zaaknummers: AWB 13 / 505 en AWB 13 / 504
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], te Venlo, eiser
(gemachtigde: mr. P.G.C.P. Smits),
de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigde: J.M.G. Vincken),
Bij besluit van 21 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet het pand [adres] te Venlo voor de duur van één jaar gesloten.
Bij besluit van 10 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Roermond, thans rechtbank Limburg. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder heeft aan de oplegging van de last onder bestuursdwang aan eiser ten grondslag gelegd dat uit de politierapportage van 10 september 2012 van de politie Limburg-Noord is gebleken dat in het lokaal aan de [adres] meer dan incidenteel softdrugs zijn verkocht. Door medewerkers van het straatteam werden diverse kopers afgevangen die bij eisers café hashish en/of hennep hadden gekocht. Eiser en diens medewerker hebben ten overstaan van de politie verklaard dat vanuit het café hashisch en hennep worden verkocht. Bovendien blijkt uit de politierapportage dat zowel in het lokaal als in de bovenwoning softdrugs voor de verkoop aanwezig waren. Conform de op 28 september 2010 vastgestelde en op 13 oktober 2010 bekend gemaakte “Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en –productie” heeft verweerder eisers pand voor de duur van één jaar gesloten. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden die nopen dat van het beleid moet worden afgeweken. Afweging van de betrokken belangen geeft verweerder geen aanleiding om de sluitingsduur te beperken dan wel om de woning en het lokaal (die met elkaar in verbinding staan) afzonderlijk te sluiten. Daarbij heeft verweerder in het bijzonder in aanmerking genomen dat eiser zelf betrokken was bij de handel in drugs vanuit zijn pand en dat het pand [adres] te Venlo bekend staat als drugsadres. Verder acht verweerder van belang dat eiser eerder op 26 januari 2010 is gewaarschuwd dat handel in verdovende middelen vanuit zijn pand moet worden voorkomen.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit is genomen voordat hij beschikte over het proces-verbaal van de politie zodat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de identiteit van de getuigen, van de strekking van hun verklaringen en van de bevindingen. Eiser betoogt verder dat ook verweerder ten tijde van de sluiting niet beschikte over het proces-verbaal zodat hij volgens het stappenplan niet tot sluiting kon overgaan. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder weliswaar bevoegd was tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, maar dat sluiting voor de duur van een jaar niet proportioneel is. Bij eiser is een beperkte hoeveelheid softdrugs aangetroffen en volgens eiser had verweerder met een waarschuwing kunnen volstaan. Eiser gebruikt zelf hennep en de in de woning aangetroffen 185,7 gram hennep was niet bedoeld voor de verkoop, maar voor eigen gebruik. Volgens eiser heeft de sluiting inmiddels lang genoeg geduurd om de bekendheid van het café als plaats waar drugs te koop zijn, teniet te doen. Daarnaast wordt opgemerkt dat de politie ten onrechte de schijn wekt dat er drugsgeld en een vuurwapen in de woning is gevonden. De kwitantie bij het geldbedrag vermeldt namelijk dat het een betaling door de speelautomatenleverancier betrof en het als vuurwapen aangeduide luchtdrukpistool is aan eiser teruggegeven. Eiser is reumapatiënt en moet als gevolg van de sluiting noodgedwongen in een camper verblijven. Deze behuizing is met zijn aandoening niet geschikt. Verder mist eiser vanaf 25 oktober 2012 inkomsten uit het café en hij heeft een spoedeisend belang dat exploitatie kan worden hervat. Bij de behandeling ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij het café zelf niet meer zal gaan exploiteren. Hij wil echter de mogelijkheid hebben om het pand te verkopen of te verhuren aan een derde. Op grond van het vorenstaande verzoekt eiser primair dat de sluitingsduur van de horecagelegenheid [adres] te Venlo met bovenwoning wordt beperkt tot 4 maanden, te weten tot 25 februari 2013, dan wel tot een periode door de rechter in goede justitie te bepalen. Subsidiair wordt verzocht eiser toe te staan het woongedeelte (de eerste verdieping) boven het café te gaan bewonen. Indien daarvoor bouwkundige aanpassingen (een aparte toegang) nodig zijn dan is eiser bereid om die te realiseren.
4. Naar aanleiding van de beroepsgrond dat eiser voordat het primaire besluit is genomen niet beschikte over het proces-verbaal van de politie, overweegt de rechter dat niet is betwist dat eiser(s) gemachtigde in elk geval tijdens de bezwaarprocedure van alle relevante stukken heeft kunnen kennis nemen zodat eiser niet in zijn processuele belangen is geschaad. Eisers betoog dat verweerder het primaire besluit heeft genomen zonder kennis te hebben genomen van de politierapportage is niet met enig bewijs gestaafd en daarvoor is in de stukken geen grond gevonden. Het betoog slaag niet.
