Zittingsplaats Maastricht
Vonnis van 6 maart 2013 in de gevoegde zaken
met zaaknummer / rolnummer: C/03/165880 / HA ZA 11-774 van
de rechtspersoon in de zin van artikel 2:2 BW
R.K. PAROCHIAAL ARMBESTUUR GULPEN,
gevestigd te Schinnen,
eiseres,
advocaat mr. P.M. Scholtes te Heerlen,
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK CENTRAAL ZUID-LIMBURG U.A.,
gevestigd te Nuth en kantoorhoudende te Gulpen,
gedaagde,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht,
en met zaaknummer / rolnummer C/03/168575 / HA ZA 12-50 van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK CENTRAAL ZUID-LIMBURG U.A.,
gevestigd te Nuth,
eiseres,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht,
1. de rechtspersoon in de zin van artikel 2:2 BW
RK BISDOM ROERMOND,
gevestigd te Roermond,
2. [gedaagde],
wonende te Roermond,
gedaagden,
advocaat mr. P.M. Scholtes te Heerlen.
Partijen zullen hierna het Armbestuur, de Rabobank, het Bisdom en de Bisschop worden genoemd.
1. De procedure in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties,
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties,
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering van eis en de daarbij overgelegde
producties,
- de conclusie van dupliek en de daarbij overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak met rolnummer C/03/168575/HA ZA 12-50
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele vonnis tot verwijzing en voeging d.d. 21 december 2011
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties,
- de conclusie van repliek en de daarbij overgelegde productie,
- de conclusie van dupliek.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. Het geschil
in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774
3.1. Het R.K. parochiaal armbestuur Gulpen is bij besluit van bisschop Paredis van 12 november 1884 opgericht.
3.2. Op 21 februari 1983 heeft de toenmalige pastoor-deken [naam] een spaarrekening geopend bij een van de rechtsvoorgangers van de Rabobank ten name van “R.K. Parochieel Armbestuur afd. B.” met het nummer 1178.151.662. Op 26 januari 1989 heeft diens opvolger pastoor-deken [naam] de Rabobank verzocht de spaarrekening te wijzigen in een Rabobank Rendementrekening.
Op naam van “Par. Armbestuur afd. B van de Parochie v.d. H. Petrus” werden diverse bankrekeningen aangehouden bij de Rabobank, waaronder:
- 1178.151.662 (spaarrekening)
- 1178.102.254 (spaarrekening)
- 1178.02.212 (rekening-courant)
De tenaamstelling van de rekening 1178.02.212 is op 13 maart 1989 gewijzigd in “Steunfonds van de R.K. kerk”.
3.3. In 2006 is commotie ontstaan rondom [naam], nadat tegen [naam] strafrechtelijk aangifte was gedaan en een strafrechtelijk onderzoek werd geopend, waarbij o.a. de Regiopolitie Limburg Zuid en de FIOD betrokken waren. Dit was voor de Bisschop aanleiding tot onderzoek. De bisschop heeft met ingang van 26 juni 2006 nieuwe bestuursleden in het Armbestuur benoemd, omdat er volgens zijn standpunt in 2006 geen rechtsgeldig benoemde bestuursleden van het Armbestuur in functie waren. Het Armbestuur heeft vervolgens onderzoek uitgevoerd respectievelijk doen uitvoeren naar hetgeen gebeurd was met haar vermogen in de periode dat er geen bevoegde bestuurders in functie waren. Met behulp van de onderzoeksresultaten van de Regiopolitie en de FIOD is het Armbestuur tot de slotsom gekomen, dat in de periode 1 januari 1995 tot medio 2006 € 1.180.237,- van bovenvermelde rekeningen is verdwenen ten gevolge van overboekingen ten laste van rekening 1178.151.662 naar de rekening 1178.02.212 en een privé-rekening van [naam]. Omdat de afdeling B geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft (gehad), maakten de saldi van de diverse bankrekeningen deel uit van het vermogen van het Armbestuur, aldus het Armbestuur. Over de periode voor 1995 heeft het Armbestuur geen gegevens ter beschikking kunnen krijgen.
