Zittingsplaats Maastricht
parketnummer: 03/700932-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juni 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. K. Regter, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19 maart 2013 en 22 mei 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden, dan wel dat hij heeft geprobeerd deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij deze heeft bedreigd;
Feit 2: samen met (een) ander(en) een inbraak heeft gepleegd;
Feit 3: niet heeft meegewerkt aan een ademanalyse;
Feit 4: heeft gereden zonder rijbewijs.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft hij vrijspraak gevorderd, nu het enige bewijsmiddel de verklaring van verdachte is.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gang van zaken op 9 december 2012 gereconstrueerd dient te worden middels de bewijsmiddelen, nu verdachte zich niets meer lijkt te herinneren. Getuige [getuige 1] ziet dat er bij het [naam winkel] wordt ingebroken en belt de politie, die vervolgens meekijkt via het cameratoezicht. De officier van justitie brengt naar voren dat de persoon die te zien is op de uitdraaien van deze camerabeelden een sterke gelijkenis vertoont met verdachte. Hij is van mening dat verdachte de diefstal alleen heeft gepleegd. Op de camerabeelden is ook een blauwe Fiat Punto te zien, die op naam van verdachte blijkt te staan. In deze auto wordt ook post aangetroffen op naam van verdachte. Na de diefstal rijdt verdachte in deze auto weg. De politie treft de auto van verdachte aan in een parkeervak tussen twee andere geparkeerde auto’s en parkeert direct achter de auto van verdachte. Als de politie verdachte aan wil houden, rijdt deze achteruit in de richting van verbalisant [slachtoffer 1], die weg moet springen om niet geraakt te worden. [slachtoffer 1] bevindt zich op dat moment tussen de achterkant van de auto van verdachte en de daarachter geparkeerde politieauto. De auto van verdachte maakt weliswaar hoge toeren, maar rijdt vanuit stilstand achteruit en heeft slechts een korte aanloop. De verbalisanten hebben bij het naderen van de auto verdachte aangeroepen en met een Maglite staaflantaarn op de achterruit geslagen. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden niet de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard en vordert vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde. Wel acht hij bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Redengevend daarbij is dat [slachtoffer 1] tussen beide auto’s ingeklemd had kunnen raken bij een aanrijding. Als verdachte te voet probeert te vluchten, wordt hij – op basis van het doorgegeven signalement – even verderop aangehouden. Dat verdachte vervolgens heeft geweigerd mee te werken aan een ademanalyse blijkt uit het proces-verbaal daaromtrent.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij wel heeft aangevoerd dat slechts acht pakjes sigaretten in de auto van verdachte zijn aangetroffen en dat er geen sprake is van medeplegen.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft hij aangevoerd dat nergens uit blijkt dat verdachte wist dat er een politieagent achter zijn auto stond op het moment dat hij weg wilde rijden. Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelen de gezondheid of het leven van [slachtoffer 1] zou benadelen of hem zou bedreigen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat wegens het ontbreken van de afdruk van het ademanalyseapparaat oncontroleerbaar is of de politie zich heeft gehouden aan de 20 minuten-norm en of het apparaat voldeed aan de geldigheidsnorm en goed gekalibreerd was. Bij gebreke van dit essentiële onderdeel is er onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen komen tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft hij bepleit dat enkel uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij geen rijbewijs heeft. In het dossier zijn verder geen stukken aanwezig waaruit dit blijkt.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de feiten hieronder in chronologische volgorde bespreken.
Feit 2
Op 9 december 2012 is namens het [naam winkel], gelegen aan de [W.straat]te Heerlen, aangifte gedaan van diefstal. Op genoemde datum zag aangever, na een alarmmelding rond 3:15 uur, dat de ruit van de winkel was vernield, in die zin dat er een gat in zat. Buiten de winkel en achter de kassa lagen pakjes sigaretten. Later blijken er diverse pakjes sigaretten te zijn weggenomen. Na het uitkijken van de camerabeelden van het cameratoezicht van 9 december 2012 wordt door de verbalisant gerelateerd dat om 3:15 uur een persoon geknield zit op het bordes voor het [naam winkel]. Het betreft een mannelijk persoon met langer blond haar en een horloge om zijn linkerpols met een opvallende spiegelende rand en geelkleurig vlak. Hij draagt een zwarte jas met een rood/wit logo op de linkerborst. De verbalisant herkent het logo van het merk Honda. De man rent de trap af in de richting van een personenauto. Hij draagt witte sportschoenen met zwarte strepen en zwarte schoenzool (zijkant). De man stapt vervolgens in een personenauto, zijnde een blauwe Fiat Punto, gekentekend [XX-XX-X?] en rijdt weg.
