ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3051

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
03/700621-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn bij invoer van harddrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 11 juni 2013, stond de verdachte terecht voor de invoer van harddrugs, waaronder heroïne en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn bij de invoer van deze drugs. De verdachte was tijdens een achtervolging door de Belgische politie Nederland binnengereden, wetende dat hij in het bezit was van heroïne en cocaïne. De rechtbank achtte feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte voor de andere feiten werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van ongeveer 205 gram harddrugs, wat een ernstig strafbaar feit is. De rechtbank hanteerde het oriëntatiepunt voor bestraffing van 200 tot 500 gram, wat leidde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht. Daarnaast werd een werkstraf van 60 uur opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het plegen van het feit, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De beslissing omvatte ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en de onttrekking van de verdovende middelen aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700621-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juni 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in het bezit is geweest van ongeveer 98,75 gram heroïne;
feit 2: in het bezit is geweest van ongeveer 133 gram heroïne;
feit 3 primair: samen met een ander ongeveer 196 gram heroïne en ongeveer 9,41 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
feit 3 subsidiair: samen met een ander in het bezit is geweest van ongeveer 196 gram heroïne en ongeveer 9,41 gram cocaïne.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu door het ontbreken van een rapport van het NFI niet kan worden bewezen dat de in beslag genomen op heroïne gelijkende stof ook daadwerkelijk heroïne is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Daartoe heeft hij verwezen naar de rapporten van het NFI en de bekennende verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd.
De officier van justitie heeft ter zake van feit 1 naar voren gebracht dat het staande houden van verdachte op 31 juli 2012 rechtmatig is geweest, aangezien er ten tijde van het staande houden sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Dit redelijk vermoeden van schuld dient te worden afgeleid uit de omstandigheden zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten T., H. en D.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. Hij heeft naar voren gebracht dat de omstandigheden voorafgaande aan het staande houden van verdachte, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten T., H. en D., onvoldoende aanleiding vormden voor een redelijk vermoeden van schuld. Derhalve was het staande houden onrechtmatig ten gevolge waarvan alle bewijsmiddelen die hieruit zijn voortgevloeid, van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman, evenals de officier van justitie, vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de feiten 3 primair en subsidiair heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, aangezien verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van verdovende middelen. Voorts is er geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de vermeende mededader, de bijrijder in de auto, zodat er geen sprake is van medeplegen. Ten slotte is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de onderzochte 173,40 gram op heroïne gelijkende stof aan verdachte toebehoorden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten T., H. en D. d.d. 31 juli 2013 worden de omstandigheden beschreven waaronder een vermoedelijke koop/verkoop van verdovende middelen heeft plaatsgevonden, korte tijd voordat verdachte staande is gehouden vanwege vermeende betrokkenheid bij voornoemde drugstransactie. De rechtbank is van oordeel dat de beschreven omstandigheden ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld opleveren ten gevolge waarvan de staande houding van verdachte onrechtmatig is geweest.
Immers blijkt uit genoemd proces-verbaal van bevindingen niet dat er op enig moment contact is geweest tussen verdachte en de drugskopers. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat in voornoemd proces-verbaal wordt gerelateerd dat een van de drugskopers, de later te noemen getuige [naam getuige], bij zijn staande houding spontaan had medegedeeld dat degenen van wie hij drugs had willen kopen, zich met zijn drieën verplaatsten in een blauwe Peugeot. Weliswaar is verdachte na een achtervolging door verbalisant D. in een blauwe Peugeot staande gehouden, maar niet blijkt uit genoemd proces-verbaal bevindingen of D. op het moment van staande houding van verdachte op de hoogte was gesteld door zijn collega’s T. en H. van die mededeling van getuige [naam getuige]. Derhalve kan evenmin op grond van de in het proces-verbaal van bevindingen omschreven mededeling van [naam getuige] worden vastgesteld dat er ten tijde van de staande houding van verdachte sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Gelet op de omstandigheid dat de staande houding van verdachte vanwege het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld onrechtmatig is geweest, dienen de bewijsmiddelen die hieruit zijn voortgevloeid van het bewijs te worden uitgesloten. Dit maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2
Gelet op de omstandigheid dat er geen rapport van het NFI voorhanden is op grond waarvan vastgesteld zou kunnen worden dat de in beslag genomen op heroïne gelijkende stof ook daadwerkelijk heroïne is, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 26 oktober 2012 zagen de verbalisanten H. en J. dat ter hoogte van de [adres] te Maastricht een grijze personenauto op zijn dak lag. Een ter plaatse aanwezige collega van de Belgische politie zei tegen H. dat de Belgische politie de grijze auto vanaf Belgisch grondgebied had achtervolgd en dat de Belgische politie de achtervolging had gestaakt op het moment dat de grijze auto de grens van België naar Nederland had gepasseerd. De Belgische politie had vervolgens gezien dat de auto op Nederlands grondgebied crashte. Door de Belgische politie werden twee personen aangewezen als de inzittenden van de auto. Een van de twee mannen, verdachte, deelde mede dat hij de grijze auto had gehuurd in België. De andere man zei dat hij de bijrijder was. H. hoorde dat verdachte zei dat hij een paar gram in de auto had liggen. In de auto werd 176 gram op heroïne gelijkend bruin poeder (kenmerk AAEI8134NL, AAEI8861NL en AAEI8862NL) en 7,41 gram op cocaïne gelijkende stof (kenmerk AAEI8863NL en AAEI8864NL) aangetroffen. Deze stoffen werden door de verbalisanten H. en J. in beslag genomen en vervolgens door J. onderworpen aan een MMC kleur-reactietest. Uit deze test bleek dat de in beslag genomen stoffen positief reageerden op de aanwezigheid van respectievelijk heroïne en cocaïne. Daarna is door het NFI geconcludeerd dat de 176 gram (vermoedelijk) heroïne en de 7,41 gram (vermoedelijk) cocaïne respectievelijk heroïne en cocaïne bevatten. Bij een tweede onderzoek in de auto op 28 oktober 2012 werden 2 gram op cocaïne gelijkende stof (kenmerk AACA6342NL) en 20 gram op heroïne gelijkende stof (kenmerk AACB0481NL) aangetroffen. Deze stoffen werden in beslag genomen en onderworpen aan een MMC kleur-reactietest. Uit deze test bleek dat de stoffen positief reageerden op de aanwezigheid van respectievelijk cocaïne en heroïne. Daarna is door het NFI geconcludeerd dat de in beslag genomen stoffen respectievelijk cocaïne en heroïne bevatten.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en cocaïne. Verdachte is immers tijdens een achtervolging door de Belgische politie - kennelijk om aan de politie te ontkomen - vanuit België Nederland binnengereden, terwijl hij wist dat hij in het bezit was van heroïne en cocaïne; er is sprake van opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn.
