Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer: 03/702957-11 en 03/850001-12 (ter terechtzitting gevoegd)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is na doorverwijzing door de politierechter op 17 februari 2012 inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 03/702957-11
Feit 1: diverse geldbedragen heeft verduisterd.
Feiten 2, 3 en 4: valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
Feit 5: zijn werkgever (Politie Limburg Zuid) heeft opgelicht.
Parketnummer 03/850001-12:
Feit 1: samen met (een) ander(en) valsheid is geschrifte heeft gepleegd.
Feit 2: samen met (een) ander(en) [bedrijf 1]heeft opgelicht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de verduistering van een of meer onbekende geldbedragen die verdachte zou hebben ontvangen van [persoon 1], [persoon 2]en [persoon 3], zoals aan verdachte onder het feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 03/702957-11 is tenlastegelegd. Immers, niet kan worden bewezen dat deze personen ook daadwerkelijk een geldboete hebben betaald aan verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 03/702957-11
De raadsman heeft primair algehele vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de doorzoeking in de kledingkast van verdachte op zijn werk onrechtmatig is geschied, nu er op dat moment nog geen redelijke verdenking bestond dat verdachte zich mogelijk schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit. Daarnaast is de doorzoeking niet geschied onder leiding van de daartoe bevoegde persoon (zijnde de officier van justitie). Nu er sprake is van een ernstig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dient al hetgeen is aangetroffen in de kleding¬kast van verdachte, alsmede de resultaten uit het daaropvolgend strafrechtelijk onderzoek, te worden uitgesloten van het bewijs. Voor het overige is er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Subsidiair is de raadsman van mening dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat verdachte van twee bestanddelen van het onder 1 tenlastegelegd feit dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een of meer geldbedragen die hij zou hebben ontvangen van [persoon 1], [persoon 2]en [persoon 3], Immers, niet is komen vast te staan dat verdachte van deze personen geld heeft ontvangen.
Het bestanddeel “geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen perso(o)n(en)” kan volgens de raadsman evenmin worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bevoegd was tot het uitschrijven van geldboetes en dat de geldboetes die hij heeft opgelegd ook terecht waren. Het geld dat hij hiervoor heeft geïnd behoort/behoorde dus ook niet (meer) toe aan de in de tenlastelegging genoemde personen, maar aan de Nederlandse Staat.
Ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 03/850001-12
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder voornoemd parketnummer tenlastegelegde feiten.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De doorzoeking van de kledingkast
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op 11 maart 2011 heeft een persoon genaamd [persoon 4] gebeld met [naam medewerker 1], medewerker van de politie ondersteuning (MPO). [persoon 4] gaf aan dat hij op 8 maart 2011 een boete had gekregen van verbalisant [nummer]. Hij had de boete meteen betaald, maar geen kwitantie ontvangen. [persoon 4] vroeg of hij alsnog een bewijs van betaling kon krijgen. Het door [persoon 4] opgegeven dienstnummer bleek toe te behoren aan verdachte.
Uit nader onderzoek bleek dat de door [persoon 4] genoemde geldboete en daarbij behorende kwitantie niet was terug te vinden in de administratie. [naam medewerker 2] kon zich herinneren dat er in de Basiseenheid Heuvelland nooit een kwitantieboekje was afgegeven aan verdachte. Dit werd vervolgens per mail bevestigd door de verdachte. [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] concludeerden op grond van het vorenstaande dat de betreffende betaling niet aanwezig was en dat verdachte niet in het bezit was van een kwitantieboekje. Hierop werd besloten om van het voorval melding te maken bij de leiding van de Basiseenheid Heuvelland.
[naam medewerker 2] kon zich nog herinneren dat zij enkele weken daarvoor een telefoontje had ontvangen van een voor haar onbekende persoon. Deze persoon beschuldigde verdachte van oplichting en zei dat hij een bedrieger zou zijn. Ook dit voorval werd door [naam medewerker 2] gemeld bij de leiding.