Na de aanhouding van verdachte diezelfde nacht heeft de betreffende verbalisant een onderzoek ingesteld in de fouillering van verdachte. In de fouillering zat een zwart horloge met een chroomkleurige rand en oranjekleurig bandje om de armband. De schoenen die verdachte tijdens zijn aanhouding droeg, betroffen witte sportschoenen van het merk Nike, voorzien van zwarte en gele strepen. De zijkanten van de schoenzool zijn zwart.
Na het uitkijken van de camerabeelden van 9 december 2012 van het [naam winkel] wordt door de verbalisant gerelateerd dat een onbekende man tegen een glazen deur of scherm duwt. Hij draagt witte sportschoenen met zwarte zool en een donkerkleurig horloge. De man heeft langere haren. Te zien is dat de man een rek opent en pakjes sigaretten hieruit neemt en in een tas stopt. Het is dan 3:15 uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij in het bezit is van een blauwe Fiat Punto. Verder heeft hij verklaard dat hij halflang haar heeft en dat de aan hem getoonde schoenen en het horloge van hem zijn. Het genoemde voertuig staat op naam van verdachte. In de auto worden een tas met sigaretten en post op naam van verdachte aangetroffen, een zwarte jas met een Honda logo en enkele losse pakjes sigaretten.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij op 9 december 2012 een inbraak bij het [naam winkel] te Heerlen heeft gepleegd. Op de camerabeelden van die nacht van zowel het [naam winkel] als het cameratoezicht zijn specifieke kenmerken van de dader waargenomen, zoals zijn langere haar, zijn schoenen en zijn horloge. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij halflang haar heeft en dat de hem getoonde schoenen en het horloge zijn eigendom zijn. De kenmerken van deze schoenen en het horloge komen overeen met die van de schoenen en het horloge die de inbreker droeg. Daarbij komt dat de dader in een auto stapt die op naam staat van verdachte en dat verdachte even later in de buurt van deze auto wordt aangehouden. In de auto worden vervolgens meerdere pakjes sigaretten aangetroffen, een jas die lijkt op de jas die door de dader werd gedragen en post op naam van verdachte. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak door middel van braak heeft gepleegd.
Feit 1
Op 9 december 2012 heeft [slachtoffer 1], brigadier van politie, aangifte gedaan van poging doodslag gepleegd door verdachte. Hij heeft gerelateerd dat hij in de nacht van 9 december 2012 via de portofoon hoorde dat de dader van een inbraak bij het [naam winkel] te Heerlen was gevlucht in een blauwe Fiat Punto, voorzien van het kenteken [XX-XX-XX], op naam van verdachte. Op een gegeven moment zag hij deze auto in een parkeervak staan in de [C.straat]. Hij plaatste het dienstvoertuig zodanig achter de Fiat dat deze geen ruimte meer had om het parkeervak te verlaten. Na uitstappen zag verbalisant dat er een persoon achter het stuur zat en hij schreeuwde deze persoon aan dat hij direct uit het voertuig moest komen en zich moest overgeven aan de politie. Ook gaf hij met de Maglite een klap tegen de achterruit van de auto. Vervolgens hoorde verbalisant dat de bestuurder het voertuig startte en een stukje vooruit reed. De motor maakte een hoog toerental. Verbalisant bevond zich op dat moment tussen het dienstvoertuig en gedeeltelijk achter de achterzijde van de Fiat. Collega [L.] had inmiddels de voorzijde van het voertuig bereikt met de bedoeling de bestuurder te doen stoppen en uit te laten stappen. Vervolgens reed de Fiat met volle kracht achteruit in de richting van [slachtoffer 1], waarop deze snel van zijn positie moest weggaan om niet aangereden te worden. De bestuurder van de Fiat ramde de dienstauto vervolgens drie keer en reed weg over de [C.straat].