5. De rechter stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat er vanuit de horeca-inrichting aan de [adres] te Venlo softdrugs zijn verhandeld en dat er in de bovenwoning softdrugs zijn aangetroffen. Eiser betoogt ten aanzien van een deel de in de woning gevonden drugs dat deze voor eigen gebruik waren bedoeld. Naar het oordeel van de rechter staat op basis van de politierapportage, waaronder de verklaringen van eiser en diens medewerker, voldoende vast dat er vanuit het café is gehandeld en tevens dat er een handelshoeveelheid softdrugs in de bovenwoning aanwezig was. Op grond daarvan was de burgemeester bevoegd om ten aanzien van het pand [adres] te Venlo tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan. Het betoog van eiser dat de gevonden drugs (mede) voor eigen gebruik waren, kan daar niet aan afdoen.
6. Over de wijze waarop verweerder de bevoegdheid heeft gebruikt, overweegt de rechtbank het volgende.
7. Ter uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld. De ten tijde van belang geldende beleidsregels zijn op 14 oktober 2010 in werking getreden. In die beleidsregels is opgenomen dat bij handel in harddrugs en bij handel in grote hoeveelheden softdrugs vanuit horeca-inrichtingen of woningen / andere lokalen een dringend geval wordt aangenomen waarbij sluiting volgt voor de duur van een jaar (“one strike and you are out”). In geval van handel in softdrugs in kleine hoeveelheden (conform de meest actuele versie OM beleidsregels) vanuit een horeca-inrichting of vanuit woningen / andere lokalen volgt bij de eerste constatering een waarschuwing en bij elke volgende constatering sluiting voor de duur van één jaar. Volgens verweerder wordt het strenge beleid onder meer gerechtvaardigd door het geschonden algemeen belang, namelijk verstoring van de openbare orde, verloedering van het straatbeeld, aantasting van het woon- en leefklimaat, onveiligheidsgevoelens in de straat/wijk, aantasting van de geloofwaardigheid van de overheid, geen controle op de verkoop met alle gevolgen en gevaren voor de volksgezondheid, vergaren van illegale inkomsten en belastingontduiking, aanzuigende werking op het ontstaan van soortgelijke illegale handel, toename straathandel, vermindering van de waarde van onroerend goed en verder de beoogde werking van de maatregel: het terugdringen van de door de criminele handelingen veroorzaakte negatieve effecten en het herstel van het woon- en leefklimaat. Verder is van belang de aard van de overtreding: namelijk een drugsgerelateerde criminele handeling met een bedrijfsmatig karakter, strafbaar gesteld bij wet en de brede bekendheid van het (nationale en lokale) beleid, inhoudende dat softdrugs alleen mogen worden verkocht in gedoogde coffeeshops en dat handel in harddrugs altijd is verboden.
Verweerder heeft in de toelichting van zijn beleidsregels aangegeven waarom, ondanks de uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende zwaardere motiveringsplicht voor het sluiten van woningen, ook voor drugshandel in en vanuit woningen een harde aanpak (“one strike and you are out”) noodzakelijk is.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2006, LJN: AY5066 ) dient de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b van de Opiumwet terughoudend te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt de burgemeester over beslissingsruimte. In lijn met eerdere uitspraken heeft de Afdeling in de uitspraak van
8 september 2010 (LJN: BN6187) geoordeeld dat de burgemeester, gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, bij de vaststelling van de sluitingstermijn mag betrekken de noodzaak om de bekendheid van de inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
9. De rechtbank Roermond heeft in onder meer haar uitspraak van 27 juli 2011, LJN: BR3945, geoordeeld dat de in geding zijnde onderdelen van verweerders beleid ten aanzien van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Wat betreft de toepassing van de betrokken beleidsregels ten aanzien van woningen, heeft de rechtbank in genoemde uitspraak daarnaast geoordeeld dat betekenis toekomt aan artikel 8 van het EVRM. Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat de toepassing van de desbetreffende vorm van bestuursdwang er in concreto niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. Daartoe dienen de met de bevoegdheidsuitoefening in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, te worden afgewogen tegen de ingevolge het eerste lid van die bepaling te beschermen belangen van degene die daardoor wordt getroffen. De taak om die afweging te maken rust in de eerste plaats op de burgemeester als bevoegd bestuursorgaan. Indien het desbetreffende besluit ter beoordeling aan de rechter wordt voorgelegd, ligt die afweging ook op zijn weg, zij het dat hem enige terughoudendheid daarbij past in het bijzonder waar het de waardering van door de wetgever aan het bestuursorgaan toevertrouwde belangen betreft.