3.4. Het Armbestuur stelt zich op het standpunt dat de Rabobank, althans een of meer van haar rechtsvoorgangers:
? in het verleden gedurende tientallen jaren op naam van het Armbestuur gelden in ontvangst heeft genomen,
? die gelden vervolgens heeft geadministreerd op een of meer rekeningen ten name van het Armbestuur,
? in opdracht van personen, die niet bevoegd waren tot vertegenwoordiging van het Armbestuur, betalingen heeft verricht aan derden,
? die (niet bevoegde) personen heeft laten beschikken over gelden, die op de betreffende rekeningen waren geadministreerd.
3.5. Tot bedoelde personen moeten o.a. gerekend worden de (inmiddels overleden) pastoor-deken [naam], alsmede de voormalige penningmeester van het kerkbestuur van voormelde parochie, de heer van [naam] en diens echtgenote, mevrouw van [naam].
3.6. Na het overlijden van [naam] (op 28 juli 2007) heeft de toenmalige raadsman van het Armbestuur bij faxbericht van 10 september 2007 aan de Rabobank als standpunt kenbaar gemaakt, dat het Armbestuur de Rabobank aansprakelijk houdt voor het onbevoegd beschikken door o.a. [naam] over zijn vermogen via de bij de Rabobank geadministreerde rekeningen. Daarmee is volgens het Armbestuur de verjaring van de aanspraken op schadevergoeding van het Armbestuur jegens de Rabobank gestuit.
3.7. Daar het Armbestuur er inmiddels in is geslaagd om een ten laste van haar rekening gedane overboeking aan de H. Petrus-parochie te Gulpen ongedaan te maken, bedraagt de daadwerkelijke vermindering van het vermogen over eerdergenoemde periode
€ 1.077.186,-. Daarnaast stelt zij € 440.676,- renteschade te hebben geleden doordat zij niet over de onttrokken gelden kon beschikken.
3.8. Over de periode van 1984 tot en met 31 december 1994 beschikt het Armbestuur niet over voldoende gegevens. Hoewel zij twijfelt aan de juistheid van de bewering van de Rabobank dat deze niet meer beschikt over informatie met betrekking tot het verloop van de bankrekeningen over die jaren, heeft het Armbestuur besloten haar aanvankelijke vordering ingevolge artikel 843 Rv niet langer te handhaven en haar vordering te beperken tot de bestanddelen die betrekking hebben op de periode van 1 januari 1995 tot 2006.
3.9. Op grond van het voorgaande vordert het Armbestuur, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de Rabobank veroordeelt om aan het Armbestuur te voldoen ten titel van schadevergoeding over de periode van 1 januari 1995 tot en met 30 juni 2006 een bedrag van € 1.517.862,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
1 januari 2007, althans vanaf 10 september 2007, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening;
2. de Rabobank veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3. de Rabobank op voorhand veroordeelt in de nakosten van € 131,- dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt van € 199,- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.10. De Rabobank voert verweer.
3.11. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met rolnummer C/03/168575/HA ZA 12-50
3.12. De Rabobank vordert - samengevat – een verklaring voor recht dat het Bisdom en de Bisschop onrechtmatig hebben gehandeld tegenover de Rabobank en dat het Bisdom en de Bisschop hoofdelijk worden veroordeeld om aan de Rabobank te betalen al hetgeen waartoe de Rabobank in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774 mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van deze zaak.
3.13. Het Bisdom en de bisschop voeren verweer.
3.14. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De stellingen van het Armbestuur in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774
4.1. De Rabobank heeft zich, zo stelt het Armbestuur, voorafgaande aan het openen van rekeningen en/of het aanvaarden van opdrachten tot wijziging in tenaamstelling of tekenbevoegdheid en/of het beschikken over gelden van die rekeningen onvoldoende vergewist van de bevoegdheid van de betreffende personen om het Armbestuur bij die (rechts)handelingen te mogen vertegenwoordigen. Het laten beschikken over aan het Armbestuur toebehorende gelden door personen, die niet bevoegd waren, waaronder voornoemde personen, is voor elk van die handelingen te kwalificeren als een onrechtmatige daad van de Rabobank jegens het Armbestuur, aldus het Armbestuur. Doordat de gelden niet meer beschikbaar zijn en de betreffende niet-bevoegde vertegenwoordigers (waaronder de nalatenschap van [naam]) geen verhaal bieden, lijdt het Armbestuur schade, voor welke schade de Rabobank jegens het Armbestuur aansprakelijk is, zo stelt het Armbestuur.
