ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ8823

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/03/13/97 F
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van Stichting Gehandicaptenzorg en de rol van tegenvorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 april 2013 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure tegen de Stichting Gehandicaptenzorg (SGL), aangevraagd door de besloten vennootschappen Speciaal Vervoer Limburg B.V. (SVL) en Tara-Manda B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat SGL verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, wat essentieel is voor de faillietverklaring. De rechtbank heeft de verzoeken van SVL en Tara-Manda om SGL in staat van faillissement te verklaren, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de argumenten van SGL, die zich beriep op tegenvorderingen, verworpen. SGL had aangevoerd dat zij voldoende middelen had om haar verplichtingen te voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de faillissementsaanvraag. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de faillietverklaring zich richt op de vraag of de schuldenaar zijn verplichtingen niet kan nakomen, ongeacht de liquiditeit of solvabiliteit van de schuldenaar. De rechtbank benoemde mr. M.E.M.W. Nuijts tot rechter-commissaris en mr. R.A.L.M. van Dooren tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier op 4 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Toezicht / insolventies
Faillissementsnummer: C/03/13/97 F
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
SPECIAAL VERVOER LIMBURG B.V., gevestigd te Nuth en
TARA-MANDA B.V., gevestigd te Schinnen,
verzoekers, hierna te noemen respectievelijk SVL en Tara-manda,
advocaat mr. J.H. Welling te Heerlen,
tegen
de stichting
STICHTING GEHANDICAPTENZORG,
tevens handelende onder de naam BUREAU ONDERSTEUNING,
statutaire zetel Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd en kantoorhoudende te 6135 ED Sittard, Havikstraat 18,
correspondentieadres: Postbus 5036, 6130 PA Sittard,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Limburg onder nummer 41078510,
verweerster, hierna te noemen: SGL.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 5 maart 2013 is bij de griffie van deze rechtbank een verzoekschrift binnengekomen van SVL en Tara-manda waarin wordt verzocht SGL in staat van faillissement te verklaren.
1.2. SVL, bij monde van mevr. [bedrijfsdirecteur SVL], Tara-manda, bij monde van mevr. [bedrijfsdirecteur Tara-manda] en hun advocaat mr. J.H. Welling zijn gehoord in raadkamer van 4 april 2013.
1.3. SGL, bij monde van [naam bestuurder SGL], bestuurder en haar advocaat mr. P.M. Scholtes is gehoord in raadkamer van 4 april 2013.
2. De feiten
2.1. Tara-manda heeft op 1 december 2008 met SGL een ‘samenwerkingsovereenkomst’
gesloten, uit hoofde waarvan Tara-manda, in opdracht en voor rekening van SGL, in de vorm van een zorgboerderij, een zorgmanege en een winkel, heeft voorzien in onder meer zorg- en dienstverlening in het kader van dagbesteding voor cliënten van SGL. Op 29 juli 2011 heeft SVL op haar beurt met SGL een overeenkomst gesloten, met het opschrift ‘Overeenkomst gehandicaptenvervoer SGL’, welke ertoe strekt, kort gezegd, dat SVL, in opdracht en tegen betaling van SGL, het vervoer van cliënten van SGL van en naar onder meer dagvoorzieningen verzorgt. De cliënten van SGL hebben een lichamelijke of meervoudige handicap en zijn in dat kader voorzien van een CIZ-indicatie.
2.2. Partijen maken, via een overkoepelende stichting, onderdeel uit van een grotere juridische structuur. SGL en Tara-manda zijn ieder voor 50% aandeelhouder van SVL.
2.3. Tussen SVL en Tara-manda enerzijds en SGL anderzijds zijn in de loop van 2011 diverse geschillen gerezen.
2.4. Op enig moment is bij de nieuwe Raad van Toezicht van SGL het vermoeden van door de voormalig bestuurder van SGL gepleegde malversaties gerezen. Daarop is vervolgens de hulp van accountantskantoor KPMG ingeroepen. KPMG heeft in juni 2012 haar rapportage uitgebracht; daarin is ook aandacht besteed aan rekening-courantverhoudingen, waarbij de onderhavige partijen zijn betrokken.
