ECLI:NL:RBLIM:2013:CA0951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
508564 CV EXPL 13-274
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en tijdigheid van verzet in civiele procedure

In deze zaak gaat het om het verzet van [opposant] tegen een verstekvonnis van 21 oktober 1998, waarbij hij door de kantonrechter te Heerlen was veroordeeld om aan Canal + een bedrag van ƒ 1.001,89 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [opposant] heeft op 14 december 2012 verzet aangetekend tegen dit vonnis, en de vraag is of dit verzet tijdig is ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verstekvonnis op 30 oktober 1998 aan [opposant] is betekend en dat er op 17 mei 1999 derdenbeslag is gelegd op zijn periodieke uitkeringen. De kantonrechter oordeelt dat het verzet niet tijdig is ingesteld, omdat het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger. De kantonrechter verwijst naar de toepasselijke artikelen 81 en 82 van het oude Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die bepalen dat verzet ontvankelijk is totdat het vonnis ten uitvoer is gelegd. De kantonrechter concludeert dat [opposant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet, en bekrachtigt het verstekvonnis. Tevens wordt [opposant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Heerlen
Burgerlijk recht
Zaak/rolnr.: 508564 CV EXPL 13-274
MD
Vonnis van de kantonrechter d.d. 1 mei 2013
i n z a k e
[opposant],
wonende te [adres],
opposant, hierna te noemen: “[opposant]”,
gemachtigde: mr. P.H.L. Dankers;
t e g e n
de besloten vennootschap Canal + Nederland B.V.,
v.h.o.d.n. Multichoice Nederland B.V.,
gevestigd te [plaats],
geopposeerde, hierna te noemen: “Canal +”,
gemachtigde: J.A.P.M. Kerckhoffs.
1. Het procesverloop
1.1 Bij exploot van dagvaarding met productie van 14 december 2012 is [opposant] in verzet gekomen tegen het op 21 oktober 1998 door de kantonrechter te Heerlen bij verstek gewezen vonnis met nummer 48091 CV EXPL 98-3019 (hierna: het verstekvonnis).
1.2 Vervolgens heeft Canal + een conclusie van antwoord in oppositie met producties genomen.
1.3 [opposant] heeft daarna een conclusie van repliek in oppositie genomen.
1.4 Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2. Het geschil
2.1 Krachtens het verstekvonnis is [opposant] als gedaagde veroordeeld om aan Canal + als eiseres tegen bewijs van kwijting te betalen de somma van ƒ 1.001,89 (€ 454,64), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [opposant] in de proceskosten, aan de zijde van Canal + tot de dag van het verstekvonnis begroot op in totaal ƒ 474,80 (€ 215,45).
2.2 Canal + heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [opposant] met haar een overeenkomst is aangegaan, onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden. Volgens Canal + is [opposant] tekortgeschoten in de nakoming van zijn (betalings)verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst. De vordering van Canal + is als volgt opgebouwd:
- ƒ 384,70 (€ 174,57) aan achterstallig abonnementsgeld;
- ƒ 17,19 (€ 7,80) aan wettelijke rente;
- ƒ 100,00 (€ 45,38) aan buitengerechtelijke kosten;
- ƒ 500,00 (€ 226,89) aan boete wegens niet (tijdig) retourneren van de decoder.
2.3 [opposant] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair bepaalt dat hij wordt ontheven van de tegen hem uitgesproken veroordeling in het verstekvonnis;
- subsidiair, ingeval de vordering in beginsel toewijsbaar mocht blijken, de veroordeling wijzigt, in dier voege, dat de wettelijke rente vervalt en bepaalt dat [opposant] niet gehouden is om de “overige reeds gemaakte kosten” ad € 212,31 te voldoen;
- zowel primair als subsidiair Canal + veroordeelt in de kosten van dit verzet, met inbegrip van de kosten van de verzetdagvaarding.
2.4 Op het verweer van [opposant] zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 Partijen verschillen gemotiveerd van mening over de vraag of [opposant] tijdig in verzet is gekomen.
Canal + heeft aangevoerd dat [opposant] niet tijdig in verzet is gekomen, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 143 lid 3 juncto artikel 144 sub b Rv.
[opposant] heeft aangevoerd dat een executoriaal derdenbeslag niet gelijk staat aan het kennis nemen van de inhoud van een vonnis. Daarnaast ontkent [opposant] dat hij een betaling op de onderhavige vordering heeft gedaan. Omdat bij exploot van 19 november 2012 hernieuwd bevel is gedaan om het verstekvonnis te voldoen en [opposant] op 14 december 2012 in verzet is gekomen, is hij tijdig in verzet gekomen, zo stelt hij. Ten slotte heeft [opposant] ook nog gemotiveerd verwezen naar een vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 22 augustus 2007 (LJN BC0753), waaruit volgt dat het onverkort toepassen van de voor verzettermijn geldende regels in strijd kan komen de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, meer in het bijzonder het recht op toegang tot de rechter. De onderhavige zaak is nagenoeg identiek aan de Amsterdamse zaak, aldus [opposant].
3.2 Het huidige artikel 143 Rv is ingevoerd bij wet van 6 december 2001 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, Stb. 2001, 580. Deze wet is op 1 januari 2002 in werking getreden.
Voordien gold artikel 81 Rv (oud), waarin, zakelijk weergegeven, was bepaald dat de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet zal mogen doen binnen veertien dagen na betekening van het verstekvonnis in persoon of na het plegen door hem van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. Buiten deze gevallen was het verzet ontvankelijk totdat het vonnis ten uitvoer was gelegd.
In artikel 82 Rv (oud) was, voor zover hier relevant, bepaald dat een vonnis werd gerekend ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op de vordering na uitbetaling aan de beslaglegger.