4.2. Het Armbestuur stelt dat, gelet op de inhoud van het toepasselijke reglement, het AR 1964, in de periode van in elk geval 1 januari 1965 tot 26 juni 2006 geen rechtsgeldig benoemde bestuursleden van het Armbestuur in functie zijn geweest. Omdat het Armbestuur in de betreffende periode geen tot vertegenwoordiging bevoegde bestuursleden kende, was het voor haar niet mogelijk om tegen de bedoelde onrechtmatige handelingen op te treden of die handelingen te beletten en kan van enige eigen schuld of medeschuld om die reden geen sprake zijn, aldus het Armbestuur.
4.3. Het Armbestuur heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij in voornoemde periode geen tot vertegenwoordiging bevoegde bestuursleden kende, de voor haar als zelfstandige rechtspersoon geldende regelgeving overgelegd, te vinden in Algemene Reglementen (AR), voor zover die gold in genoemde periode. Het betreft het AR 1964 en AR 1991.
4.4. Door het Armbestuur wordt gesteld, dat met de invoering van het AR 1964 een wezenlijke wijziging is gekomen in de regeling voor de samenstelling van het bestuur en daarmee ook in de regeling van de bevoegdheden van het bestuur respectievelijk de bestuursleden. Voorheen was de pastoor van een parochie van rechtswege lid en voorzitter van het armbestuur, sinds AR 1964 charitasinstelling en vanaf AR 1991 caritasinstelling genoemd.
Artikel 5 van het AR 1964 luidde daarentegen:
“De pastoor van de parochie is commissaris van de bisschop in het bestuur van de parochiële charitasinstelling en neemt daarin van rechtswege zitting met adviserende stem. Als zodanig zal hij namens de bisschop toezien op het richtige beheer van de instelling. In verband met zijn pastorale zorgen zal hij het bestuur van de instelling met raad en voorlichting terzijde staan”.
Artikel 15 lid 1 van het AR 1991 bepaalt:
“de in de parochie(s) benoemde pastor, diaken of pastoraal werker wordt op zijn verzoek tot de vergadering van het caritasbestuur toegelaten en heeft daarin een raadgevende stem”.
Volgens het Armbestuur was er in Gulpen op het moment van het inwerking treden van het AR 1964 géén bestuur respectievelijk waren er géén bestuursleden voor het Armbestuur in functie. Voor zover daarvóór al sprake zou zijn geweest van een bestuur bestaande uit enkel of onder andere de pastoor is door het AR 1964 de (eventuele) vertegenwoordigingsbevoegdheid van de pastoor van Gulpen om het Armbestuur te binden geëindigd. Ingevolge artikel 17, vijfde volzin van het AR 1964 en artikel 16 van het AR 1991 vertegenwoordigen voorzitter en secretaris, of hun speciaal gevolmachtigden, tezamen de instelling in en buiten rechte.
4.5. Per 1 januari 1965 was er volgens het Armbestuur geen tot vertegenwoordiging van het Armbestuur bevoegde persoon in functie. Van [naam], noch diens echtgenote, waren op de daarvoor voorziene wijze benoemd bestuurslid van het Armbestuur. Voor zover het Armbestuur heeft kunnen nagaan heeft Van [naam], die penningmeester van het kerkbestuur was, zich naar buiten toe echter tevens geprofileerd als secretaris/penningmeester van het Armbestuur.
4.6. Tevens geldt dat met de invoering van het AR 1964 een parochiale charitasinstelling géén afdelingen meer kende. Het bestaan van de “afdeling B” van het Armbestuur (als onderdeel van het Armbestuur zonder eigen rechtspersoonlijkheid) heeft derhalve met ingang van 1 januari 1965 een einde genomen.