Verdachte beschikte dus niet over een kwitantieboekje, wat nodig is om bij het contant innen van een geldboete een betaalbewijs te verstrekken. Er was een duidelijke aanwijzing dat de verdachte wel een geldboete contant had geïnd en het geïnde bedrag dagen later, nog niet door hem was afgedragen. Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de afgesloten kledingkast van verdachte, die in de kelder van het politiebureau stond.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden een voldoende redelijke verdenking bestond dat verdachte zich mogelijk schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Op grond hiervan was een doorzoeking van zijn kledingkast dan ook gerechtvaardigd.
Ten aanzien van de vraag of de doorzoeking is geschied door een bevoegd persoon overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 96c, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) bepaalt dat – in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, lid 1, Sv – de officier van justitie bevoegd is om ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning, te doorzoeken.
De onderhavige doorzoeking is verricht door de hoofdinspecteur van de politie en een inspecteur van de politie. Niet is gebleken dat de officier van justitie daarbij aanwezig
is geweest, dan wel dat de doorzoeking is geschied onder zijn/haar leiding. Hierdoor is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 96c, lid 1, Sv hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv.
De vraag is of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan voormeld vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is inderdaad sprake van een vormverzuim. Echter, de
in artikel 96c Sv neergelegde bepalingen met betrekking tot het doorzoeken van plaatsen strekken tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft in het geheel niet aangegeven hoe hij door de doorzoeking in dat belang is geschaad. Daarbij merkt de rechtbank op dat het belang dat verdachte heeft bij voorkoming van de ontdekking van strafbare feiten niet een belang is dat door deze bepaling wordt beschermd.
Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat, indien de komst van een officier van justitie zou zijn afgewacht en deze de doorzoeking zou hebben verricht, het resultaat van
de doorzoeking en de gevolgen voor verdachte anders zouden zijn geweest dan thans het geval is. Er kan derhalve niet worden gesproken van een als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking veroorzaakt nadeel voor de verdachte, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 359a Sv.
Alles overziend ziet de rechtbank geen aanleiding tot toepassing van bewijsuitsluiting, maar zal zij volstaan met de constatering van het vormverzuim. Het beroep op bewijsuitsluiting wordt derhalve verworpen.
Feit 1 (03/702957-11)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van een of meer onbekende geldbedragen die hij zou hebben ontvangen van [persoon 1], [persoon 2]en [persoon 3]. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestanddeel “geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen perso(o)n(en)” evenmin wettig en overtuigend worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geldboetes heeft uitgeschreven aan de in de tenlastelegging genoemde personen. Dit geld heeft hij, behoudens de hiervoor genoemde gevallen, ook telkens direct geïnd. De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat vanaf dat moment het geld niet meer toebehoort aan de beboette personen, maar aan de Nederlandse Staat. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat uit het dossier niet is gebleken dat door een van de personen bezwaar is gemaakt tegen
de opgelegde en geïnde geldboetes, zodat ervan uit mag worden gegaan dat deze terecht zijn opgelegd. Verdachte zal, gelet op het vorenstaande, eveneens worden vrijgesproken van de hiervoor bedoelde onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank acht hetgeen voor het overige aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de getuigenverklaring van [persoon 4];
- de getuigenverklaring van [persoon 5];
- de getuigenverklaring van [persoon 6];
- de bevindingen van verbalisant [L.];
- de beschikkingen, uitgeschreven op naam van [persoon 7], [persoon 8],
[persoon 9], [persoon 10]en [persoon 11];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting
Feit 2 (03/702957-11)
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de door verdachte ingediende declaraties diensreizen binnenland;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
Feit 3 (03/702957-11)
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de (pro forma) factuur van [naam hogeschool];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
Feit 4 (03/702957-11)
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de afschriften van bankafschriften, waarop telkens is vermeld dat het collegegeld van [naam hogeschool] ad € 1.348,00 en €1.395,00 is afgeschreven;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
Feit 5 (03/702957-11)
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [persoon 12];
- de (pro forma) factuur van [naam hogeschool];