2.5. SGL heeft de samenwerkingsovereenkomst met Tara-manda begin 2013 opgezegd. De status van de tussen SGL en SVL vigerende overeenkomst is niet geheel duidelijk; in ieder geval wordt of werd zij door SVL nagekomen. Volgens SVL is SGL uit dien hoofde nog ruim € 900.000,- aan haar verschuldigd. Tara-manda heeft aangevoerd per saldo nog een bedrag van ruim € 3,8 miljoen van SGL te vorderen te hebben. SGL is daarentegen van oordeel niets, althans een substantieel geringer bedrag, aan SVL en Tara-manda verschuldigd te zijn. In dat kader heeft SGL een beroep gedaan op verrekening.
2.6. Tussen partijen is op 22 maart 2013 een kort geding gevoerd ter opheffing van door SVL en Tara-manda op 27 februari 2013 onder Rabobank, tot zekerheid van de nakoming van de door SVL en Tara-manda gestelde verplichtingen, gelegde conservatoir derdenbeslagen. Bij vonnis van 25 maart 2013 heeft de voorzieningen-rechter deze beslagen opgeheven. Naar diens oordeel dragen de beslagen een vexatoir karakter, waarbij het door Tara-manda ingeroepen recht voorts als summierlijk ondeugdelijk is aangemerkt.
2.7. Op grond van de opeisbare vorderingen die SVL en Tara-manda op SGL pretenderen, als hiervóór aangeduid, hebben zij de rechtbank verzocht SGL in staat van faillissement te verklaren. SGL heeft zich daartegen verzet.
3. De beoordeling
3.1. Centraal staat de vraag of, ingevolge artikel 6 lid 3 Fw, summierlijk is gebleken dat SGL verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Daarbij is van belang het oordeel over de vraag of de vorderingen van SVL en Tara-manda op SGL in voldoende mate zijn komen vast te staan. Niet anders is de maatstaf voor de beoordeling van het beroep van SGL op de tegenvordering. Uit de doctrine en de rechtspraak kan immers worden afgeleid dat, ingeval een beroep wordt gedaan op een tegenvordering, reeds aanstonds aannemelijk moet zijn dat de verweerder ten minste een gelijk bedrag te vorderen heeft als dat van de vordering die aan de faillissementsaanvraag ten grondslag is gelegd. Niet valt in te zien, hetgeen ook niet is betoogd, dat dit criterium niet ook in de onderhavige zaak heeft te gelden. Of de opvatting welke SGL, ter afwending van de verzochte faillietverklaring, ingang heeft willen doen vinden, soelaas biedt, kan bijgevolg niet voetstoots worden aangenomen.
3.2. Tegen deze achtergrond is van belang dat de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende is gebleken.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat SGL, afgezien kennelijk van enkele kleine(re) facturen, de juistheid van de door SVL voor haar vervoerswerkzaamheden aan SGL in rekening gebrachte bedragen, zoals overigens blijkende uit de door SVL overgelegde grootboekrekeningen, niet heeft bestreden. Dit komt op een somma van ongeveer € 900.000,-, waarvan een bedrag van ruim € 650.000,- opeisbaar is. Afgezien van een post van ruim € 3,3 miljoen, heeft SGL de door Tara-manda bij SGL voor haar werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen, waarvan blijkt uit in het geding gebrachte stukken, evenmin bestreden; in totaliteit belopen de door Tara-manda aan SGL gezonden facturen een bedrag van bijna € 500.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om over de post van € 3,3 miljoen anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan, hierop neerkomende dat afrekening op basis van een vaste vergoeding, in het licht van de tussen partijen gegroeide praktijk, niet in de rede ligt, en dit onderdeel van de vordering zal dan ook als niet aannemelijk buiten beschouwing worden gelaten. Niettemin dient er op grond van het vorenstaande van te worden uitgegaan dat SVL op goede gronden ten laste van SGL aanspraak maakt op een bedrag van ongeveer € 900.000,- voor verrichte vervoerswerkzaamheden - waarbij de rechtbank volledigheidshalve aantekent dat rechtens niet is vereist dat het vorderingsrecht van de schuldeiser (geheel) opeisbaar is - en Tara-manda op haar beurt op een bedrag van bijna € 500.000,-.