4.7. Het Armbestuur stelt dat de Rabobank wist, althans behoorde te weten, dat voor het Armbestuur een statuut gold respectievelijk geldt in de vorm van een Algemeen Reglement. Daarom had het in de rede gelegen om nader onderzoek te doen naar de bevoegdheidsregeling. De reglementen zijn deels gepubliceerd. Voorts had eenvoudig een vraag daaromtrent kunnen worden voorgelegd aan het Bisdom. Het AR 1964 is de Rabobank ter beschikking gesteld en daaruit had zij eenvoudig kunnen opmaken op welke wijze de benoeming en vertegenwoordigingsbevoegdheid geregeld was. Bij gebrek aan een onderzoek kan geen beroep worden gedaan op de onbekendheid met een bevoegdheidsregeling dan wel beperking.
4.8. Het aannemen en uitvoeren door de Rabobank van betaalopdrachten die verkregen werden van personen die niet bevoegd waren tot vertegenwoordiging van het Armbestuur, is onzorgvuldig en onrechtmatig, aldus het Armbestuur.
5. Het verweer van de Rabobank in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774 .
5.1. De Rabobank heeft naar aanleiding van de stellingen van het Armbestuur ten aanzien van de onderzoeksplicht ten verwere aangevoerd, dat het Armbestuur een instelling naar kerkelijk recht is en dus niet staat en stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel of een soortgelijk openbaar register. De Rabobank kon daarom de bevoegdheid niet onderzoeken en moest wel op de informatie van [naam] en zijn voorganger afgaan.
De Rabobank werd indertijd benaderd door de toenmalig pastoor van de parochie Gulpen, die te kennen gaf voorzitter van het Armbestuur te zijn. De bank had destijds geen reden daaraan te twijfelen. Tijdens zijn dekenaat heeft [naam] zich jegens de Rabobank steeds gepresenteerd als voorzitter van het Armbestuur.
Voorts is in 1989 een notaris ingeschakeld door de Rabobank om te trachten wat meer te weten te komen over het Armbestuur, meer in het bijzonder om te bezien aan wie het tegoed op de bankrekening(en) toekwam. De notaris heeft vervolgens schriftelijk om meer informatie gevraagd bij het Bisdom. Het Bisdom antwoordde op 16 februari 1990 en sloot als geldig reglement het AR 1901 bij. Met geen woord werd gerept over het AR 1964, noch werd gesteld dat er op enigerlei wijze iets mis zou zijn met het Armbestuur, in de zin dat er geen rechtsgeldig bestuur zou zijn of anderszins, zo stelt de Rabobank.
Een nieuw AR 1964 maakt volgens de Rabobank niet dat het zittende bestuur daarmee ineens onbevoegd of ontslagen is. Er was dus wel degelijk een rechtsgeldig bestuur, aldus de Rabobank.
5.2. De Rabobank stelt zich op het standpunt dat zij niet onrechtmatig jegens het Armbestuur heeft gehandeld en dat er ook overigens redenen zijn om de vorderingen van het Armbestuur af te wijzen.
5.3. Op de eerste plaats voert zij in dat verband het verweer, dat de vorderingen van het Armbestuur zijn verjaard.
Daar de spaarrekening in 1983 is geopend en de eerste aansprakelijkstelling uit 2007 dateert, zijn de klachten tegen die opening absoluut verjaard.
Bovendien was het Armbestuur volgens de Rabobank op de hoogte van de diverse boekingen, daar periodiek rekeningafschriften werden verstuurd. Tot 2006 zijn de afschriften verstuurd naar het postbusadres van het Armbestuur. Het Armbestuur had kennis kunnen en moeten nemen van de afschriften. Van een organisatie als het Armbestuur mag worden verwacht dat zij één keer in de week haar postbus leeghaalt. Het komt voor rekening van het Armbestuur indien zij gedurende – een deel van – de relevante periode geen rechtsgeldig bestuur heeft gehad, aldus de Rabobank. Het Armbestuur heeft daarom volgens de Rabobank veel te laat geklaagd. De Rabobank beroept zich in dit verband op de klachttermijn ex artikel 12-13 Algemene bankvoorwaarden en de klachttermijn ex artikel 6:89 BW. Gelet op artikel 12-13 Algemene bankvoorwaarden kan alleen nog geklaagd worden over boekingen van een jaar voorafgaande aan de eerste klacht op 10 september 2007. Daar de rekeningen in april respectievelijk mei 2006 zijn opgeheven, zijn er in die periode geen boekingen meer gedaan.
