RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/04/119734 / FA RK 12-1736
Beschikking van 21 maart 2013 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker- Groffen;
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker- Groffen;
[de vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de vader.
Als belanghebbende merkt de rechtbank tevens aan de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 23 november 2012;
- de referteverklaring van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 18 december 2012;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 en waarbij zijn verschenen:
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. van den Aker-Groffen;
- de minderjarige;
- mevrouw [X], vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
1.2. De rechter heeft de minderjarige [de minderjarige] voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de rechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven.
2.1. De vader en de moeder zijn in 1997 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 17 december 1998 is de echtscheiding uitgesproken tussen de vader en de moeder. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 1998 de minderjarige geboren. De vader en de moeder hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige behouden. De moeder en de stiefvader zijn op 2 april 2004 met elkaar gehuwd. De moeder en de stiefvader zijn thans feitelijk uit elkaar. De minderjarige woont bij de stiefvader.
3.1. De moeder en de stiefvader verzoeken:
- wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het eenhoofdig gezag van de moeder;
- gezamenlijk gezag van de moeder en de stiefvader.
3.2. De moeder en de stiefvader hebben hun verzoek -middels het verzoekschrift en aangevuld ter zitting- als volgt gemotiveerd.
Vanwege verslavingsproblematiek is er ruim 6,5 jaar geen contact geweest tussen de vader en de minderjarige. De vader is nimmer betrokken geweest bij de opvoeding van de minderjarige, heeft nooit bijgedragen aan de zorg voor haar, noch heeft de vader enige invulling gegeven aan het ouderlijk gezag. De advocaat van verzoekers heeft persoonlijk gesproken met de vader en zijn begeleidster van Mensana en heeft het verzoekschrift aan hem uitgelegd. De vader heeft aangegeven dat hij kan instemmen met de verzoeken en hij heeft dan ook een referteverklaring getekend.
Na een periode van samenwoning zijn de moeder en de stiefvader in 2004 met elkaar gehuwd. De stiefvader heeft ruim negen jaar een gezin gevormd met de moeder, de minderjarige en het in 2004 geboren halfzusje van de minderjarige. De stiefvader is huisman en heeft aldus de grootste zorg voor beide minderjarigen op zich genomen, terwijl de moeder werkte. De moeder en de stiefvader zijn sinds enige tijd uit elkaar en overwegen een echtscheiding. De minderjarige is in eerste instantie bij de moeder gaan wonen, doch na een escalatie tussen de moeder en de minderjarige is de minderjarige in de zomer 2012, in goed onderling overleg tussen de moeder en de stiefvader, bij de stiefvader gaan wonen. De moeder en de minderjarige hebben vervolgens ruim een half jaar geen contact met elkaar gehad. Dit contact is recentelijk middels hulpverlening weer op gang gekomen. Tussen de moeder en de stiefvader is wel al die tijd goed contact en overleg over de minderjarige geweest. De verwachting is dat de minderjarige tot het bereiken van de meerderjarigheid bij de stiefvader zal blijven wonen. Er zijn overigens geen zorgsignalen over de minderjarige. De moeder en de stiefvader zouden graag zien dat de stiefvader mede het gezag over de minderjarige krijgt, zodat er een formeel juridische betrekking tussen hen ontstaat, die recht doet aan de feitelijke situatie. Alhoewel formeel niet is voldaan aan het vereiste dat de moeder drie jaar het eenhoofdig gezag moet hebben, zoals genoemd in artikel 1:253t, tweede lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zijn verzoekers van mening dat er in dit specifieke geval aanleiding is om van deze eis af te wijken.
De vader heeft een referteverklaring getekend, waaruit blijkt dat hij geen verweer wenst te voeren en dat kan instemmen met de verzoeken.
5. De raad voor de kinderbescherming
De raad heeft geen bezwaar tegen toewijzing van de verzoeken, nu dit kennelijk de nadrukkelijke wens is van de minderjarige en zij de stiefvader als haar vader ziet.
6. Het oordeel van de rechtbank
6.1. Het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag.
Blijkens artikel 1:253n, eerste lid BW kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien (onder meer) de omstandigheden zijn gewijzigd.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid BW zijn de gronden genoemd in artikel 1:251a, eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing. Dit houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.2. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, zodat de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek. De stiefvader zal in zijn verzoek op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hij niet hoort tot de kring van personen die dit verzoek kunnen doen.
6.3. De rechtbank overweegt als volgt.
De minderjarige heeft ruim negen jaar samen met de moeder, de stiefvader en haar halfzusje een gezin gevormd. Alhoewel -zoals ter zitting is toegelicht- er sinds enige tijd weer met regelmaat contact is tussen de minderjarige en haar vader via Facebook en zij elkaar inmiddels ook weer hebben ontmoet, is dit contact niet dusdanig dat er feitelijk sprake is van een gezamenlijke uitoefening van het gezag door de moeder en de vader. Vastgesteld kan worden dat de moeder al geruime tijd feitelijk alleen, althans zonder de vader, het gezag over de minderjarige uitoefent. De vader stemt in met deze situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het gezag over haar wordt gewijzigd, in die zin dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de moeder toekomt. Op deze wijze wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de sinds lange tijd bestaande feitelijke situatie.
