11. De aan het bestreden besluit verbonden voorwaarde
De rechtbank overweegt dat het betoog van eiseres sub 1, dat verweerder ten onrechte aan de vrijstelling de voorwaarde heeft verbonden dat de luchthavenregeling in acht dient te worden genomen, slaagt. Deze voorwaarde vormt naar oordeel van de rechtbank geen voorwaarde die in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan worden verbonden. De omstandigheid of en in hoeverre een luchthavenregeling geldt, vormt geen ruimtelijke afweging die bij het al dan niet verlenen van een vrijstelling meegenomen dient te worden. Tegen het gebruik van de helihaven in strijd met een geldende luchtvaartregeling of geldende Bignal-verklaring kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan handhavend worden opgetreden.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012 (nr. 201102071/1/R1). Daarin is overwogen dat na de vernietiging van het besluit tot vaststelling van de Verordening Luchthavens Limburg - in paragraaf 3.6 is de luchthavenregeling voor de helihaven van eiseres sub 1 opgenomen, - op grond van het overgangsrecht de op 13 augustus 2009 afgegeven Bignal-verklaring weer geldt. Hieruit volgt dat het gebruik van de helihaven op grond van en overeenkomstig de Bignalverklaring toegestaan is. Het is vervolgens aan provinciale staten, als het daartoe bevoegde gezag, om te beoordelen of en in hoeverre een nieuwe luchthavenregeling dient te worden vastgesteld.
Deze beroepsgrond slaagt derhalve.
12. Het ontbreken van voorwaarden en beperkingen in het bestreden besluit
12.1 Ten aanzien van het betoog van eisers sub 2 tot en met 5 dat aan de vrijstelling onvoldoende voorwaarden en beperkingen zijn verbonden, aangezien het maximum aantal toegestane vliegbewegingen, de vliegrichting, de no fly zones en het soort helikopters niet in het besluit is vastgelegd, waardoor het besluit niet voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en niet handhaafbaar is, overweegt de rechtbank als volgt.
12.2 Hoewel verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de geldende geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden bij de woningen aan de [straatnaam], indien de helihaven wordt gebruikt conform de door eiseres sub 1 in acht te nemen voorwaarden en beperkingen, zijn deze niet vastgelegd in de verleende vrijstelling. Uit de aanvraag van 10 april 2008 en de aanvullingen daarvan van 17 februari 2009 en 23 februari 2010 blijkt uitsluitend dat de aanvraag zich beperkt tot een maximum aantal vluchten van 350 per jaar. Verweerder gaat uitsluitend in de ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling en de reactie op de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbesluit op deze aspecten in. Daaruit komt naar voren dat de aanvraag voor de vrijstelling betrekking heeft op 350 vluchten per jaar met een maximum van 15 vluchten per week en een maximum van 3 vluchten per dag, waarvan maximaal 2 vluchten via de zuidwestelijke route en maximaal 1 vlucht via de noordoostelijke route. Het aan- en afvliegen geschiedt in beginsel in de richtingen 270° en 060°, gerekend vanuit de landingsplaats, en er geldt een no fly zone binnen de sector 290° via 360° tot 045°. In het bestreden besluit wordt niet aangegeven dat de aanvraag onderdeel vormt van dat besluit. Voorts is in de aan het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegde akoestische onderzoeken uitgegaan van een tweetal typen helikopters, de Robinson R44 en de Eurocopter EC120B, met een akoestisch bronvermogen categorie 11. De conclusie op grond van de gehanteerde berekeningen dat de geldende grenswaarden in acht worden genomen, is ook afhankelijk van de geluidbronvermogens van deze specifieke helikopters. In het bestreden besluit is daarop evenmin ingegaan.
12.3 Niet in geschil is dat eiseres sub 1 heeft aangegeven de helihaven overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden en beperkingen in gebruik te willen nemen en dat verweerder de noodzaak tot het stellen van deze voorwaarden en beperkingen, gelet op het woon- en leefklimaat van omwonenden, onderschrijft.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, zoals eisers sub 4 betogen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011 (LJN BQ2646), afwijking van de ruimtelijke onderbouwing van een besluit onvoldoende grond biedt voor handhavend optreden. Voor handhavend optreden is vereist dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift en/of een aan de vrijstelling verbonden voorwaarde of beperking. De Bignalverklaring en de vast te stellen luchthavenregeling of het vast te stellen luchthaven- besluit reguleren uitsluitend het luchtzijdig deel van het helikoptergeluid, waardoor daaruit uitsluitend beperkingen voor het opstijgen, landen en daarmee verband houdende bewegingen kunnen voortvloeien. Voorwaarden of beperkingen ten aanzien van het grondzijdig helikoptergeluid als gevolg van het gebruik van de helihaven worden daarmee niet gereguleerd.