Nu uit het dossier niet blijkt dat er tussen verdachte, zijnde de bestuurder van de auto, en de bijrijder sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en cocaïne, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. Van het tenlastegelegde medeplegen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 26 oktober 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 196 gram heroïne en ongeveer 9,41 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
Feit 3 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich dient te houden aan een meldingsgebod, dient mee te werken aan een weerbaarheidstraining en dient mee te werken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging gevorderd van een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt, door een terugkeer naar de gevangenis volledig zal worden doorkruist. Om die reden heeft hij verzocht om, indien een straf zal worden opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van eventuele bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 205 gram harddrugs (ongeveer 196 gram heroïne en ongeveer 9,41 gram cocaïne). Dit is een ernstig strafbaar feit.
In het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) is voor de bestraffing van dit feit een oriëntatiepunt vastgesteld. Bij een hoeveelheid van 200 tot 500 gram betreft het een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden. De rechtbank zal dit oriëntatiepunt bij de bepaling van de straf als uitgangspunt nemen.
Gelet op de door verdachte ingevoerde hoeveelheid van ongeveer 205 gram harddrugs acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden in beginsel een passende straf.
Blijkens het reclasseringsrapport omtrent verdachte d.d. 1 maart 2013 ondervindt verdachte problemen op een aantal essentiële leefgebieden. Deze problemen lijken de aanleiding te hebben gevormd tot het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit. Uit genoemd rapport en de verklaring ter terechtzitting van de getuige Sterk, maatschappelijk werkster bij Moveoo te Sittard, blijkt dat verdachte sinds het plegen van het feit een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, waarbij hij zich ten opzichte van de hulpverlening coöperatief opstelt en gemotiveerd is om zijn leven weer op de rails te krijgen. Zo heeft verdachte inmiddels een daginvulling, onder meer in de vorm van een baan. Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank aanleiding om ter voorkoming van recidive bovengenoemde gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar en daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, met dien verstande dat verdachte, indien de Reclassering dat wenselijk acht, zich dient te houden aan een meldingsgebod en dient mee te werken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Vanwege de ernst van het feit zal de rechtbank naast deze geheel voorwaardelijke straf tevens een onvoorwaardelijke straf opleggen in de vorm van een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Dat de rechtbank een aanzienlijk lagere straf passend acht dan de straf zoals gevorderd door de officier van justitie, hangt samen met de omstandigheid dat verdachte van de feiten 1 en 2 zal worden vrijgesproken.
6 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen GSM’s zullen verbeurd worden verklaard, aangezien deze zijn gebruikt met betrekking tot het bewezenverklaarde strafbare feit.
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geld zal eveneens verbeurd worden verklaard, nu dit ten tijde van de inbeslagname aan verdachte toebehoorde en verdachte dit heeft verkregen door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit.
De in beslag genomen scooter zal aan de eigenaar worden teruggegeven.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van 2 jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarde heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij zich:
- dient te houden aan een meldingsgebod;
- dient mee te werken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang;
een en ander ter nadere invulling en beoordeling door de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2 (GSM’s van het merk Nokia – beslagnummers 2111638 en 2111639) 21 en 22 (Geld Nederlands);
- verklaart aan het verkeer onttrokken de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 11 (heroïne en cocaïne);
- gelast de teruggave van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 20 (Scooter Piaggio) aan Scooter Centrum Maastricht, Arrestruwe 51.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. J.J.M. Wassenberg en
mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2013.
Buiten staat
Mr. J.J.M. Wassenberg en mr. J.A.A.C. Claessen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk
aanwezig heeft gehad (ongeveer) 98,75 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
(03/700621-12)
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 133 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
(03/700672-12)
3.
hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Maastricht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 196
gram heroïne en/of 9,41 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Maastricht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 196 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne en/of ongeveer 9,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(03/700838/12)