ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3943

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
513845 \ WM VERZ 13-623
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing officier van justitie wegens motiveringsgebrek in administratieve sanctieprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 4 april 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. De zaak betreft een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom op 5 april 2011. De betrokkene heeft de gedraging niet betwist, maar haar gemachtigde, mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, heeft aangevoerd dat de beschikking ten onrechte is opgelegd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en dat de officier van justitie niet inhoudelijk op de ingediende grieven is ingegaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het CJIB geen beslissingsbevoegdheid heeft en enkel handelt namens de ambtenaar die de gedraging heeft geconstateerd. Hierdoor is de beslissing van de officier van justitie vernietigd wegens een motiveringsgebrek.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat, ondanks een gebrek aan voortvarendheid in de procedure, er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De sanctie van € 43,00 is gehandhaafd, en de officier van justitie is veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de officier van justitie om adequaat te reageren op ingediende grieven en de rol van het CJIB in de administratieve sanctieprocedure.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
CJIB-nr: [nummer]
Zaaknr: 513845 \ WM VERZ 13-623
Beslissing op een beroep ex artikel 9 Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften.
Beslissing op het beroep van:
[betrokkene]
[adres]
Namens betrokkene heeft mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts te Beegden, daartoe gemachtigd, tijdig beroep ingesteld tegen een beslissing van de Officier van Justi¬tie met bovenvermeld CJIB-nummer. Ingevolge artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna WAHV) is zekerheid gesteld voor de betaling van de door de officier van Justitie opgelegde sanctie. Betrokkene dient derhalve in het beroep te worden ontvangen.
Aan betrokkene is bij initiële beschikking van 10 mei 2011 een sanctie opgelegd vanwege het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom op 5 april 2011 om 14.55 uur op de Viaductweg te Maastricht. Geconstateerd is – na meetcorrectie – een snelheid van 57 kilometer per uur, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan.
Betrokkene betwist niet de haar verweten gedraging.
Gemachtigde van betrokkene voert aan dat de beschikking ten onrechte is opgelegd door het CJIB. Dit is voorbehouden aan de daartoe aangewezen ambtenaren. Blijkens artikel 3 WAHV mag het CJIB louter de beschikking namens de verbalisant verzenden, aldus gemachtigde. Ook voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie niet inhoudelijk op zijn in zijn initiële beroepschrift aangevoerde grief is ingegaan. Gemachtigde voert verder aan dat de officier van justitie bij zijn beslissing op beroep termijnen heeft overschreden. Gelet op een (niet gepubliceerde) uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 september 2012 bestaat daarom volgens gemachtigde aanleiding de sanctie te matigen. Tenslotte verzoekt de gemachtigde een vergoeding toe te kennen vanwege beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Met de gemachtigde van betrokkene en de zittingsvertegenwoordiger van het openbaar ministerie is de kantonrechter van oordeel dat de officier van justitie met geen woord is ingegaan op het door de gemachtigde van de betrokkene gevoerde verweer inzake het door het CJIB opleggen van de beschikking. De kantonrechter zal de beslissing van de officier van justitie dan ook wegens een motiveringsgebrek vernietigen.
Met betrekking tot de thans aan de orde zijnde inhoudelijke beoordeling van het beroep staat vast dat de verweten gedraging is begaan.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van eerst aangevoerde door de gemachtigde van betrokkene het volgende.
De in artikel 3, eerste lid, van de WAHV bedoelde ambtenaren zijn ingevolge artikel 3, tweede lid, van de WAHV bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens – voor zover hier
relevant – de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WAHV worden de administratieve sancties opgelegd op de wijze bij de WAHV bepaald. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WAHV wordt de administratieve sanctie opgelegd bij een gedagtekende beschikking. Verder dient de beschikking een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven te bevatten, evenals het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd.
Bij ministeriële regeling wordt – voor zover hier relevant – het model van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen. Ingevolge artikel 2 van de ministeriële “Regeling modellen en formulieren ten behoeve van de handhaving Justitie” van 2 juli 2002, dient het model van de beschikking, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WAHV, in ieder geval de naam van de overtreder, de gedraging, alsmede het overtreden voorschrift, het te betalen sanctiebedrag, de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden en een aanduiding van de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop de gedraging is geconstateerd, te bevatten. In de bijlage bij deze regeling is - onder meer - het model van de beschikking terug te vinden. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de WAHV geschiedt – voor zover hier relevant – de bekendmaking van de beschikking binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden door toezending per brief.