12.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in verband met de handhaafbaarheid van de vrijstelling en de rechtszekerheid van eiseres sub 1 en omwonenden, waaronder eisers sub 2 tot en met 4, en in het licht van de ruimtelijke uitstraling in de vrijstelling zelf en niet uitsluitend in de ruimtelijke onderbouwing het aantal vluchten had moeten opnemen. Deze beroepsgronden slagen derhalve.
12.5 De rechtbank ziet geen aanleiding aan de verleende vrijstelling de voorwaarde te verbinden dat het gebruik van de helihaven beperkt is tot helikopters van het type Robinson R44 en Eurocopter EC120B, met een akoestisch bronvermogen behorend tot de Appendices categorie 11, aangezien dit naar het oordeel van de rechtbank te ver gaand is voor een WRO-vrijstelling en dit aangewezen is in het kader van (mogelijke maatwerkvoorschriften op basis van) het Activiteitenbesluit. Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
12.6 Omdat beperkingen en voorwaarden met betrekking tot de no fly zones, de stijghoek en de daalhoek alsmede de aan- en uitvliegroutes het luchtzijdig helikoptergeluid betreffen, zijn deze aspecten volgens de rechtbank van belang bij het vaststellen van de luchthavenregeling of het luchthavenbesluit ingevolge de Wet luchtvaart en niet in het kader van het bestreden besluit. Met betrekking tot het betoog van eisers sub 2 en sub 3 in dit verband dat eiseres sub 1 de no fly zones en overige beperkingen alsmede de geldende normen niet in acht neemt of heeft genomen, merkt de rechtbank op dat mogelijke overtredingen van de geldende wet- en regelgeving of de verleende vrijstelling aan de orde kunnen komen in een procedure naar aanleiding van een verzoek tot handhaving dat kan worden gedaan bij het daartoe bevoegde bestuursorgaan. Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
13. Beleidsnota Regionale Luchtvaart Provincie Limburg 2009/2010
Het betoog van eiseres sub 5 dat het bestreden besluit in strijd is met het provinciale beleid, zoals neergelegd in de Beleidsnota Regionale Luchtvaart Provincie Limburg (hierna: de beleidsnota), omdat het beleid een locatie en gebruik van helikopters niet toestaat in een zone van 100 meter rondom een EHS-Natura 2000 of stiltegebied, kan volgens de rechtbank niet slagen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Op grond van de Rbml hebben provinciale staten de bevoegdheid tot het opstellen van een luchthavenregeling gekregen. Bij het toepassen van die bevoegdheid komt provinciale staten beleidsvrijheid toe en dienen zij een integrale afweging te verrichten waarbij aspecten als economische ontwikkeling, verstedelijking, bereikbaarheid, leefbaarheid, milieu, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit een rol spelen. De rechtbank verwijst daartoe naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet Wet Luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens, RBML) (Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3, blz. 22). Provinciale staten van Limburg hebben in de hiervoor genoemde beleidsnota onder paragraaf 11, pagina 16, aangegeven dat: “Bij het te hanteren toetsingskader wordt daarom aansluiting gezocht bij het in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling ontwikkelde kader en bij de in de Provinciale Milieuverordening neergelegde regelgeving, met name die ten aanzien van de milieubeschermingsgebieden. Uitgangspunt is dat de bestaande luchtvaartterreinen worden gehandhaafd, in elk geval voor de duur waarvoor het huidige bevoegde gezag (V&W) vergunning heeft verleend en dat initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe luchtvaartterreinen en initiatieven voor locaties voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik worden getoetst aan het POL en aan de regeling voor milieubeschermingsgebieden van de PMV. Dit betekent dat in gebieden in de ecologische hoofdstructuur (EHS, POL - perspectief P1) en in Natura 2000 gebieden een “nee, tenzij” regime geldt. Alleen zwaarwegende maatschappelijke belangen en het ontbreken van alternatieven zijn redenen om rode functies in de EHS te realiseren.”
Niet in geschil is dat de helihaven van eiseres sub 1 zich niet in het Natura 2000-gebied of het EHS-en stiltegebied bevindt. Evenmin is in geschil dat het Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 1.200 meter afstand van de helihaven en het EHS- en stiltegebied op ongeveer 70 meter afstand van de helihaven liggen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde beleidsnota de vestiging en het gebruik van de helihaven niet uitsluit.