In artikel VII lid 2 van voormelde wet van 6 december 2001 is bepaald dat voor de mogelijkheid van en de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen tegen beslissingen van vóór de inwerkingtreding van de wet het oude recht geldt.
3.3 Het vonnis waartegen [opposant] het rechtsmiddel van verzet instelt is op 21 oktober 1998 gewezen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de hiervoor aangehaalde wet van
6 december 2001. Op grond van de toepasselijke artikelen 81 en 82 Rv (oud) is de opposant ontvankelijk in zijn verzet totdat het vonnis ten uitvoer is gelegd, hetgeen moet worden geacht te zijn geschied na uitbetaling aan de beslaglegger. Indien sprake is van een gedeeltelijke tenuitvoerlegging ingeval van derdenbeslag op een periodieke uitkering, wordt de thans in artikel 144 aanhef en onder b Rv neergelegde opvatting dat het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd na uitbetaling van de eerste termijn aan de beslaglegger, ook voor het oude recht als juist aanvaard.
3.4 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat tussen partijen vast dat deurwaarder J.L.G. Jeukens het verstekvonnis op 30 oktober 1998 aan het adres van [opposant] heeft betekend (door achterlating van een gesloten envelop aan het [adres]) en op 17 mei 1999 onder het landelijk Insituut voor Sociale Verzekeringen te Amsterdam ten laste van [opposant] derdenbeslag heeft gelegd op de periodieke betalingen ZW WAO, AWW en WW. Dit beslag is op 20 mei 1999 overbetekend aan het adres [adres], waarvan [opposant] niet heeft weersproken dat hij op dat moment aan dat adres woonachtig was. Daarmee staat vast dat er sprake was van een derdenbeslag dat was gelegd op een vordering tot periodieke betaling. Ter onderbouwing van haar stelling dat Canal + in deze zaak een eerste uitbetaling heeft ontvangen van f 75,96
(€ 34,47) heeft Canal + productie 3 overgelegd. Uit deze brief van 4 februari 2000 blijkt genoegzaam dat er een eerste uitbetaling heeft plaatsgevonden. Aldus heeft Canal + haar stelling op dit punt voldoende gemotiveerd onderbouwd en wordt de betwisting van [opposant] gepasseerd. De conclusie uit het vorenstaande is dat het vonnis wordt geacht ten uitvoer zijn gelegd, nu er sprake is van derdenbeslag op een vordering, waarbij dit beslag is gelegd op een vordering tot periodieke betalingen en dat een eerste uitbetaling heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat [opposant] niet tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. De door [opposant] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 22 augustus 2007 (LJN BC0753) kan niet tot een ander oordeel leiden. De kantonrechter is namelijk, anders dan in voormelde zaak, van oordeel dat [opposant] wel (voldoende) toegang tot de rechter heeft gehad. [opposant] heeft namelijk in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 oktober 1998 verstek laten gaan. Overigens is het exploot van dagvaarding dat tot dit verstekvonnis heeft geleid, op 26 augustus 1998 betekend aan het [adres] door achterlating van een gesloten envelop. Als niet weersproken staat vast dat de voorgeschreven formaliteiten en termijnen daarbij in acht zijn genomen (en er dus terecht verstek tegen hem is verleend) én dat [opposant] op dat moment op dat adres woonde. [opposant] heeft dus, alhoewel hij rechtsgeldig was opgeroepen, van de eerste mogelijkheid om te verschijnen en desgewenst verweer te voeren geen gebruik gemaakt. Nadat de eerste uitbetaling krachtens het derdenbeslag heeft plaatsgevonden, stond voor [opposant] de mogelijkheid open om in verzet te komen tegen verstekvonnis en de zaak inhoudelijk te laten beoordelen door de kantonrechter. Ook van deze tweede mogelijkheid heeft [opposant] destijds evenwel geen gebruik gemaakt. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat [opposant] niet heeft weersproken dat hij op 30 oktober 1998 (datum betekening verstekvonnis) en op 20 mei 1999 (datum overbetekening derdenbeslag) woonachtig was aan het [adres], zijnde het adres waarop betekend is. Het onverkort toepassen van de geldende regels voor het aanvangen van de verzettermijn komt onder deze omstandigheden dan ook niet in strijd met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, met inbegrip van de toegang tot de rechter.
De conclusie uit het vorenstaande is dan ook dat [opposant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.5 [opposant] heeft in zijn verzetdagvaarding ook nog een subsidiaire vordering ingesteld. Aan een beoordeling van deze subsidiaire vordering komt de kantonrechter echter niet meer toe, omdat daarvoor vereist is dat het geschil inhoudelijk kan worden beoordeeld. Omdat [opposant] niet-ontvankelijk is, behoort hij ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn subsidiaire vordering.
3.6 Alhoewel de kantonrechter dus niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, merkt hij wel op dat tussen partijen niet in geschil is dat de wettelijke rente is verjaard en dat Canal + ten aanzien daarvan niet tot tenuitvoerlegging kan overgaan.
3.7 Het verstekvonnis zal, nu Canal + dit bij conclusie van antwoord in oppositie heeft gevorderd, worden bekrachtigd. [opposant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, waarbij de wettelijke rente op hierna in het dictum te bepalen wijze zal worden toegewezen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen het verstekvonnis van 21 oktober 1998;
bekrachtigt het door de kantonrechter te Heerlen op 21 oktober 1998 onder zaak/rolnummer 48091 CV EXPL 98-3019 tussen Canal + als eiseres en [opposant] als gedaagde gewezen verstekvonnis, met inachtneming van de hiervoor weergegeven rechtsoverweging 3.6;
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Canal + gevallen en tot op heden begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.