3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot het geven van een tongzoen. De onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten acht zij wel wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangeefsters uitgebreide verklaringen hebben afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Verder zijn er vijf verklaringen in het dossier aanwezig van andere vrouwen, die overeenkomstig verklaren over de aanrakingen door verdachte. Deze verklaringen dienen als schakelbewijs. Het gaat om een reeks van fysieke contacten met jonge vrouwen. Verdachte had een bepaald overwicht door zijn leeftijd en zijn functie als manager.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uur, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft hij zich aangesloten bij hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft hij aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 1], dat verdachte haar tegen haar wil heeft gezoend en betast, haaks staat op de verklaring van verdachte, dat er sprake was van een affectieve buitenechtelijke relatie. Daarbij komt dat het op zijn minst merkwaardig is dat [slachtoffer 1] niet eerder aan de bel heeft getrokken. De bazin van verdachte was immers haar beste vriendin. [slachtoffer 1] heeft echter pas medio 2011 aangifte gedaan tegen verdachte, nadat aangeefster [slachtoffer 2] aangifte had gedaan. Ondertussen is zij al die tijd gebruik blijven maken van de bezorgservice door verdachte. De raadsman concludeert dat er onvoldoende overtuigend bewijs is en op zijn minst gerede twijfel, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman gewezen op het feit dat er in de winkel niet alleen op verschillende plaatsen camera’s zijn geplaatst, maar dat er ook voortdurend klanten rondlopen. Desondanks heeft kennelijk nooit iemand iets van de handtastelijkheden gezien. De raadsman concludeert wederom dat er onvoldoende overtuigend bewijs is en op zijn minst gerede twijfel, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte zijn drie zedendelicten tenlastegelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, zoals in casu, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van de veronderstelde slachtoffers als wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die getuige worden genoemd, op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, LJN BK2094).