Provinciale staten van Limburg hebben op 17 december 2010 voor de helihaven een luchthavenregeling opgesteld, die de Afdeling bij uitspraak van 12 december 2012 heeft vernietigd (zie overweging 11 van de onderhavige uitspraak). Zij dienen thans bij het al dan niet vaststellen van een nieuw(e) luchthavenregeling of -besluit alle betrokken belangen te betrekken, waaronder het voorkomen van aantasting van natuurwaarden, zoals neergelegd in voornoemde beleidsnota. Nu de Afdeling de luchthavenregeling heeft vernietigd wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, is daarmee geen oordeel gegeven over de toelaatbaarheid van de luchthavenregeling in het licht van voornoemde beleidsnota. Provinciale staten dienen een nieuw(e) luchthavenregeling of -besluit vast te stellen passend binnen het provinciale beleid. Gelet daarop en op het vorenstaande bestaat er volgens de rechtbank thans geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met het provinciale beleid niet uitvoerbaar zou zijn.
14. Natura 2000-gebied en EHS- en stiltegebied
Het betoog van eiseres sub 5 dat de helihaven zal leiden tot significante effecten op de natuurwaarden faalt naar het oordeel van de rechtbank eveneens. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor is aangegeven, grenst de helihaven aan deze natuurgebieden. Uit het StAB-rapport dat in het kader van de beroepszaken over de nieuwe luchthavenregeling is ingebracht bij de Afdeling en onderdeel uitmaakt van de gedingstukken in de onderhavige zaken ,blijkt dat de geluidbelasting op de gebieden beperkt en laag is. Uit het ecologisch onderzoek van Ecologisch adviesbureau [naam] van 2 september 2004, 1 juli 2008/juni 2009 en april 2010 alsmede het memo van 9 november 2011 dat door verweerder aan het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, blijkt dat het voorgenomen gebruik van de helihaven niet leidt tot een significante aantasting van het Natura 2000-gebied noch van wezenlijke waarden van delen van de EHS. Gelet op het voorgenomen gebruik van de helihaven en het aantal maximale vliegbewegingen bestaat er voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het gebruik van de helihaven zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het Natura 2000-gebied en het EHS- en stiltegebied. Eiseres sub 5 heeft voorts niet onderbouwd of aangetoond dat het gebruik van de helihaven leidt tot een zodanige aantasting van deze omliggende (natuur)gebieden.
15. Aanwezigheid van de bever
De beroepsgrond van eiseres sub 5 dat verweerder ten onrechte de invloed op de in het gebied aanwezige bever niet heeft meegenomen, faalt eveneens. Uit het ecologisch onderzoek van Ecologisch adviesbureau [naam] van 2 september 2004, 1 juli 2008/juni 2009 en april 2010 alsmede de memo van 9 november 2011 dat verweerder aan het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft gelegd, blijkt niet van een onaanvaardbare aantasting van het leefgebied van de aanwezige populatie bevers. Eiseres sub 5 heeft voorts geen contra-expertise aan haar betoog ten grondslag gelegd. Gelet daarop en op het beperkte aantal vliegbewegingen, in het bijzonder in de avonduren, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen voor de leefomgeving voor de mogelijke aanwezige populatie van de bever in het (natuur)gebied in de nabijheid van de helihaven niet opwegen tegen het belang van eiseres sub 1 bij gebruik van de helihaven.
16. Schending van privacy en woongenot
De rechtbank overweegt voorts dat het betoog van eisers sub 2 en 4 dat de verlening van de vrijstelling en het gebruik van de helihaven leidt tot een schending van hun privacy en woongenot niet kan slagen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de woning van eiser sub 2 en sub 4 op 425 meter van de helihaven ligt alsmede dat zij geen (direct) zicht hebben op de helihaven, maar uitsluitend op de in- en uitvliegroute. Het zicht vanuit de helikopter op de woningen van eisers sub 2 en 4 is, gelet op de afstand tot de woning tijdens de vlucht van ongeveer 75-100 meter, beperkt en de omstandigheid dat de helikopter uitsluitend over hun percelen vliegt zal gezien de in- en uitvliegroute niet of zelden dienen voor te komen. Het betoog van eiser sub 2 dat onvoldoende rekening gehouden is met de effecten van de geluidhinder op zijn gezondheid leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien dit belang, zoals verweerder stelt, geen belang vormt dat kan worden meegewogen in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
17. De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen eisers sub 2 tot en met 5 voor het overige hebben aangevoerd er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de verlening van de vrijstelling leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Volgens de rechtbank bestaat er geen aanleiding te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot verlening van de vrijstelling aan eiseres sub 1.
De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op alle belangen en verweerder de belangen van eiseres sub 1 zwaarder heeft kunnen laten wegen dan die van de andere eisers.