6.4. Het verzoek tot gezamenlijk gezag met de stiefvader.
Op grond van artikel 1:253t, eerste lid BW kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan dit verzoek, ingeval het kind tevens in een familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, slechts worden toegewezen indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest. In het derde lid is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
6.5. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige een warme en bestendige relatie met haar stiefvader heeft opgebouwd en dat hij al ruim negen jaar samen met de moeder voor de minderjarige zorgt en haar opvoedt. De minderjarige ziet hem als haar vader en noemt hem papa. Ook na het uiteengaan van de moeder en de stiefvader zijn zij gezamenlijk voor de minderjarige blijven zorgen en hebben zij in samenspraak beslissingen over de minderjarige genomen, zoals de beslissing dat de minderjarige haar verblijfplaats bij de stiefvader zal hebben. Aan het vereiste dat de minderjarige en de stiefvader in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan en aan het vereiste dat de moeder en de stiefvader op de dag van het verzoek gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een jaar gezamenlijk voor de minderjarige hebben gezorgd, is dan ook voldaan.
6.6. Voorts stelt de rechtbank vast dat de minderjarige bij het minderjarigenverhoor heeft aangegeven dat het haar uitdrukkelijke wens is dat haar stiefvader het gezag over haar krijgt en dat zij graag bij hem en haar halfzusje, die ook veelvuldig bij de stiefvader verblijft, wil blijven wonen. De minderjarige weet goed wie haar echte vader is en zij heeft sinds kort weer contact met hem, hetgeen door zowel de moeder als de stiefvader wordt gesteund. De rechtbank verwacht niet dat hier verandering in zal komen op het moment dat de moeder samen met de stiefvader met het gezag zou worden belast. Bovendien heeft de vader aangegeven dat hij kan instemmen met het verzoek. Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gegronde vrees dat, bij inwilliging van het verzoek van de moeder en de stiefvader om gezamenlijk met het gezag te worden belast, de belangen van de minderjarige, mede rekening houdend met de belangen van de vader, zouden worden verwaarloosd.
6.7. Het voorgaande betekent dat dus alleen de termijn van drie jaar, gedurende welke termijn de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast moet zijn geweest, aan toewijzing van het verzoek in de weg staat. Aan dit vereiste wordt niet voldaan, nu pas bij deze beschikking wordt bepaald dat de vader niet langer het gezag over de minderjarige uitoefent. De moeder en stiefvader hebben verzocht om van dit vereiste af te wijken, nu toewijzing van het verzoek in het belang van de minderjarige is. De minderjarige woont bij de stiefvader en daarom is het in haar belang dat zij in een formeel juridische betrekking tot de stiefvader komt te staan, zodat hetgeen nodig is voor de minderjarige geregeld kan worden, zowel op juridisch als financieel gebied. Indien nog drie jaar gewacht moet worden, zal de minderjarige bijna meerderjarig zijn.
6.8. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen -ook genomen door rechterlijke instanties- de belangen van het kind de eerste overweging.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat de minderjarige haar verblijfplaats bij de stiefvader heeft en dat dit -gelet op de moeizame relatie tussen de moeder en de minderjarige- waarschijnlijk tot aan haar meerderjarigheid zo zal blijven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat zij tot die tijd met de stiefvader -die daarmee haar primaire verzorger en opvoeder is- en haar halfzusje in gezinsverband kan blijven leven en dat haar belangen daarbij het beste behartigd worden als de moeder en de stiefvader samen worden belast met het gezag over de minderjarige. De juridische situatie wordt door toewijzing van het verzoek ook in overeenstemming gebracht met de in de praktijk al geruime tijd bestaande situatie, waarbij de moeder alle beslissingen over de minderjarige samen en in goed overleg met de stiefvader neemt.
6.9. Het vereiste dat de ouder reeds ten minste drie jaar met eenhoofdig ouderlijk gezag is belast, is gesteld om lichtvaardig gebruik van het in dit artikel mogelijk gemaakte gezamenlijk gezag te voorkomen: na een scheiding kan niet op korte termijn met een nieuwe partner het gezag worden verkregen, eerst dient de situatie van de ouder die met het gezag is belast in relatie tot de andere ouder bestendig te zijn (Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II1995/96, 23 714, nr. 6, p. 9). Ook als de andere ouder instemt met het verzoek dient aan de termijn van drie jaar eenhoofdig gezag te zijn voldaan (MvT, Kamerstukken II, 1993/94, 23 714, nr. 3, p. 13).
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige situatie geen sprake is van lichtvaardig gebruik van de mogelijkheid om gezamenlijk gezag te verkrijgen. De vader en de moeder zijn immers al bijna 15 jaar uit elkaar en de moeder heeft -zoals hierboven al is overwogen- al die tijd feitelijk zonder de vader het gezag over de minderjarige uitgeoefend. De situatie is aldus bestendig te noemen. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat er weer contact is tussen de vader en de minderjarige. De vader en de moeder zijn naar aanleiding van deze procedure ook nog uitdrukkelijk overeengekomen dat de minderjarige niet zal verhuizen, dat er op geregelde basis contact zal zijn tussen de vader en de minderjarige, dat de vader geregeld over haar geïnformeerd zal worden en dat de minderjarige de achternaam van de vader zal behouden, zodat er ook geen sprake van is dat de moeder en de stiefvader met het verzoek trachten om de vader uit het leven van de minderjarige te weren. Afwijking van het vereiste, dat ten minste drie jaar sprake is van eenhoofdig ouderlijk gezag, druist in dit specifieke geval dan ook niet in tegen de ratio van de bepaling.
6.10. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder en de stiefvader reeds nu gezamenlijk worden belast met het gezag over de minderjarige. De rechtbank zal derhalve ook dit verzoek toewijzen.
7.1. verklaart de stiefvader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder;
7.2. wijzigt het gezag over de minderjarige, [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, in die zin dat:
- de vader, [de vader], niet langer belast zal zijn met het gezag over de minderjarige;
- de moeder, [de moeder], en de stiefvader, [de stiefvader], worden belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
7.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 21 maart 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.