5.4. Subsidiair beroept de Rabobank zich op artikel 6:101 BW. Het Armbestuur heeft zijn eigen controleplicht op grond van de diverse reglementen verzaakt. Ook indien hij geen rechtsgeldig bestuur had, ontslaat dit het Armbestuur niet van een controleplicht wat er met zijn geld gebeurt. Het Armbestuur had en heeft als rechtspersoon zelf de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er een rechtsgeldig bestuur is. Door dat na te laten heeft hij er zelf aan bijgedragen dat de onderhavige situatie heeft kunnen ontstaan. Dit komt niet voor rekening van de Rabobank. De Rabobank is geen toezichthouder. Dit anders dan de bisschop, die op grond van de diverse reglementen en op grond van het Wetboek van canoniek recht wel een controleplicht had. Van het Bisdom/de bisschop had op verschillende momenten, met name naar aanleiding van voormelde briefwisseling en signalen over de handelwijze van [naam], actie mogen worden verwacht. Daarnaast had het Bisdom ieder jaar een jaarrekening moeten controleren.
De Rabobank stelt zich op grond hiervan op het standpunt dat Armbestuur, het Bisdom en de bisschop de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] en de overige betrokkenen heeft gewekt.
6. De beoordeling
in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774
6.1. De rechtbank is met het Armbestuur van oordeel dat de Rabobank een zorgvuldiger onderzoek had dienen in te stellen naar de personen die bevoegd waren om het Armbestuur te vertegenwoordigen en die bevoegd waren over de gelden van het Armbestuur te beschikken. De Rabobank had hierover vragen kunnen stellen aan het Bisdom, zowel bij de opening van de rekeningen, als bij de wijziging van de personen die als gemachtigden voor die rekeningen werden gepresenteerd. Voorts heeft de Rabobank door middel van inschakeling van de notaris in 1989 onderzoek verricht met betrekking tot de vraag aan wie het tegoed op de bankrekening van het St. Josephgesticht toekomt. Het antwoord dat de Rabobank van het Bisdom bij brief van 16 februari 1990 heeft ontvangen, in het bijzonder de zinsnede “Ingevolge het bepaalde in artikel 2 boek 2 Burgerlijk Wetboek bezit zij rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht. Zij wordt geregeerd door het, laatstelijk met ingang van 1 januari 1965 gewijzigde, Algemeen Reglement voor de Parochiële Charitas Instelling in de Nederlandse R.K. Kerkprovincie, waarvan bijgaand te uwer oriëntatie een kopie”, had voor de Rabobank aanleiding tot nader onderzoek dienen te zijn. Indien het AR 1964 niet bij die brief was gevoegd, zoals de Rabobank stelt, had zij dit dienen op te vragen. Indien bij die brief daadwerkelijk het AR 1901 gevoegd was, had immers duidelijk kunnen zijn dat dit niet de per 1 januari 1965 gewijzigde versie van het AR betrof. Bij nadere bestudering van het AR 1964 had de Rabobank dan kunnen vaststellen dat de pastoor niet de tot vertegenwoordiging bevoegde partij was, doch slechts een adviserende rol ten behoeve van het bestuur had en dat uitsluitend de voorzitter en secretaris, of hun speciaal gevolmachtigden tot vertegenwoordiging van de instelling bevoegd waren. Naar aanleiding daarvan had de Rabobank navraag moeten doen naar de invulling van het bestuur. Door dit na te laten heeft de Rabobank het risico genomen dat zij met niet bevoegde vertegenwoordigers van doen had. De ten gevolge daarvan door het Armbestuur geleden schade komt daarom in beginsel voor rekening van de Rabobank.