Verbalisant [L.] heeft gerelateerd dat de Fiat in een parkeervak stond, tussen twee andere auto’s. De motor was uit en er zat een persoon op de bestuurdersstoel. Collega [slachtoffer 1] ging achter de Fiat staan. [L.] liep naar de voorzijde van de auto en had visueel contact met de bestuurder. De bestuurder keek hem aan. Het was een man met langer haar. [slachtoffer 1] riep hem aan dat hij uit moest stappen en dat hij was aangehouden. De Fiat werd gestart, reed vooruit en vervolgens achteruit, waarbij [slachtoffer 1] bijna geraakt werd. Hij kon dit voorkomen door naar links weg te springen. Het achteruit rijden ging gepaard met een hoog toerental.
Een andere patrouille komt de Fiat Punto vervolgens tegen. Zij hebben gerelateerd dat de bestuurder uitstapte en wegrende. Hij was gekleed in een witkleurig overhemd en had langer haar. Verbalisant [S.] heeft gerelateerd dat hij genoemd signalement portofonisch door kreeg en op de [Z.laan] een persoon zag lopen die gekleed was in een wit hemd en langer blond haar had. Na een korte achtervolging te voet wordt verdachte aangehouden.
Het genoemde voertuig staat op naam van verdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij na een achtervolging op de verbalisant is ingereden. De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich dus gesteld ziet is of verdachte die avond de bestuurder van de Fiat Punto was. Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 2 reeds is overwogen en het feit dat verdachte in de nabijheid van de Fiat Punto wordt gesignaleerd en vervolgens wegrent, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene was die de blauwe Fiat Punto die nacht bestuurde.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij epilepsie heeft, dat zijn medicatie te laag was ingesteld en dat hij die avond drugs en alcohol had gebruikt. Verdachte heeft daarmee de indruk gewekt dat hij door deze omstandigheden de gebeurtenissen van die nacht niet bewust heeft gepleegd maar onder invloed van een epileptische aanval. De rechtbank hecht echter geen geloof aan deze suggestie en overweegt daartoe het volgende.
Het neurologisch onderzoek aan verdachte heeft uitgewezen dat hij weliswaar lijdende is aan epilepsie, maar tevens dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor langdurige postictale verwardheid. Ook valt uit dit onderzoek te destilleren dat verdachte voordat zijn medicatie in het PPC werd opgehoogd epileptische insulten had van het grand mal type. De deskundige – en de rechtbank neemt die conclusie over – acht het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte complexe handelingen, zoals een auto besturen, heeft kunnen verrichten tijdens een aanval van dit type. De kans dat verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig feit geen bewustzijn had door een epileptische aanval is naar het oordeel van de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk.
Daarmee staat vast dat verdachte de bestuurder van de auto was en dat hij bewust achteruit is gereden op het moment dat de verbalisanten hem wilden aanhouden. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte wist dat [slachtoffer 1] zich op dat moment achter zijn auto bevond. Zij overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft gerelateerd (pagina 21 van het dossier) dat hij de auto van verdachte vanaf de linkerzijde naderde en verdachte aanriep uit het voertuig te komen en zich over te geven. Vervolgens gaf hij met de Maglite een klap tegen de achterruit van het voertuig. Die klap op de achterruit van zijn auto kan verdachte niet zijn ontgaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte rekening had moeten houden met de kans dat er ook iemand achter zijn auto stond op het moment dat hij achteruit reed.