10. Verweerder heeft conform het geformuleerde beleid eisers pand met inbegrip van de door hem zelf bewoonde bovenwoning voor de duur van één jaar gesloten. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het beleid af te wijken.
11. De rechter is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een dringend geval als bedoeld in de beleidsregels. De rechter heeft daartoe in aanmerking genomen dat vast staat dat vanuit het café van eiser stelselmatig in softdrugs is gehandeld. Door het straatteam zijn in de maanden april, augustus en september 2012 diverse kopers afgevangen die bij eisers café softdrugs hadden gekocht. Verder werd in de bovenwoning 185,7 gram hennep en 74,8 gram hashish aangetroffen en in beslag genomen. Op grond van de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie is de grens van wat gedoogd wordt ten aanzien van de verkoop van hennepproducten door coffeeshops gesteld op 5 gram. Ten aanzien van het bezit van hennepproducten wordt eenzelfde grens gehanteerd. Bij een constatering van bezit of handel in softdrugs buiten de gedoogde coffeeshops in hoeveelheden tot en met 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, wordt politiesepot toegepast. Het aanwezig hebben van hoeveelheden tussen de 5 en 30 gram wordt als een overtreding aangemerkt, die strafrechtelijk wordt vervolgd en boven de 30 gram wordt vervolgd wegens het plegen van een misdrijf. De rechter volgt verweerders gemachtigde niet in zijn ter zitting gehouden betoog dat reeds het enkele feit dat een handelshoeveelheid van meer dan 5 gram is aangetroffen, betekent dat van een dringend geval als bedoeld in de beleidsregels sprake is. Volgens de beleidsregels moet het dan immers gaan om een grote handelshoeveelheid. Naar het oordeel van de rechter is in redelijkheid niet staande te houden dat daarvan reeds sprake is bij een hoeveelheid van iets meer dan 5 gram. Echter de in dit geval aangetroffen handelshoeveelheid van een veel grotere omvang dan 5 gram in combinatie met de constatering dat stelselmatig is gedeald, acht de rechter wel voldoende reden om een dringend geval aan te nemen waarin volgens de beleidsregels sluiting voor de duur van een jaar zonder voorafgaande waarschuwing is aangewezen.
12. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder wat betreft het pand in zijn geheel op goede gronden geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb ten voordele van eiser van de beleidsregels af te wijken. De omstandigheid dat eiser inkomsten misloopt en door de sluiting ook overigens in economisch opzicht ernstig wordt getroffen, is een omstandigheid die in het beleid is verdisconteerd en kan derhalve geen bijzondere omstandigheid opleveren. Ten aanzien van de onder 9 omschreven, indringender, toetsing van het bestreden besluit wat betreft het woongedeelte overweegt de rechter voorts dat de omstandigheid dat eiser lijdt aan reuma verweerder geen aanleiding heeft hoeven te geven om de sluitingsduur te bekorten. Van een levensbedreigende ziekte of een aandoening die verblijf elders onmogelijk maakt, is de rechter niet gebleken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eisers, meerderjarige en elders wonende, kinderen niet meer in het weekend in de woning kunnen verblijven.
13. Op grond van voorgaande overwegingen is het beroep ongegrond. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom eveneens afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Naar aanleiding van eisers betoog dat hij de exploitatie van het café wil beëindigen en dat hij het pand wil verkopen of verhuren en eisers verklaring ter zitting dat hij bereid is om bouwkundige aanpassingen aan te laten brengen zodat het fysiek mogelijk wordt het woongedeelte van zijn pand afzonderlijk toegankelijk te maken, wijst de rechter op de mogelijkheid om verweerder om opheffing van de sluiting van (een deel van) het pand te vragen. Zoals in het bestreden besluit is vermeld en door verweerders gemachtigde ter zitting is bevestigd, kan een verzoek om opheffing worden gedaan bij een (wezenlijke) verandering in omstandigheden die zich na de maatregel tot sluiting heeft voorgedaan. Eiser kan in overleg met verweerder treden om na te gaan of bepaalde maatregelen of plannen verweerder aanleiding kunnen geven om de sluiting van het gehele pand dan wel alleen van de woning op te heffen. Of daarin voor verweerder aanleiding is gelegen om de sluiting geheel of gedeeltelijk op te heffen dient in dat kader te worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.