ECLI:NL:RBLIM:2013:CA0909

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
520674 CV EXPL 13-1394
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling salaris en vaststelling arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en de Stichting Kasteel van Valkenburg. De werknemer, die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had, stelde dat er op basis van mondelinge afspraken en goed functioneren een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen. De werknemer vorderde doorbetaling van haar salaris en andere emolumenten, omdat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2013 niet was verlengd. De Stichting betwistte de vordering en stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde na de afgesproken termijn van één jaar, met de mogelijkheid tot verlenging bij goed functioneren. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de werknemer dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. De rechter concludeerde dat de werknemer haar standpunt diende te bewijzen, maar dat er in het kader van deze kort geding procedure geen ruimte was voor uitgebreid onderzoek naar de feiten. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de noodzaak om toezeggingen goed vast te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 520674 CV EXPL 13-1394
typ: AodK
Vonnis van de kantonrechter ex art. 254 Rv d.d. 24 april 2013
in de zaak
[NAAM EISENDE PARTIJ],
wonend te [adresgegevens eisende partij],
eisende partij,
hierna aan te duiden als: [naam eisende partij],
gemachtigde: mr. F.L.H.F.A.H. Wolfs te Amsterdam;
tegen
de stichting STICHTING KASTEEL VAN VALKENBURG,
gevestigd en kantoorhoudend te 6301 BJ Valkenburg aan de Geul, Daalhemerweg 27,
gedaagde partij,
hierna aan te duiden als: de Stichting,
gemachtigde: mr. A.L.W.G. Houtakkers te Maastricht.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het exploot van dagvaarding d.d. 10 april 2013 met producties;
- de conclusie van antwoord d.d. 22 april 2013 met productie;
- de mondelinge behandeling van 22 april 2013 en de daarvan opgemaakte aantekeningen.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag vastgesteld is.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1. [naam eisende partij] is op 1 april 2010 voor bepaalde tijd – te weten voor de duur van één jaar – in dienst getreden bij de Stichting. De arbeidsovereenkomst is nadien tweemaal voor de periode van één jaar verlengd. De Stichting heeft [naam eisende partij] op 22 februari 2013 te kennen gegeven de per 1 april 2013 aflopende arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
2.2. [naam eisende partij] was laatstelijk werkzaam als bedrijfsleidster tegen een bruto salaris van € 3.286,64 per maand exclusief emolumenten op basis van 34 uur per week.
3. HET GESCHIL
3.1. [naam eisende partij] stelt – kort en voor zover van belang – het volgende.
Partijen hebben bij aanvang van het dienstverband mondeling afgesproken dat de arbeidsovereenkomst na één jaar zou worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, indien [naam eisende partij] goed zou functioneren. Deze afspraak is niet nagekomen. Aan [naam eisende partij] is na ongeveer een jaar – "en bij gebleken goed functioneren" – wél een substantieel hoger salaris toegekend, maar de arbeidsovereenkomst is slechts voor de duur van één jaar verlengd. Naar aanleiding van de discussie die vervolgens tussen partijen is ontstaan, heeft de Stichting schriftelijk aan [naam eisende partij] bevestigd, dat – bij blijvend goed functioneren – na drie jaar een overeenkomst voor onbepaalde tijd zou volgen.
In februari 2012 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden, hetgeen wederom geleid heeft tot verlenging van de arbeidsovereenkomst met één jaar en een substantiële salarisverhoging. [naam eisende partij] heeft het verslag van dit functioneringsgesprek pas in november 2012 ontvangen. Zij was het met de inhoud daarvan niet eens. Op de aantekeningen die zij dienaangaande heeft gemaakt, is door de Stichting nimmer gereageerd.
Volgens [naam eisende partij] blijkt uit het feit dat de arbeidsovereenkomst telkenmale is verlengd en haar salaris elke keer substantieel is verhoogd, dat er sprake is van goed functioneren in de drie voorgaande jaren. Gelet op de toezegging die de Stichting jegens haar heeft gedaan, is de onderhavige overeenkomst per 1 april 2013 overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, op grond waarvan de Stichting gehouden is het aan [naam eisende partij] toekomend loon aan haar te betalen.
