ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3715

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
03/700619-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling na vechtpartij in Heerlen

In deze zaak, die zich afspeelt in Heerlen, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van de aangever. De rechtbank heeft op 7 juni 2013 uitspraak gedaan na een zitting op 24 mei 2013. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de poging tot doodslag, maar achtte wel bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde echter dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was, gezien de omstandigheden van het geval. De verdachte had slechts één keer met geschoeide voet tegen de kaak van de aangever geschopt, wat niet als opzet op de dood kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, mede door het ontbreken van letsel op de plek waar de schop was gegeven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700619-12
Datum uitspraak: 7 juni 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudend te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 mei 2013.
De rechtbank heeft de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, ter terechtzitting gehoord.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met geschoeide voet tegen het hoofd van die [naam benadeelde partij] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met geschoeide voet tegen het hoofd van die [naam benadeelde partij] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Tengevolge van een kennelijke misslag is in de tenlastelegging ‘gemeente Brunssum’ in plaats van ‘gemeente Heerlen’ vermeld. Deze misslag is in de weergave van dit vonnis door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in zijn verdediging geschaad.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primaire variant van het feit, de poging tot doodslag. Zij acht bewezen dat verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer [naam benadeelde partij] heeft geschopt, maar niet dat hij daarmee het opzet heeft gehad om [naam benadeelde partij] te doden. Wél acht zij bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Aan verdachte moet voor dat feit een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ter grootte van 550,00 euro (zijnde de immateriële schade) en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman is er in het geheel geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het doden van [naam benadeelde partij] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam benadeelde partij]. De benadeelde partij moet, gelet daarop, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 22 juli 2012 is aangever [naam benadeelde partij] buiten de [naam bar] te Heerlen door verdachte eenmaal tegen zijn kaak geschopt. Daarvóór heeft aangever in de [naam bar] een vuistslag op zijn rechteroog gekregen. Ook is hij in de [naam bar], na een val van de trap, op zijn gezicht gevallen. Bij de mishandeling in de [naam bar] en het incident bij de trap was verdachte niet betrokken.
Buiten is aangever op een muurtje gaan zitten en daar is hij, voordat verdachte hem schopte, door medeverdachte [naam medeverdachte] tegen het lichaam geschopt.
De politie relateerde ten tijde van het opnemen van de aangifte dat de huid rond het rechteroog van aangever opgezwollen was en dat de huid rood/paars was gekleurd. Een uitsmijter verklaarde dat aangever na zijn val van de trap aan de rechterkant van zijn hoofd, bij zijn oor, bloedde. Getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] zagen later dat aangever buiten de
[naam bar], voordat hij door verdachte werd geschopt, een bloedende wond op zijn voorhoofd had. Door een arts werd een zwelling ter plaatse van het rechteroog, een wond aan de rechterzijde van het achterhoofd en een oppervlakkige wond bij de borstkas van aangever geconstateerd.
Opzet
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad aangever van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen sommige handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een bepaald gevolg zijn gericht dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is van opzettelijk handelen.
Poging tot doodslag
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primaire variant van het feit. Met hen acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft namelijk slechts éénmaal met geschoeide voet tegen de kaak van aangever geschopt. Dergelijk handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet aan te merken als een op de dood van aangever gericht handelen, terwijl voorts de kans op het overlijden van aangever naar algemene ervaringsregels tengevolge van een dergelijke gedraging niet aanmerkelijk is te achten. Van opzet op de dood is derhalve geen sprake geweest, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Poging tot zware mishandeling
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft gehad. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte met een geschoeide voet tegen de kaak van aangever heeft geschopt, terwijl aangever op dat moment gewond op een muurtje zat. Daarnaast moet verdachte met een behoorlijke kracht hebben geschopt: getuige [naam getuige 1] heeft immers verklaard dat aangever meteen na de schop van verdachte van het muurtje viel en bewusteloos is geraakt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook geen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft gehad. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet met volle kracht tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Die verklaring wordt - ten aanzien van de kracht van het schoppen - ondersteund door de omstandigheid dat bij aangever geen letsel of een blauwe plek ter hoogte van diens kaak is geconstateerd, hetgeen in de rede had gelegen als verdachte met kracht had geschopt. Bovendien is het aannemelijker dat het bij verdachte geconstateerde hoofdletsel binnen in de [naam bar] is ontstaan, waar hij door iemand anders in het gezicht is geslagen en op zijn hoofd terecht is gekomen toen hij daar van de trap viel. Voor zover sprake is van een aanmerkelijke kans, bijvoorbeeld omdat verdachte heeft geschopt terwijl aangever reeds gewond was, heeft de raadsman betoogd dat van bewustheid daarvan bij verdachte geen sprake is geweest omdat verdachte niet gezien heeft dat aangever gewond was.
Vaststaat dat verdachte éénmaal met geschoeide voet en met enige kracht tegen de kaak van aangever heeft geschopt. De rechtbank acht dat een ernstig en kwalijk feit, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder verdachte heeft geschopt. Aangever was volgens getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] namelijk al gewond voordat hij door verdachte werd geschopt. Daarnaast was aangever al eerder door verdachte [naam medeverdachte] geschopt en - volgens verdachte - uit balans. Verdachte heeft door zijn gedraging ten minste pijn aan aangever toegebracht, waardoor die gedraging - indien ten laste gelegd en bewezenverklaard - als mishandeling gekwalificeerd had kunnen worden.
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is echter of verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen en die kans heeft aanvaard. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het schoppen tegen het hoofd, in dit geval tegen de kaak, in beginsel zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Opgemerkt dient te worden dat het evenwel geen feit van algemene bekendheid is dat ieder schoppen dit letsel kan opleveren. Of de kans op zwaar lichamelijk letsel als aanmerkelijk moet worden aangemerkt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dat verband van belang kunnen zijn, zijn de kracht en de manier van het schoppen en het soort schoeisel dat bij het schoppen wordt gedragen te noemen. In dit geval bestaat slechts duidelijkheid over het soort schoeisel dat is gedragen bij het schoppen, nu verdachte heeft verklaard dat hij met sportschoenen met een zachte voorkant heeft geschopt. Voor het overige en in het bijzonder ten aanzien van de kracht en de manier van het schoppen biedt het dossier onvoldoende helderheid.
Daarbij komt dat de kracht en manier van schoppen ook niet aan de hand van het letsel of het bewusteloos raken van aangever kan worden gereconstrueerd, nu daarvoor ook andere aannemelijke oorzaken zijn, zoals het drugs- en alcoholgebruik van aangever en de incidenten in de [naam bar]. Sterker nog, van enig letsel op de plek waar verdachte aangever geschopt zou hebben is niets gebleken. Dit vormt ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat zijn schop tegen de kaak van aangever enigszins ingehouden is geweest.
Dat sprake is geweest van enig handelen bij verdachte dat een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, acht de rechtbank op grond van het vorenstaande dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Ook van het subsidiair ten laste gelegde feit zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
4. De benadeelde partij
4.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], [adresgegevens benadeelde partij], heeft ter terechtzitting een vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd ten gevolge van het strafbare feit ten bedrage van 1.000,00 euro, te weten 450,00 euro materiële schadevergoeding en 550,00 euro immateriële schadevergoeding.
4.2 De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste gelegd.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adresgegevens benadeelde partij], niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink en
mr. R. Robroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juni 2013.
Buiten staat
Mr. R. Robroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.