De kantonrechter stelt vast dat de met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, van de WAHV bedoelde voorschriften belaste, daartoe aangewezen ambtenaren, ingevolge artikel 3, tweede lid van de WAHV bevoegd zijn tot het opleggen van een beschikking, inhoudende een administratieve sanctie. Voor de feitelijke uitvoering daarvan staat hen een centraal administratiekantoor ten dienste, te weten het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB legt derhalve, anders dan de gemachtigde van betrokkene veronderstelt, zelf geen beschikkingen op, maar verzorgt de administratieve afhandeling van de door de betreffende bevoegde ambtenaar opgelegde beschikking. Het CJIB is daarbij gehouden aan het bepaalde in de WAHV. Zo dient het CJIB het bij voormelde ministeriële regeling vastgestelde model van de beschikking te hanteren, waar het de gegevens van de beslissingsbevoegde ambtenaar in verwerkt. Bij die administratieve afhandeling hoort ook de verzending van de beschikking. De kantonrechter stelt vast dat het CJIB noch bij wet, noch bij mandaat, tot het opleggen van een administratieve sanctie bevoegd is. Het CJIB is enkel namens de ambtenaar die de gedraging heeft geconstateerd en die de beschikking, inhoudende de administratieve sanctie, heeft opgelegd, belast met de uitvoering daarvan. Het CJIB handelt derhalve op basis van een uitvoeringsmandaat en niet op basis van een beslissingsmandaat. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 27 maart 2002 (LJN AE1740).
Bij beschikking van 10 mei 2011 is aan betrokkene een administratieve sanctie opgelegd. Dit is geschied op de daartoe gebruikelijke, hiervoor geschetste wijze, zodat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de beschikking niet door de bevoegde aangewezen ambtenaar is opgelegd. De kantonrechter is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden, dat de administratieve sanctie in het onderhavige geval door het CJIB is opgelegd. Dat in de beschikking niet expliciet is vermeld dat de beschikking door de aangewezen ambtenaar is opgelegd, maakt dit oordeel niet anders. Het vorenstaande betekent dat de beroepsgrond geen doel treft.
Ten aanzien van de door de gemachtigde van betrokkene aangevoerde termijnoverschrijding overweegt de kantonrechter als volgt:
Uit de stukken van het geding blijkt onder meer dat nadat de gemachtigde van betrokkene op 18 oktober 2011 beroep op de kantonrechter heeft ingesteld, en hij op 27 maart 2012 de officier van justitie heeft gemaand hierop te reageren, het bijna negen maanden heeft geduurd voordat het dossier - op 14 december 2012 - ter behandeling is doorgestuurd naar de kantonrechter. De gemachtigde van de officier van justitie heeft daarvoor ter zitting geen verklaring gegeven. Van enige voortvarendheid in het vervolg van de procedure kan derhalve naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gesproken. Desondanks is de procedure afgerond binnen 24 maanden nadat de initiële beschikking aan betrokkene is verzonden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578 en het arrest van het hof Leeuwarden 21 juli 2009, LJN BJ3210, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en er derhalve geen aanleiding is om de sanctie te matigen.
Voor de verweten, niet door betrokkene betwiste gedraging, is derhalve terecht aan haar een administratieve sanctie opgelegd.
Gelet op het feit dat de gemachtigde van betrokkene op goede gronden beroep heeft ingesteld bij de kantonrechter zijn er termen aanwezig om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, zijnde de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter. De kantonrechter waardeert in dat kader deze zaak met zwaartefactor 0,25.
BESLISSING
De kantonrechter:
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
zelfstandig rechtdoend:
verklaart het beroep van betrokkene ongegrond;
handhaaft het bedrag van de opgelegde sanctie op € 43,00 inclusief administratiekosten;
veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten van betrokkene, begroot op [bedrag] aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bepaalt dat dit bedrag dient te worden overgemaakt op rekeningnummer 1040.40.025 ten name van Meerts Rechtspraktijk te Beegden, onder vermelding van de kenmerken van de onderhavige zaak.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.
Datum toezending beschikking:
__________________________________________________________________________
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen 6 weken na de hiervoor vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, doch alleen indien:
a) de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer dan € 70,00 bedraagt of
b) het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank Limburg, Strafrecht, Postbus 1988 te 6201 BZ Maastricht, en dient door degene die het beroep heeft inge¬steld of door diens gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het Gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarbij u uw standpunt mondeling wilt toelichten.