij bij de woning van [getuige 1] is uitgestapt en de telefoons aan [getuige 1] te koop heeft aangeboden. Deze heeft de telefoons gekocht, waarna [getuige 2] naar de auto is gegaan en het geld aan [verdachte] en [medeverdachte] heeft gegeven. Naderhand heeft [getuige 1] hem gebeld en hem verteld dat de telefoons afkomstig waren van een overval waarbij geweld was gebruikt. [getuige 2] heeft dat tegen [verdachte] gezegd, waarop [verdachte] antwoordde: “ja, heel erg, kop kapot” of zoiets.
Tijdens een ander verhoor heeft [getuige 2] verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij met de telefoons aan de deur was bij [getuige 1], dat deze een prijs noemde, dat hij daarna naar de jongens in de auto is gelopen en dat zij de genoemde prijs te laag vonden. [getuige 2] is toen teruggegaan naar [getuige 1], waarop opnieuw werd onderhandeld over de prijs. Men kwam tot overeenstemming en [getuige 1] heeft meteen betaald.
Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat [verdachte] hem veel heeft verteld over de overval, met name over het slaan met een bahco. [verdachte] had veel pijn in zijn rug en aan zijn handen, zijn knokkels waren geschaafd. En hij zei iets van kop kapot en dat hij die man hard had geslagen.
Er is een tapgesprek d.d. 10 oktober 2013 om 22.01.50 uur uitgewerkt door de politie, zijnde een gesprek tussen [getuige 2] en zijn (tweede) vriendin [naam vriendin 2 getuige 2]. Daarin wordt door [getuige 2] gezegd: …”maar we kunnen goed praten, we kunnen goed liegen, snap je”…(pag 303 van de doornummering).
Getuige [naam vriendin getuige 2] heeft op 23 oktober 2013 verklaard - zakelijk weergegeven - dat haar vriend [getuige 2] twee of drie weken geleden met [verdachte] naar Limburg is geweest, met de auto van [verdachte].
Voorts heeft zij verklaard dat [getuige 2] haar heeft verteld dat hij telefoons moest verkopen voor [verdachte]. Zij zijn toen naar [getuige 1] gegaan. Op 3 november 2013 heeft zij verklaard dat zij met [verdachte] en [getuige 2] naar [getuige 1] is gereden, [getuige 2] is naar [getuige 1] gegaan en zij heeft met [verdachte] in de auto gewacht op zijn terugkomst. [getuige 2] had de telefoon toen nog bij zich.
Getuige [naam vriendin verdachte], vriendin van verdachte, heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat [verdachte] in de nacht van 8 op 9 september 2013 niet bij haar was. Hij gaat in het weekend vaak naar Limburg. Zij heeft hem gebeld om 05.19 uur, omdat zij wilde weten waar hij was en wanneer hij zou terugkomen. Met betrekking tot de aan [getuige 1] verkochte telefoons heeft zij verklaard dat zij van [getuige 2] heeft gehoord hoe deze verkoop is verlopen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij een I-Phone en een Samsung met opladers heeft gekocht van [getuige 2]. Hij weet de datum niet meer, maar het was tussen 16.00 uur en 18.00 uur. [getuige 2] haalde de telefoons bij de jongens die op de parkeerplaats in de auto zaten, maar die hij vanuit zijn woning niet kon zien.
Uit telecomgegevens is gebleken dat op 9 september 2013 via een zendmast in Nijmegen veelvuldig is gebeld met de telefoon van [verdachte] naar de telefoon van [getuige 2], tussen 00.00 uur en 23.59 uur zevenmaal, tussen 13.17.12 uur en 16.15.04 uur zesmaal. Ook is op deze datum met de telefoon van [verdachte] tussen 8 september 2013 te 22.26.44 uur en 9 september 2013 te 17.40.12 uur zesmaal gebeld naar de telefoon van [medeverdachte], eveneens via een zendmast in Nijmegen. Op 9 september 2013 om 05.19.21 uur is er met de telefoon van [naam vriendin verdachte] gebeld naar de telefoon van [verdachte]. Deze bevond zich toen onder de zendmast Californische weg 108 in Grubbenvorst. Volgens de routeplanner TomTom is de kortste route van de [adres 2] in Sittard naar de Californischeweg in Grubbenvorst de route via de A2 en A73 met een rijtijd van 46 minuten. Volgens de routebeschrijving van Google Maps is de rijdtijd 50 minuten. Op verzoek van de rechtbank is nagegaan welke zendmasten de telefoons van verdachte, zijn medeverdachte en [getuige 2] hebben aangestraald op de dag van de overval tussen 01.09 uur en 19.00 uur. Masten in de omgeving van de plaats delict bleken niet te zijn aangestraald door de betreffende telefoons.
Er heeft sporenonderzoek plaatsgevonden aan de bij de woning aan de [adres 2] te Sittard aangetroffen zes patronen, die door de daders werden achtergelaten bij de woning. Daarop is geen DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte. Verder heeft er sporenonderzoek plaatsgevonden aan de in de ouderslaapkamer aangetroffen schroevendraaier. Op het handvat werd celmateriaal aangetroffen dat bij aanvullend onderzoek door het NFI een complex DNA-mengprofiel opleverde van minimaal vijf personen. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], maar dit resultaat heeft volgens het NFI echter weinig onderscheidend vermogen. Verder is een vergelijkend schoensporenonderzoek verricht met als conclusie dat het schoenspoor aangetroffen op de vluchtweg van de overvallers waarschijnlijk overeenkomt met een bij de medeverdachte aangetroffen rechterschoen.