3.4. SGL heeft zich ten verwere beroepen op het leerstuk van verrekening. In dat kader heeft zij, naar de kern genomen, aangevoerd dat er tussen SGL enerzijds en SVL en Tara-manda anderzijds een rekening-courantverhouding en een (opgezegde) overeenkomst van geldlening bestaat. Uit hoofde van de rekening-courantverhouding zou SGL van SVL een bedrag van € 1.951.130,- te vorderen hebben en in het kader van de geldlening zou sprake zijn van een verschuldigd saldo van € 140.000,-.
Tara-manda zou op grond van de rekening-courantverhouding een bedrag van
€ 265.575,- aan SGL verschuldigd zijn en uit hoofde van de geldleningsovereen-komst de somma van € 609.558,-. SVL en Tara-manda hebben zich tegen deze opvatting gekant, kortweg stellende dat verrekening niet is geoorloofd omdat tussen partijen anders is overeengekomen, en zij, ware dit al anders, uit voormelden hoofde niets (meer) aan SGL verschuldigd zijn.
3.5. Alvorens te beoordelen of het door SGL gevoerde verweer hout snijdt, stelt de rechtbank voorop dat zij, gelet op de juridische banden tussen partijen, met inachtneming van het hieromtrent ter zitting gevoerde debat en de dienaangaande overgelegde stukken, aannemelijk acht dat er tussen hen in enigerlei vorm een rekening-courantverhouding heeft bestaan. Dat neemt niet weg, dat haar allerminst duidelijk is geworden of deze rekening-courantverhouding nog existeert, wat in dat geval het saldo daarvan is, en hoe dat saldo tot stand is gekomen. Mutatis mutandis moet hetzelfde worden geoordeeld ten aanzien van de geldleningen waarop SGL zich ter afwering van het faillissementsverzoek heeft beroepen. Partijen staan hieromtrent diametraal tegenover elkaar en hebben beide op dit punt volstaan met een tamelijk apodictisch betoog. Weliswaar heeft SGL op enkele onderdelen haar opvatting omtrent het bestaan en de omvang haar pretense tegenvorderingen nader uitgewerkt, maar op die punten blijft het betoog steken in wat losse becijferingen. Het had op de weg gelegen van SGL, die zich op de rechtsgevolgen hiervan beroept, om het feitelijk substraat in deze zaak nader voor het voetlicht te brengen en haar standpunt, in het licht van de opvattingen van SVL en Tara-manda, met justificatoire bescheiden (enigermate) te onderbouwen. De enkele verwijzing naar haar eigen administratie, waarin de rekening-courantverhouding en de geldlening zouden zijn opgenomen, is te vrijblijvend om veel gewicht in de schaal te leggen. Mogelijk had het rapport van KPMG, waaraan SGL argumenten wil ontlenen om steun aan haar opvatting te bieden, de rechtbank op andere gedachten kunnen brengen, maar ook dat is aan haar niet overgelegd.
3.6. Bij deze stand van zaken moet geoordeeld worden dat de door SGL in verrekening gebrachte tegenvordering onvoldoende aannemelijk is om te kunnen oordelen dat zij ten minste een gelijk bedrag te vorderen heeft als dat van de vordering die aan de faillissementsaanvraag ten grondslag is gelegd. Ook als rekening wordt gehouden met de, naar SGL heeft aangevoerd, inmiddels ten faveure van SVL en Tara-manda betaalbaar gestelde bedragen van respectievelijk € 335.099,- en € 23.868,-, gaapt er nog een groot gat, dat door SGL in genen dele wordt overbrugd.
3.7. De rechtbank zal aldus in het midden laten of verrekening tussen partijen geoorloofd is, zoals in de opvatting van SGL besloten ligt en door SVL en Tara-manda met zoveel woorden is bestreden.
3.8. Alles overziend kan bezwaarlijk anders geoordeeld worden dan dat er van een toestand van te hebben opgehouden te betalen aan de zijde van SGL sprake is. Dat zij, zoals SGL heeft benadrukt, op de keper beschouwd voldoende liquide en solvabel is om al haar financiële verplichtingen te voldoen, en zelfs volledig te voldoen aan de in haar ogen onterechte aanspraken van SVL en Tara-manda, kan hieraan niet afdoen. De vraag of het vermogen van een schuldenaar, waarvan het faillissement is aangevraagd, toereikend of ontoereikend is om de vorderingen van verzoeker te voldoen, kan bij de vraag of sprake is van een toestand van te hebben opgehouden te betalen geen beslissende rol spelen.