3.2. [naam eisende partij] vordert thans dat de kantonrechter bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Stichting zal veroordelen:
- a. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie te betalen het overeengekomen salaris van € 3.286,64 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
- b. tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan [naam eisende partij] toekomend salaris ex artikel 7:625 BW;
- c. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [naam eisende partij] in staat te stellen haar werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten, die [naam eisende partij] krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de Stichting in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
- d. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a en b genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
- e. tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.3. De Stichting heeft verweer gevoerd, waarop hieronder – voor zover nodig – nader zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1. Het door [naam eisende partij] onweersproken gestelde spoedeisend belang wordt – mede gelet op de aard van de vordering – aannemelijk geacht.
4.2. De vraag of een voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv toewijsbaar is, dient beoordeeld te worden aan de hand van het criterium of het naar grote, althans voldoende mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat de betreffende vordering in een eventuele bodemprocedure door de kantonrechter zal worden gehonoreerd. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren gebracht is.
Anders dan een bodemprocedure leent de procedure in kort geding zich in beginsel niet voor uitgebreid onderzoek naar de feiten door middel van bijvoorbeeld getuigenverhoren.
De kantonrechter overweegt in dit kader als volgt.
4.3. [naam eisende partij] stelt zich op het standpunt dat er – gelet op het feit dat zij gedurende drie jaar goed heeft gefunctioneerd gecombineerd met de door de Stichting gedane toezegging – een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen tot stand is gekomen.
4.4. De Stichting heeft dit gemotiveerd betwist. Zij stelt dienaangaande als volgt.
Partijen hebben een overeenkomst voor bepaalde tijd gesloten waarin is opgenomen dat die van rechtswege eindigt. Reeds in de advertentie die de Stichting ten behoeve van de invulling van de vacature van "bedrijfsleider" (productie 1 bij antwoord) heeft geplaatst, is opgenomen de zin: "De aanstelling geschiedt vooralsnog voor de duur van één jaar, bij gebleken geschiktheid kan de aanstelling met nog twee jaar verlengd worden". [naam eisende partij] was dus vanaf het begin op de hoogte dat het niet de intentie was van de Stichting om haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Dat dienaangaande reeds bij aanvang van het dienstverband een mondelinge toezegging zou zijn gedaan zoals [naam eisende partij] stelt, wordt door de Stichting betwist. Dat op enig later moment tussen partijen een afspraak is gemaakt ter zake van het ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, wordt evenzeer weersproken. Voorzover relevant betwist de Stichting voorts dat [naam eisende partij] goed functioneerde.
4.5. De vraag in dezen is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, zoals [naam eisende partij] stelt.
In de advertentietekst voor de vacature destijds wordt nog duidelijk gesproken over een tijdelijke functie. [naam eisende partij] stelt dat haar dienaangaande wel toezeggingen zijn gedaan bij aanvang van het dienstverband, maar dit wordt door de Stichting betwist.
Vervolgens doet de Stichting wél min of meer een toezegging – althans de brief van de Stichting van 28 maart 2011 (prod. 5 bij exploot) wekt naar het oordeel van de kantonrechter ten minste die verwachting – maar dan met de clausule "bij goed functioneren". Of daarvan sprake is geweest, is in het kader van deze procedure niet vast te stellen, omdat partijen daarover uiteenlopende standpunten innemen. Uit het feit dat [naam eisende partij] een aantal malen een salarisverhoging heeft gehad, mag niet worden afgeleid dat daarmee vaststaat dat zij goed heeft gefunctioneerd gelet op het verslag van het laatste functioneringsgesprek.
4.6. [naam eisende partij] zal haar standpunt dus dienen te bewijzen. Gelet op hetgeen is overwogen
onder 4.2. is voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en het leveren van (getuigen)bewijs in deze kort-geding procedure echter geen ruimte.
Omdat thans niet kan worden vastgesteld dat er op enig moment een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen is ontstaan die is blijven voortduren na 1 april 2013, dienen de vordering van [naam] tot doorbetaling van loon vanaf 1 april 2013 te worden afgewezen. De overige vorderingen treft hetzelfde lot nu immers de vordering waaraan deze gekoppeld is zal worden afgewezen, dan wel omdat niet is komen vast te staan dat er vanaf
1 april 2013 nog sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.7. [naam eisende partij] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van deze procedure.
5. DE BESLISSING
De kantonrechter:
5.1. Wijst de vorderingen af.
5.2. Veroordeelt [naam eisende partij] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 500,00 salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.