Verdachte heeft toegegeven dat hij op 9 september 2013 om 5.19 uur in Grubbenvorst was, maar hij ontkent op de plaats delict te zijn geweest. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij daar die nacht met iemand een afspraakje had.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of voldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met gebruik van geweld, van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling of van het medeplegen van mishandeling.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank kan op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen dat de verdachte zich aan een van de tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt.
Zij overweegt hiertoe het volgende.
Volgens de Nederlandse wet is de strafrechter gebonden aan een bewijsminimum, waaraan moet zijn voldaan om tot een bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit te kunnen komen. Er moet sprake zijn van minstens twee wettige bewijsmiddelen. Daarbij geldt, kort samengevat, dat wanneer op het springende punt in een zaak, slechts één bewijsmiddel is, er voldoende objectieve gegevens moeten zijn die dat punt onderbouwen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde moet de rechtbank concluderen dat alleen [getuige 2] verklaart dat verdachte bij de overval in de [adres 2] te Sittard betrokken is geweest. [getuige 2] zegt dat hij zelf niet betrokken is geweest bij de overval en in de betreffende nacht bij zijn vriendin [naam vriendin 2 getuige 2] verbleef, hetgeen zij bevestigde en hetgeen ook overeenkomt met de resultaten van het onderzoek telecommunicatie. Dat [verdachte] bij de overval een rol heeft gespeeld, heeft [getuige 2] dus niet op grond van eigen waarneming kunnen vaststellen.
De aanwezigheid van [verdachte] bij de overval, zoals die door [getuige 2] wordt geschetst, berust naar het oordeel van de rechtbank op interpretaties van wat verdachte hem heeft verteld en aannames, gebaseerd op het feit dat hij de telefoons van [verdachte] had ontvangen en op de mededeling van [getuige 1] dat de telefoons afkomstig waren van een overval waarbij geweld was gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat niet uit het dossier blijkt dat deze koppeling terecht is gelegd. De verklaringen hieromtrent acht de rechtbank dan in zoverre onbruikbaar.
Dat er in de nacht van 9 september 2013 veelvuldig telefonisch contact is gezocht en dat [verdachte] en [getuige 2] op deze dag veel bij elkaar zijn geweest in Nijmegen, zoals uit het telecommunicatieonderzoek is gebleken, kan niet tot het oordeel leiden dat verdachte ten tijde van de overval op de plaats delict aanwezig is geweest. Dat blijkt evenmin uit de resultaten van het aanvullend onderzoek van de telefoongegevens van verdachte, [medeverdachte] en [getuige 2] dat op verzoek van de rechtbank heeft plaatsgevonden.
Behalve [getuige 2]’s verklaring zijn er geen bewijsmiddelen die duiden op verdachte als een van de daders van de overval op de familie [slachtoffer 1]-[slachtoffer 2] die nacht van 9 september 2013. Ook de verklaringen van de getuigen [naam vriendin getuige 2] en [naam vriendin verdachte] bieden geen bewijs voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict. [naam vriendin getuige 2] verklaart slechts over haar aanwezigheid in de auto ten tijde van de verkoop van de telefoons. Haar verklaring dat verdachte enkele weken geleden met [getuige 2] naar Limburg is geweest is te vaag. Niet staat vast dat dit uitstapje betrekking had op 9 september 2013.
De verklaring die is afgelegd door [naam vriendin verdachte] betreffende de afwezigheid van [verdachte] in de nacht van 8 op 9 september 2013 levert evenmin aanvullend bewijs voor de betrokkenheid van [verdachte] aan de overval, nu zij zegt niet te weten waar haar hij was die nacht.
Bij het sporenonderzoek naar de munitie en de schroevendraaier is geen DNA-match vastgesteld tussen het aangetroffen DNA en het DNA van verdachte , terwijl het schoenspoor evenmin naar hem is terug te leiden.
Ook de omstandigheid dat hij (samen met [medeverdachte]) in bezit was van de gestolen telefoons is onvoldoende voor het oordeel dat hij op de plaats delict aanwezig moet zijn geweest ten tijde van de overval, nu tussen het tijdstip van de overval en het tijdstip waarop kan worden vastgesteld dat verdachte in het bezit was van deze telefoons, de nodige uren zijn verstreken.
Dat met de telefoon van verdachte een zendmast te Grubbenvorst is aangestraald terwijl de kortste route van de plaats delict naar Nijmegen, waar verdachte vroeg in de ochtend weer aanwezig was, via Grubbenvorst loopt en dat de tijd die nodig is om de afstand tussen de plaats delict en de weg gelegen bij Grubbenvorst overeenkomt met de tijd die daarvoor volgens routeplanners wordt berekend, voegt naar het oordeel van de rechtbank aan het bewijs niets toe, nu verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad in Grubbenvorst is geweest rond die tijd waar hij een afspraakje had.
Al met al zijn geen objectieve gegevens in het dossier voorhanden op grond waarvan de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict kan worden vastgesteld.
De rechtbank komt tot de slotsom dat in het onderhavige dossier slechts één bewijsmiddel voorhanden is dat wijst naar de deelname van verdachte aan de overval aan de [adres 2] te Sittard. Deze getuigenverklaring berust niet op eigen waarneming. In combinatie met enkel aangiftes is deze ene verklaring onvoldoende om vast te stellen dat verdachte betrokken is geweest bij de overval aan de [adres 2] te Sittard.
De rechtbank zal verdachte daarom van het tenlastegelegde vrijspreken.