- de door verdachte ingediende declaraties diensreizen binnenland;
- de afschriften van bankafschriften, waarop telkens is vermeld dat het collegegeld van [naam hogeschool] ad € 1.348,00 en €1.395,00 is afgeschreven;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
Feiten 1 en 2 (03/850001-12)
De rechtbank acht het de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ontvangstverklaring;
- de huurovereenkomst woonruimte;
- een kopie-brief van [bedrijf 1].;
- de Kennisgeving huurovereenkomst woning [bedrijf 2];
- de verklaring van (mede)verdachte [naam medeverdachte];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 03/702957-11:
in de periode van 13 november 2010 tot en met 24 maart 2011 op na te noemen plaatsen, opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als brigadier van politie onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- op 8 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 150 euro toebehorende aan
[persoon 4] en
- op 13 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 5]en
- op 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 7] en
- op 20 januari 2011 te Withuis, gemeente Eijsden, een geldbedrag van 100 euro toebehorende aan twee Franse personen en
- op 13 november 2011 te Maastricht een geldbedrag van 180 euro toebehorende aan
[persoon 6]en
- op 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan
[persoon 8]en
- op 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 9] en
- op 12 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 80 euro en/of een geldbedrag van 182 euro toebehorende aan [persoon 10]en
- op 12 maart 2011 te Maastricht een onbekend geldbedrag toebehorende aan [persoon 11];
in de periode van 23 juni 2009 tot en met 6 januari 2011 te Maastricht, meermalen, declaraties dienstreizen binnenland, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde declaratie(s) aangegeven dat hij van Sittard (ten behoeve van zijn studie) naar (de Hogeschool te) 's-Hertogenbosch en/of vice versa was gereisd en/of dat de in de declaraties opgevoerde kosten niet eerder werden gedeclareerd en/of deze declaraties voor waar heeft ondertekend, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
op 15 februari 2009 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een (pro forma) factuur (van [naam hogeschool]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk op voornoemde factuur 'voldaan' geschreven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
in de periode van 29 januari 2010 tot en met 12 augustus 2010 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, bankafschriften, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte valselijk voornoemde bankafschriften opgemaakt en in strijd met de waarheid daarop aangegeven dat het collegegeld (van [naam hogeschool]) ad 1.348 euro en 1.395 euro was afgeboekt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
in de periode van 15 februari 2009 tot en met 6 januari 2011 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Politie Limburg Zuid, heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op door hem ondertekende declaraties dienstreizen binnenland aangegeven dat hij van Sittard (ten behoeve van zijn studie) naar 's-Hertogenbosch en/of vice versa is gereisd en op een (pro forma) factuur van [naam hogeschool] 'voldaan' heeft geschreven en bankafschriften heeft opgemaakt en daarop heeft aangegeven dat het collegegeld (van [naam hogeschool]) ad 1.348 euro en 1.395 euro was afgeboekt, waardoor Politie Limburg Zuid, werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Parketnummer 03/850001-12:
in de periode van 8 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te Maastricht, tezamen en in
vereniging met een ander, een huurovereenkomst woonruimte ([adres verdachte]) en een ontvangstverklaring en een kennisgeving huurovereenkomst [bedrijf 2] en een kopie-brief van [bedrijf 1]- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte en zijn medeverdachte valselijk voornoemde geschriften ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan voor [persoon 13], zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
op 28 februari 2011 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [bedrijf 1]en [bedrijf 2] heeft bewogen tot het aangaan van een schuld (te weten het ter beschikking stellen van een huurobject), hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid een huurovereenkomst ([adres verdachte]) ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan voor [persoon 13], waardoor [bedrijf 1]en [bedrijf 2]werd bewogen tot het aangaan van voornoemde schuld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 (03/702957-11):
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Feit 2 (03/702957-11):
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 3 (03/702957-11):
valsheid in geschrift.
Feit 4 (03/702957-11):
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 5 (03/702957-11):
oplichting, meermalen gepleegd telkens begaan in eendaadse samenloop met de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten.
Feit 1 (03/850001-12):
valsheid in geschrift.
