ECLI:NL:RBLIM:2013:CA0956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
514594 CV EXPL 13-850
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfsruimte en betalingsachterstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 23 april 2013, betreft het een huurgeschil tussen de besloten vennootschap Nationale Maatschappij tot Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed B.V. (hierna: BOEi) en de stichting Stichting [NAAM] 99 (S99). BOEi heeft een bedrijfsruimte verhuurd aan S99, gelegen aan de Lage Kanaaldijk 112-D9 te Maastricht, voor de periode van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. S99 is in gebreke gebleven met de betaling van de huur, service- en energiekosten, en heeft een huurachterstand erkend van € 1.826,51 tot en met april 2013. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de door S99 aangevoerde redenen voor het niet betalen van de huur, zoals ongenoegen over de opzegging van de huurovereenkomst door BOEi en de veronderstelling dat andere huurders minder huur betalen, niet rechtsgeldig zijn en hem niet bevrijden van zijn betalingsverplichtingen.

De vordering van BOEi om S99 te veroordelen tot betaling van de huurachterstand en de contractuele boeterente is toegewezen. Daarnaast is S99 veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het niet betalen van de huur een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert, wat een ontruiming in kort geding rechtvaardigt. De ontruimingstermijn is vastgesteld op twee weken, en de vordering tot machtiging voor ontruiming met behulp van de sterke arm is afgewezen, omdat de wet voldoende middelen biedt voor reële executie. S99 is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 935,71.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 514594 CV EXPL 13-850
typ: AodK
Vonnis van de kantonrechter ex art. 254 Rv d.d. 23 april 2013
in de zaak
de besloten vennootschap NATIONALE MAATSCHAPPIJ TOT BEHOUD, ONTWIKKELING EN EXPLOITATIE VAN INDUSTRIEEL ERFGOED B.V. (BOEi),
gevestigd te Hoevelaken,
eisende partij,
hierna aan te duiden als BOEi,
gemachtigde: mr. J.L. Pit, advocaat te Den Haag,
tegen
de stichting STICHTING [NAAM] 99 (S99),
gevestigd te Amsterdam en mede kantoorhoudend te 6212 NA Maastricht aan de Lage Kanaaldijk 112-D9,
gedaagde partij,
hierna aan te duiden als [naam gedaagde partij],
verschenen bij haar bestuurder [naam bestuurder].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het exploot van dagvaarding van 13 maart 2013;
- de door BOEi in het geding gebrachte producties 1 tot en met 5, ter griffie ontvangen op
8 april 2013;
- de door BOEi in het geding gebrachte producties 6 en7, ter griffie ontvangen op
10 april 2013;
- de mondelinge behandeling die gehouden is op 11 april 2013 en waarvan de griffier schriftelijk aantekening heeft gehouden.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag vastgesteld is.
2. Het geschil
2.1. BOEi legt – kort en zakelijk – het volgende aan haar vordering ten grondslag.
BOEi verhuurt aan [naam gedaagde partij] de bedrijfsruimte staande en gelegen te Maastricht aan de Lage Kanaaldijk 112-D9. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, ingaande 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. [naam gedaagde partij] is ter zake van huur, service en energiekosten maandelijks een bedrag van € 371,17 verschuldigd, welk bedrag bij vooruitbetaling aan BOEi dient te worden voldaan.
[naam gedaagde partij] is ondanks diverse sommaties met betaling van de maandelijkse huurprijs in gebreke gebleven. Daarnaast heeft [naam gedaagde partij] zich niet als goed huurder gedragen: zo zijn er aanwijzingen dat [naam gedaagde partij] het gehuurde niet gebruikt overeenkomstig de bestemming daarvan, namelijk als woonruimte terwijl dit in strijd is met de huurovereenkomst. Verder neemt [naam gedaagde partij] ruimtes in beslag die hij niet huurt en veroorzaakt hij overlast voor de overige huurders (intimidaties en bedreigingen).
2.2. BOEi vordert bij exploot van dagvaarding op grond van het vorenstaande – bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad – dat [naam gedaagde partij] zal worden veroordeeld:
- om het gehuurde met al het zijne en de zijnen te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan BOEi, met machtiging op BOEi om indien [naam gedaagde partij] daarmee in gebreke blijft de ontruiming met behulp van de sterke arm te doen laten uitvoeren;
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan BOEi te voldoen:
a) de huurachterstand tot en met maart 2013 van € 1.484,68 te vermeerderen met de contractuele boeterente van 2% per maand vanaf de vervaldag van de respectievelijke huurtermijnen tot aan de dag van voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en de wettelijke rente vanaf de dag der ingebrekestelling, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
b) een bedrag van € 371,17 voor elke maand dat [naam gedaagde partij] het gehuurde vanaf 1 april 2013 in gebruik houdt tot aan de dag der ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend;
- in de kosten van deze procedure.
2.3. [naam gedaagde partij] heeft verweer gevoerd tegen de vordering, waarop hierna – voor zover nodig – nader zal worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. De kantonrechter acht het spoedeisend belang, gelet op de aard van de vordering en de door BOEi gestelde feiten, gebleken.
3.2. Tussen partijen staat, als onbetwist en voor zover van belang, het volgende vast:
- [naam gedaagde partij] huurt van BOEi de bedrijfsruimte staande en gelegen te Maastricht aan de Lage Kanaaldijk 112-D9;
- partijen zijn overeengekomen dat [naam gedaagde partij] ter zake van huur, service en energiekosten maandelijks een bedrag van € 371,17 aan BOEi verschuldigd is en dat dit bedrag bij vooruitbetaling moet worden voldaan;
- [naam gedaagde partij] is met betaling van de huurpenningen in gebreke gebleven.