Door met hoge toeren achteruit te rijden, terwijl de doorgang wordt geblokkeerd door een politieauto en er een persoon tussen beide auto’s in staat, die daardoor had kunnen worden ingeklemd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan deze persoon zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. Verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat het op deze wijze rijden met een auto - die tenslotte een aanzienlijk gewicht heeft - bij een zich in de buurt bevindende persoon zwaar letsel op kan leveren. Dat geldt temeer als deze persoon op dat moment wordt ingeklemd door de auto van verdachte en een daarachter geparkeerde auto. Het is voorts niet aan verdachte te danken dat [slachtoffer 1] geen letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1]. Zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 3
Verbalisant [T.] en [Z.] hebben in een proces-verbaal gerelateerd dat verdachte op 9 december 2012 is onderworpen aan een ademanalyseonderzoek. Verbalisant [T.] heeft verdachte bevolen zijn medewerking hieraan te verlenen, echter verdachte weigerde alle medewerking.
De raadsman heeft bepleit dat wegens het ontbreken van de afdruk van het ademanalyseapparaat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen, nu zowel de zogenoemde 20minuten-norm als de geldigheid van het apparaat oncontroleerbaar zijn.
De rechtbank overweegt dat de door de raadsman bedoelde afdruk in dit geval geen betekenis heeft. Er heeft immers geen ademanalyse plaatsgevonden omdat verdachte zijn medewerking weigerde, zodat de controleerbaarheid van de voorwaarden waaraan deze analyse moet voldoen ook niet van belang is.
Gelet op het proces-verbaal dat hierboven is aangehaald, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de ademanalyse.
Feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen van rijden zonder rijbewijs.
Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 december 2012 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto naar achteren is gereden, terwijl die [slachtoffer 1] achter de auto van verdachte stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 09 december 2012 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [W.straat]heeft weggenomen een aantal pakjes sigaretten toebehorende aan het [naam winkel], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
op 09 december 2012 te Heerlen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 3:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Psychiater J.L.M. Dinjens heeft onderzoek gedaan naar verdachtes geestvermogens. Hij heeft daarover op 14 mei 2013 gerapporteerd en komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een afhankelijkheid en misbruik van diverse middelen. Daarnaast lijdt verdachte aan epilepsie. Volgens de psychiater was dit ook het geval ten tijde van het tenlastegelegde. Er was tevens sprake van een aanpassingsstoornis, met een gemengde stoornis in emoties en gedrag. Hij adviseert de rechtbank om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Door prof. dr. C. Jonker is een gedragsneurologisch onderzoek ingesteld bij verdachte. Hij heeft daarover op 14 mei 2013 gerapporteerd en komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een hersenorganisch lijden in de zin van epilepsie. Rondom het tenlastegelegde hebben zich meerdere insulten voorgedaan als gevolg van een te lage dosis carbamazepine, het anti-epilepticum dat verdachte al jaren gebruikt. Het is echter niet waarschijnlijk dat de gedragskeuzen c.q. de gedragingen van verdachte van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor langdurige postictale verwardheid.
De rechtbank begrijpt de adviezen en de gronden waarop deze berusten en zal deze adviezen overnemen. Nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden van een klinische opname bij FPAV Mondriaan en reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft hij gevorderd een rijontzegging op te leggen voor de duur van negen maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de verslavingsproblematiek en epilepsie waaraan verdachte lijdt, alsmede met het feit dat hij was ingesteld op een te lage dosering medicatie. De raadsman heeft verzocht aan verdachte een werkstraf op te leggen en bij uitspraak de voorlopige hechtenis op te heffen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet langer in het PPC te Maastricht kon verblijven wegens sluiting en nu noodgedwongen in PI Roermond verblijft, hetgeen niet bijdraagt aan de algehele gezondheid van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft geprobeerd aan een politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto op deze agent in te rijden. Daarnaast heeft verdachte ingebroken bij het [naam winkel] en heeft hij geweigerd mee te werken aan een ademanalyse.
Bij het bepalen van de strafsoort- en maat kent de rechtbank aan de poging tot zware mishandeling het meeste gewicht toe. Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een (langdurige) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Verder betrekt de rechtbank de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid bij haar oordeel over de juiste strafmaat.