Feit 2 (03/850001-12):
medeplegen van oplichting, begaan in eendaadse samenloop met het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet (goed) verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, mocht de rechtbank komt tot een of meer van de aan verdachte tenlastegelegde feiten, om de officier van justitie te volgen in zijn strafeis.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van door hem – in de functie van politieagent – geïnde geldboetes, valsheid in geschrifte en oplichting. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet op integere wijze is omgegaan met de door hem geïnde geldboetes en deze wederrechtelijk onder zich heeft gehouden. Dergelijk handelen, raakt het hart van het politiewerk. Een politieagent neemt, gelet op zijn taak en vertrouwensfunctie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Een misdrijf gepleegd door een politieagent, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Daar komt bij dat verdachte door zijn handelwijze ernstige schade heeft toegebracht aan het imago van de politie en een grote inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben.
Ook het misbruik van de naam en de persoonlijke gegevens van zijn ex-vriendin, waardoor zij voor niet door haar gemaakte schulden werd aangesproken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De onderhavige strafbare feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte inzicht heeft getoond in zijn foute manier van handelen en ter terechtzitting zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Verdachte is bij de politie oneervol ontslagen. Daarna is
hij hard op zoek gegaan naar werk, dat hij ook heeft gevonden. Verdachte is nu doende om
zijn schulden, die de oorzaak waren van de onderhavige strafbare feiten, af te lossen. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat verdachte een first offender is en de rechtbank heeft ook nog meegewogen dat de feiten reeds meer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet in de vorenstaande feiten en omstandigheden aanleiding om thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf en zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 240 uren, bij niet (goed) verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf brengt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking en dient anderzijds verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst opnieuw (soortgelijke) feiten zal plegen.
6 De benadeelde partijen
De benadeelde partijen [persoon 13] vordert een schadevergoeding van € 228,90 ter zake van de feiten 1 en 2 op de dagvaarding met parketnummer 03/850001-12.
De benadeelde partij [persoon 5] vordert een schadevergoeding van € 110,00 ter zake van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 03/702957-11.
De benadeelde partij [persoon 4] vordert een schadevergoeding van € 150,00 ter zake van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 03/702957-11.
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de hiervoor genoemde benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 5] en [persoon 4] moeten worden afgewezen, nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en het aan verdachte onder feit 1 03/702957-11) ten laste gelegde handelen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [persoon 13] heeft de raadsman aangevoerd dat uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat de opgevoerde schade al deels is vergoed door medeverdachte [naam medeverdachte]. Uit de vordering blijkt niet welke schade wel of nog niet is vergoed. De raadsman heeft, gelet op het vorenstaande, geconcludeerd dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat [persoon 13] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [persoon 13]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting haar vordering toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat zij in de strafzaak van medeverdachte [naam medeverdachte] dezelfde vordering heeft ingediend als in de onderhavige zaak. Deze vordering is door de politierechter deels toegewezen tot een bedrag van € 150,00. [persoon 13] heeft voorts naar voren gebracht dat zij acht uren verlof heeft moeten opnemen om ter terechtzitting aanwezig te kunnen zijn en daarnaast reiskosten heeft moeten maken. Zij wenst deze schade te verhalen op verdachte.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de ter terechtzitting opgevoerde reiskosten en kosten wegens opname van verlof, voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank begroot deze schade op € 57,50 (10,8 km x € 0,28 + 8 uren x € 6,81).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de overige door de benadeelde partij [persoon 13] gevorderde schade reeds is vergoed door de medeverdachte [naam medeverdachte]. De rechtbank zal derhalve de vordering voor het overige afwijzen.