3.3. Volgens het exploot bedraagt de huurachterstand tot en met maart 2013 € 1.484,68. BOEi stelt ter zitting dat de huurachterstand inmiddels nog verder is opgelopen en tot en met april 2013 € 1.826,51 bedraagt. [naam gedaagde partij] heeft dit niet betwist.
BOEi heeft haar vordering zoals bij exploot ingesteld, gerectificeerd en gewijzigd in die zin, dat de huurachterstand tot en met maart 2013 niet € 1.484,68 maar € 1.455,34 bedraagt. Vermeerderd met de niet betaalde huur voor de maand april 2013, bedraagt de vordering tot en met april 2013 een bedrag van € 1.826,51. Daarnaast wordt betaling gevorderd van de maandelijkse huurprijs vanaf 1 mei 2013 tot ontruiming.
3.4. Een voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv is alleen toewijsbaar indien met een voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat een gelijkluidende vordering in een bodemprocedure door de kantonrechter zal worden toegewezen.
3.5. [naam gedaagde partij] erkent de gestelde huurachterstand tot en met april 2013 van € 1.826,51. De door hem gestelde omstandigheden waarom hij de huur niet betaald heeft - ongenoegen over het feit dat BOEi de huurovereenkomst na aanvang meteen heeft opgezegd tegen 31 augustus 2013 en verontwaardiging over het feit dat andere huurders in het pand een lagere huurprijs betalen - vormen rechtens geen redenen die hem bevrijden van de verplichting de overeengekomen maandelijkse huurprijs te voldoen. Het gevorderde bedrag van € 1.826,51 zal dan ook worden toegewezen.
Ook de daarmee verband houdende vordering ter zake van contractuele boeterente van 2% per maand is toewijsbaar, aangezien deze niet betwist is.
BOEi vordert verder betaling van de wettelijke rente vanaf 25 januari 2013, zijnde de datum waarop [naam gedaagde partij] volgens BOEi in gebreke gesteld is. Gelet op de wijze waarop dit deel van de vordering in het petitum van de dagvaarding geformuleerd is, begrijpt de kantonrechter dat dit gevorderd wordt over de toe te wijzen huurachterstand. Op 25 januari 2013 was [naam gedaagde partij] de huur voor de maanden februari, maart en april 2013 nog niet verschuldigd, zodat hij met betaling van die huurpenningen op dat moment ook nog niet in verzuim was. De wettelijke rente vanaf de ingebrekestelling is dan ook toewijsbaar over de huurachterstand op dat moment, zijnde € 713,00 en over de per februari 2013 verschuldigde huurtermijnen vanaf de vervaldag van de respectieve huurtermijnen.
3.6. Het niet-betalen van de huurpenningen in een mate zoals in de onderhavige zaak het geval is, levert tevens een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op dat deze een ontruiming in kort geding rechtvaardigt, zodat de vordering daartoe eveneens zal worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal op twee weken worden bepaald. De door BOEi gevorderde machtiging om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen zal worden afgewezen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv. in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat BOEi bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft.
3.7. [naam gedaagde partij] zal voorts veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 371,17 voor elke maand of gedeelte daarvan dat hij het gehuurde vanaf 1 mei 2013 tot de dag der ontruiming nog in gebruik houdt.
3.8. BOEi heeft als tweede grondslag voor de vordering tot ontruiming aangevoerd dat [naam gedaagde partij] het gehuurde in strijd met de contractuele bestemming gebruikt, hij ruimtes gebruikt die niet door hem gehuurd worden en hij bovendien overlast veroorzaakt. [naam gedaagde partij] heeft deze verwijten gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting is voor de beoordeling van deze grondslag nader feitenonderzoek nodig. Deze procedure leent zich daar echter niet voor. Aangezien de gestelde feiten in deze procedure niet vast zijn komen te staan, is de vordering tot ontruiming niet (ook) toewijsbaar op grond van de tweede grondslag.
3.9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam gedaagde partij] veroordeeld worden tot betaling van de kosten van deze procedure.
4. BESLISSING
4.1. Veroordeelt [naam gedaagde partij] – bij wege van voorlopige voorziening – om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte staande en gelegen te Maastricht aan de Lage Kanaaldijk 112-D9 te verlaten en te ontruimen met al het hare en de haren en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van BOEi te stellen.
4.2. Veroordeelt [naam gedaagde partij] – eveneens bij wege van voorlopige voorziening – om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan BOEi te betalen:
- de somma van € 1.826,51 vermeerderd met de contractuele boeterente van 2% per maand vanaf de vervaldag van de respectievelijke huurtermijnen tot aan de dag van voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over € 713,00 vanaf 25 januari 2013 en over de per februari 2013 verschuldigde huurtermijnen vanaf de vervaldag van de respectieve huurtermijnen tot de dag van voldoening;
- een bedrag van € 371,17 per maand voor elke maand dat [naam gedaagde partij] het gehuurde vanaf
1 mei 2013 in gebruik houdt tot aan de dag van ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend.
4.3. Veroordeelt [naam gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van BOEi tot de datum van dit vonnis begroot op € 935,71, waarvan € 87,71 explootkosten, € 448,00 vastrecht en € 400,00 aan salaris gemachtigde.
4.4. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gegeven door mr. I.M. Etman, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.