6.2. Vervolgens rijst de vraag of de vordering van de Rabobank is verjaard. Op grond van de artikelen 12 en 13 van de door de Rabobank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden dient binnen een jaar te worden geklaagd over onterecht verrichte boekingen. Deze voorwaarden zijn naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen van toepassing, daar uit de stellingen van het Armbestuur blijkt dat door hem de opening van de rekeningen en daarmee het aangaan van een contractuele relatie niet wordt aangevochten en het Armbestuur niet heeft betwist dat de overgelegde of soortgelijke voorwaarden vanaf dat moment van opening van de rekeningen van toepassing waren op de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. Het feit dat niet binnen een jaar door het Armbestuur is gereageerd, komt voor rekening van het de Armbestuur. Ingevolge de toepasselijke versies van het AR dient te worden voorzien in een bestuur en behoren vacatures binnen twee maanden te worden vervuld. Voorts dient de bisschoppelijk commissaris (zijnde de pastoor) er op toe te zien dat bij het uitblijven van deze voorziening, daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan de bisschop, die dan maatregelen dient te nemen. Zowel het Armbestuur als het Bisdom/de bisschop hebben kennelijk verzuimd aan deze taak te voldoen. Het risico dat is gelopen door het uitblijven van benoeming van nieuwe bestuursleden, waaronder het daaruit volgende gebrek aan toezicht op zijn tegoeden, blijft daarom voor rekening van het Armbestuur. Het Armbestuur heeft zoals vermeld voor het eerst bij brief van 10 september 2007 geklaagd. De rekeningen waren al in het voorjaar van 2006 opgeheven, zodat er in het jaar voorafgaande aan die eerste klacht geen transacties meer hebben plaatsgevonden. Het beroep op verjaring slaagt aldus ten aanzien van alle transacties waarop de vordering van het Armbestuur ziet.
6.3. De vorderingen van het Armbestuur stranden daarnaast eveneens op grond van eigen schuld van het Armbestuur. Het valt het Armbestuur naar het oordeel van de rechtbank aan te rekenen dat het niet heeft voorzien in een bevoegd bestuur. Het Armbestuur heeft op die wijze de mogelijkheid geboden aan – naar het thans stelt – onbevoegde personen in het bestuur aan te blijven dan wel zich als bevoegde bestuurders voor te doen. Hierdoor is de schijn gewekt van bevoegde vertegenwoordiging. Het Armbestuur is aan het rechtsverkeer blijven deelnemen zonder dat hierop door de bisschop/het Bisdom enige controle werd uitgeoefend. Zulks ook ondanks de voorschriften in het AR, die, zoals ook door de Rabobank is aangehaald, op verschillende momenten een controle door de bisschop voorschrijven.
6.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vorderingen van het Armbestuur dienen te worden afgewezen.
6.5. Het Armbestuur zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 3.529,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 9.951,00
in de zaak met rolnummer C/03/168575/HA ZA 12-50
6.6. De Rabobank heeft in haar dagvaarding vermeld, dat haar belang bij de door haar ingestelde procedure is gelegen in het kunnen verhalen van haar schade op het Bisdom dan wel de bisschop, indien het Armbestuur in de gevoegde procedure geheel of ten dele in het gelijk zou worden gesteld. Aangezien in de gevoegde procedure alle vorderingen van het Armbestuur tegen de Rabobank zijn afgewezen, volgt daar uit dat het belang van Rabobank bij haar vorderingen is vervallen en de vorderingen van de Rabobank geen verdere bespreking behoeven en moeten worden afgewezen.
6.7. Uit het voorgaande volgt dat de Rabobank de onderhavige procedure onnodig heeft aangespannen. De Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Bisdom en de bisschop worden begroot op:
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 6.997,00
7. De beslissing
De rechtbank
in de zaak met rolnummer C/03/165880/HA ZA 11-774
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt het Armbestuur in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 9.951,00,
7.3. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak met rolnummer C/03/168575/HA ZA 12-50
7.4. wijst de vorderingen af,
7.5. veroordeelt de Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van het Bisdom en de bisschop tot op heden begroot op € 6.997,00,
7.6. veroordeelt de Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Rabobank niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.7. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen, mr. W.E. Elzinga en mr. P.E. de Kort, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.?
EvdS