3.9. Ten slotte overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat SVL en Tara-manda een belang zouden ontberen bij het faillissement van SGL dan wel het verzoek tot faillietverklaring voor een ander doel is ingediend, dan waarvoor de wetgever deze rechtsgang in het leven heeft geroepen. Hetgeen SGL in dit verband heeft aangevoerd levert daartoe onvoldoende grond op.
3.10. De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende insolventieprocedures (hierna IVO) bevoegd deze insolventieprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van SGL in Nederland ligt.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart
de stichting
STICHTING GEHANDICAPTENZORG,
tevens handelende onder de naam BUREAU ONDERSTEUNING,
statutaire zetel Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd en kantoorhoudende te 6135 ED Sittard, Havikstraat 18,
correspondentieadres: Postbus 5036, 6130 PA Sittard,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Limburg onder nummer 41078510,
met nevenvestigingen
AC SITTARD te 6135 EN Sittard, Wielewaalstraat 1;
AC NUTH te 6361 HK Nuth, Daelderweg 9;
AC NIEUW BERGEN te 5854 EM Bergen, Rembrandtplein 10;
AC MAASTRICHT te 6218 AA Maastricht, Symphoniesingel 60;
AC KERKRADE te 6461 EA Kerkrade, Caspar Sprokelstraat 4;
AC ELSLOO te 6181 BT Elsloo, Joannes Riviusstraat 15;
AC DE MAASHORST te 5991 BJ Baarlo, Pastoor Geenenstraat 64;
AC BRUNSSUM te 6442 AJ Brunssum, De Insel 18;
WBC BROEKSITTARD te 6137 SL Sittard, Kerkstraat Broeksittard 33;
WBC AAN DE PAS te 6241 CT Bunde, Pasweg 9;
REGIOKANTOOR NOORD- EN MIDDEN LIMBURG te 5921 HN Venlo, Pepijnstraat 56;
OBC LANGENDAAL te 6228 JV Maastricht, Langendaal 216 C;
AC WEERT te 6002 AM Weert, Boshoverweg 57;
AC SWALMEN te 6071 JD Swalmen, Markt 3 B;
WBC ECHT te 6102 EA Echt, Thaalweg West 70;
WBC DOENRADE te 6439 AS Doenrade, Kerkstraat 18 A;
WBC CHEVREMONT te 6463 CZ Kerkrade, St. Pieterstraat 148;
WBC WAUBACH te 6374 SB Landgraaf, Kapelaan Jaminstraat 11;
WBC VLIEGENSTRAAT te 6241 CE Bunde, Vliegenstraat 45;
WBC SITTARD TH te 6136 KX Sittard, Sportcentrumlaan 70;
WBC SITTARD te 6136 KX Sittard, Sportcentrumlaan 40;
WBC SCHAESBERG te 6372 KZ Landgraaf, Melchersstraat 60;
WBC ROERMOND te 6041 GL Roermond, Godsweerdersingel 16;
WBC MAARTENSHUIS te 6004 AL Weert, Dr. Kuyperstraat 2;
WBC LUPINEHOF te 6466 SK Kerkrade, Lupinestraat 82 A;
WBC LMJ-HOF te 6241 CN Bunde, Louis Marie Jaminhof 1;
WBC KUUKVEN te 5991 NJ Baarlo, Heierhof 18;
WBC HOOGVELD te 6135 JE Sittard, Andersonstraat 39;
WBC HET VLINDERHUIS te 5921 DC Venlo, Dichtershof 2;
WBC GELEEN te 6164 AC Geleen, Jos Klijnenlaan 63-65;
WBC EUROPAPARK te 6137 KS Sittard, Noorwegenstraat 20;
in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M.E.M.W. Nuijts, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. R.A.L.M. van Dooren, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht-Airport, correspondentieadres: Postbus 1750, 6201 BT Maastricht;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen;
- verstaat dat Nederland de lidstaat in de zin van artikel 4 IVO is waar de insolventieprocedure is geopend.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.E.G. Bertrand, griffier, op 4 april 2013 te 10:00 uur.