Resumerend wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [persoon 13] deels toe voor een bedrag van € 57,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag van volledige voldoening. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vorderingen van [persoon 5] en [persoon 4]
De door [persoon 5] en [persoon 4] betaalde gelden zijn eigendom geworden van de Nederlandse Staat. De rechtbank is van oordeel dat vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 5] en [persoon 4] dienen te worden afgewezen, nu er geen rechtstreeks verband is tussen de gevorderde schade en het door verdachte onder feit 1 (03/702957-11) bewezen verklaarde handelen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing van de rechtbank berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 57, 225, 321, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon 13], van een bedrag van € 57,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij voornoemd ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [persoon 5],
- veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- wijst af de vordering van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4],
- veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2010 tot en met 24 maart 2011 op na te noemen plaatsen, in elk geval in het arrondissement Maastricht (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de hierna te noemen perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als brigadier van politie, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- op of omstreeks 8 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 150 euro toebehorende aan [persoon 4] en/of
- op of omstreeks 13 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 5]en/of
- op of omstreeks 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 7] en/of
- op of omstreeks 20 januari 2011 te Withuis, gemeente Eijsden, een geldbedrag van 100 euro toebehorende aan twee Franse personen en/of
- op of omstreeks 12 december 2011 te Eijsden (een) onbekend(e) bedrag(en) toebehorende aan B. [persoon 1] en/of C.V. [persoon 2]en/of L.A. [persoon 3] en/of
- op of omstreeks 13 november 2011 te Maastricht een geldbedrag van 180 euro toebehorende aan [persoon 6] en/of
- op of omstreeks 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 8]en/of
- op of omstreeks 24 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 106 euro toebehorende aan [persoon 9] en/of
- op of omstreeks 12 maart 2011 te Maastricht een geldbedrag van 80 euro en/of een geldbedrag van 182 euro toebehorende aan [persoon 10]en/of
- op of omstreeks 12 maart 2011 te Maastricht een onbekend geldbedrag toebehorende aan [persoon 11];
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2009 tot en met 6 januari 2011 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) declaratie(s) dienstreizen binnenland, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op voornoemde declaratie(s) aangegeven dat hij van Sittard (ten behoeve van zijn studie) naar (de Hogeschool te) 's-Hertogenbosch en/of vice versa was gereisd en/of dat de in de declaratie(s) opgevoerde kosten niet eerder werden gedeclareerd en/of deze declaratie(s) voor waar heeft ondertekend, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op of omstreeks 15 februari 2009 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een (pro forma) factuur (van [naam hogeschool]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk op voornoemde factuur 'voldaan' geschreven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2010 tot en met 12 augustus 2010 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) bankafschrift(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk voornoemde bankafschrift(en) opgemaakt en/of in strijd met de waarheid daarop (telkens) aangegeven dat het collegegeld (van [naam hogeschool]) ad 1.348 euro en/of 1.395 euro was afgeboekt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2009 tot en met 6 januari 2011 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Politie Limburg Zuid, althans een ander, heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op (een) door hem ondertekende declaratie(s) dienstreizen binnenland (telkens) aangegeven dat hij van Sittard (ten behoeve van zijn studie) naar 's-Hertogenbosch en/of vice versa is gereisd en/of op een (pro forma) factuur van [naam hogeschool] 'voldaan' heeft geschreven en/of (een) bankafschrift(en) heeft opgemaakt en/of daarop (telkens) heeft aangegeven dat het collegegeld (van [naam hogeschool]) ad 1.348 euro en/of 1.395 euro was afgeboekt, waardoor Politie Limburg Zuid, althans een ander, (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 03/850001-12
hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2011 tot en met 28 februari 2011
te Maastricht, althans te Sittard, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, een huurovereenkomst woonruimte
([adres verdachte]) en/of een ontvangstverklaring en/of een
kennisgeving huurovereenkomst [bedrijf 2] en/of een kopie-brief van [BEDRIJF 1]
- zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte (telkens) valselijk voornoemde
geschrift(en) ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan voor
[persoon 13], zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Tenlastelegging bij gevoegde verdachte met parketnummer: 03/850001-12
hij op of omstreeks 28 februari 2011 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1]en/of [bedrijf 2]heeft bewogen tot het aangaan van een schuld (te weten het ter beschikking stellen van een huurobject), hebbende verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een huurovereenkomst ([adres verdachte]) ondertekend met een handtekening welke moest doorgaan voor [persoon 13], waardoor [bedrijf 1]en/of [bedrijf 2]werd bewogen tot het aangaan van voornoemde schuld.