Gelet op de inhoud van de rapporten van de psychiater en de reclassering zal de rechtbank ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten en in het kader van het verlenen van hulp aan verdachte, een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast acht de rechtbank een klinische opname bij FPAV Mondriaan of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal een jaar, dan wel zoveel korter als de behandelaars geïndiceerd achten, noodzakelijk.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een passende straf. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals hierboven weergegeven.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden op zijn plaats.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 1.093,81 ter zake van feit 2.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de post “weggenomen en uitgeboekte goederen” ad € 957,07. Niet duidelijk is hoeveel pakjes sigaretten door verdachte zijn weggenomen. Vaststelling van het precieze aantal vormt een te grote belasting van het strafgeding.
Wel heeft hij gevorderd de vordering voor wat betreft de post “reklet factuurnummer 33820172” ad € 136,74 toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering niet in verband staat met de tenlastegelegde inbraak, nu aangifte is gedaan namens [naam winkel] en de vordering is ingediend namens [benadeelde partij 2].
Subsidiair heeft hij bepleit dat de benadeelde partij voor wat betreft de post “weggenomen en uitgeboekte goederen” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het een te grote belasting van de strafzaak zou opleveren om uit te zoeken wat de inkoopwaarde van de gestolen goederen is. Ten aanzien van de post “reklet factuurnummer 33820172” heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij overweegt daartoe dat de vordering is ingediend namens [benadeelde partij 2], terwijl de aangifte is gedaan namens [naam winkel]. Hierdoor is niet duidelijk of [benadeelde partij 2] schade heeft geleden door de bewezenverklaarde diefstal.
De rechtbank zal wel de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Zij zal hiertoe overgaan omdat uit de vordering eenduidig het door het slachtoffer geleden nadeel kan worden afgeleid. Gelet op de inhoud van de vordering ziet de rechtbank daarom aanleiding aan verdachte, conform het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Verdachte dient ten behoeve van [naam winkel] aan de staat te betalen een bedrag van € 136,74 voor de post “reklet factuurnummer 33820172”. Omdat niet is vast te stellen welke hoeveelheid sigaretten verdachte op 9 december 2012 heeft weggenomen, zal de rechtbank het gestelde bedrag van € 957,07 niet meenemen bij het opleggen van de maatregel. Zij overweegt daartoe dat slechts enkele pakjes sigaretten in de auto van verdachte zijn aangetroffen. Daarbij komt dat in het dossier gewag wordt gemaakt van eerdere inbraken in hetzelfde filiaal van [naam winkel].
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 510,- ter zake van feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] niet onder doktersbehandeling heeft gestaan. De vergelijking met het aangehaalde vonnis uit de smartengeldgids gaat niet op. Als al een bedrag kan worden toegewezen, dient dat fors gematigd te worden, aldus de raadsman.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaring in zijn vordering. Zij overweegt hiertoe dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt niet van enig fysiek letsel. Wel blijkt dat de benadeelde partij behoorlijk aangeslagen is door de poging tot zware mishandeling door verdachte. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij deze negatieve gevoelens graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarde heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich klinisch zal laten behandelen in de FPAV van Mondriaan, of een andere door het indicatiestellend orgaan aan te wijzen instelling, voor een termijn van maximaal een jaar of zoveel korter als de behandelaars mogelijk of noodzakelijk achten en zich zal houden aan de hem door of namens de kliniek te geven aanwijzingen;
- zich tijdens de proeftijd, als hij niet meer klinisch wordt behandeld, zal houden aan de aanwijzingen van of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan een ambulante behandeling en woonbegeleiding;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
Rijontzegging
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van negen maanden;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam winkel], € 136,74 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam winkel] vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 1] (brigadier van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door verdachte bestuurde auto naar achteren is gereden, terwijl die [slachtoffer 1] achter de auto van verdachte stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto naar achteren is gereden, terwijl die [slachtoffer 1] achter de auto van verdachte stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Heerlen [slachtoffer 1] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door verdachte bestuurde auto naar achteren gereden, terwijl die [slachtoffer 1] achter de auto van verdachte stond;
hij op of omstreeks 09 december 2012 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pand gelegen aan de [W.straat]heeft weggenomen een aantal pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [naam winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Heerlen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [W.straat] en/of de [E.straat]en/of de [P.straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.