ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ8329

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12 /1616
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag woonvoorziening voor kind met spondylo-epifysaire dysplasie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 14 maart 2013, wordt een belangrijke beslissing genomen over de aanvraag van eiseres voor een woonvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning. Eiseres, die de zorg heeft voor haar zoon met spondylo-epifysaire dysplasie, had eerder een aanvraag ingediend voor een traplift, maar deze werd door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat de woning niet geschikt was en dat eiseres het primaat van verhuizen moest accepteren. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel, omdat er volgens haar verwachtingen zijn gewekt door de gemeente over de mogelijkheid van woningaanpassing.

De rechtbank oordeelt dat het noodzakelijk is om in een tussenuitspraak duidelijkheid te geven over het beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank constateert dat er inderdaad verwachtingen zijn gewekt bij eiseres, maar dat deze niet zodanig zijn dat verweerder verplicht was om de gevraagde woningaanpassing toe te kennen. De rechtbank wijst erop dat de uitlatingen die door de consulent zijn gedaan niet afkomstig waren van een bevoegd persoon en dat eiseres eerder aanvragen heeft ingediend, wat haar bewustzijn van de procedure versterkt.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de motivering van verweerder om af te wijken van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet voldoende inzichtelijk is. De rechtbank stelt dat verweerder de gebreken in zijn besluit moet herstellen en geeft hem zes weken de tijd om dit te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin kwetsbare personen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 1616
proces verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te Weert, eiseres
(gemachtigde: mr. H.B. Frenken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Paulissen).
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een woonvoorziening zijnde een aanbouw aan haar woning afgewezen. Verweerder heeft eiseres het primaat van verhuizen opgelegd en tevens vergoeding verleend voor de kosten van het realiseren van een traplift en voor de kosten van het realiseren van een speciaal toilet.
Bij besluit van 2 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond geacht wegens gebreken in de totstandkoming en de motivering. Verweerder heeft echter geen aanleiding gezien het besluit van 12 april 2012 te herroepen en heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk een tussenuitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft voor voormelde beslissing de volgende motivering.
2. De zoon van eiseres, [zoon], geboren op 26 april 2004, lijdt aan spondyio epifysaire dysplasie (SED) en heeft hierdoor (onder meer) vertraagde groei. Eiseres heeft op
14 oktober 2010 verweerder gevraagd om in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vergoeding toe te kennen voor de kosten van een traplift.
Op 7 januari 2011 is de aanvraag door toedoen van een Wmo-consulent van verweerders gemeente aangemerkt als een nieuwe aanvraag om vergoeding van een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw aan de woning die eigendom is van eiseres.
3. Naar aanleiding van de aanvraag om woningaanpassing is op verzoek van bedoelde consulent door de adviesinstantie de MO-zaak advies uitgebracht. Als eerste optie adviseert de MO-zaak tot verhuizen. Als tweede optie adviseert de MO-zaak tot woningaanpassing, waarbij drie verschillende uitvoeringsvarianten worden aangegeven. De MO-zaak heeft in het rapport tevens gesteld dat op basis van objectief aantoonbare beperkingen verwacht wordt dat [zoon] op een niet in te schatten termijn een rolstoel dient te gebruiken in huis en dat het gebruik van een traplift niet mogelijk is doordat [zoon] wegens zijn beperkte lichaamslengte niet zelfstandig op de stoel van de traplift kan klimmen en van eiseres vanwege haar medische voorgeschiedenis niet gevergd wordt om hem op die stoel te plaatsen en er vanaf te halen.
4. Door bedoelde consulent is tevens in mei 2011 aan een architect opdracht gegeven om een plan voor de beoogde aanbouw uit te werken en is onder meer ook nog een procedure opgestart om daarvoor een omgevingsvergunning te verkrijgen. In februari 2012 is de behandeling van de aanvraag overgenomen door een andere consulent en vervolgens zijn voormelde acties ten behoeve van de aanbouw stopgezet. Verweerder heeft de kosten die zijn gemaakt in verband met de voornoemde gang van zaken voor zijn rekening genomen.
5. Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag voor woningaanpassing in de vorm van een aanbouw afgewezen. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Weert 2010/2012 opgenomen primaat van verhuizen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de woning van eiseres in de in 2009 begonnen huurperiode en bij de daarop volgende aankoop in datzelfde jaar al niet geschikt was voor bewoning door [zoon]. Verder is overwogen dat eiseres de al aanwezige garage en aanbouw in 2010 heeft aangepast voor een schoonheidssalon waardoor zij een mogelijke oplossing voor [zoon] heeft bemoeilijkt. Eiseres is in kennis gesteld van een programma van eisen voor een andere woning. Verweerder heeft geen aanleiding gezien tot toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft tevens besloten tot vergoeding van de kosten voor het realiseren van een traplift conform een door eiseres ontvangen offerte, zodat eiseres in alle rust kan gaan zoeken naar een woning die wel geschikt is voor bewoning door haar gezin. Voorts heeft verweerder besloten tot vergoeding van de kosten voor het realiseren van een speciaal toilet.
6. De commissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond te verklaren vanwege opgewekte verwachtingen en de ondeugdelijke motivering van het afwijzingsbesluit voor een traplift. Verweerder dient de duurste en de ingrijpende woningaanpassing voor de thans geraamde bouwkosten van € 115.000,00 te gaan uitvoeren, aldus die commissie. Een motivering voor dat advies is niet op papier gezet. Wel is ter zitting gebleken dat er een preadvies aan de commissie is opgesteld, maar dat is door verweerders gemachtigde aangeduid als een intern stuk en is niet overgelegd.
7. Bij het bestreden besluit is verweerder afgeweken van (de conclusie van) het advies van de commissie voor de bezwaarschriften. Verweerder heeft overwogen dat hij heeft gekozen voor de goedkoopste compenserende oplossing en daarbij de omstandigheid dat eiseres begin 2009 is verhuisd naar de huidige woning deels voor haar rekening en risico gelaten, aangezien de medische problemen van [zoon] toen al bekend waren. Verweerder heeft zijn standpunt over het primaat van verhuizen gehandhaafd, aangezien er een goedkopere compenserende oplossing is voor het opheffen van de beperkingen die [zoon] ondervindt dan het aanpassen van de huidige woning. In dit geval is, volgens verweerder, sprake van een zeer dure en ingrijpende verbouwing, waarbij genoegzaam vaststaat dat de kosten hiervan altijd hoger zullen uitvallen dan de kosten van de voorzieningen bij verhuizing en aanpassing van de nieuwe woning. Er is volgens verweerder met inachtneming van de gezondheidssituatie van [zoon] nog voldoende tijd voor eiseres om te zoeken naar een geschikte en goedkoper aan te passen woning. In de (overige) sociale omstandigheden van eiseres ziet verweerder geen aanleiding om af te zien van het primaat van verhuizing. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, omdat niet is gebleken van een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging dat eiseres in aanmerking zou komen voor de gevraagde woningaanpassing en ook niet is gebleken dat tussentijds een beslissing is genomen om de gevraagde woonvoorziening toe te kennen. De tijdelijke oplossing tot het plaatsten van een traplift is volgens verweerder niet in strijd met het advies van de MO-zaak, omdat de contra-indicatie voor de traplift alleen verband houdt met de rolstoelafhankelijkheid van [zoon], waarvan thans nog geen sprake is. Van de ouder van een kind van 8 jaar oud met beperkingen mag redelijkerwijs worden verwacht dat zij dit kind helpt bij het gebruik van de traplift, aldus verweerder.
8. In beroep is het besluit van verweerder uitvoerig gemotiveerd bestreden. Eiseres verzoekt de rechtbank dan ook om het bestreden besluit te vernietigen.
9. De rechtbank acht het aangewezen om door middel van een tussenuitspraak partijen over een belangrijk onderdeel van het tussen hen bestaande geschil, te weten het beroep het vertrouwensbeginsel, reeds nu duidelijkheid te geven en om verweerder in de gelegenheid stellen om voor de materiële beoordeling van het geschil wezenlijk gebreken in de voorbereiding en motivering van zijn besluit te herstellen.
10. Over het beroep op het vertrouwensbeginsel stelt de rechtbank vast dat de in overweging 4 beschreven acties die zou moeten leiden tot de voor verzoekster gewenste woningaanpassing zich in een gevorderd stadium bevonden, voordat verweerder besloot tot beëindiging van die procedure. Zo zijn de verschuldigde legeskosten betaald, is het bouwplan positief getoetst aan de criteria van stedenbouw en welstand, is de aanvraag voor de omgevingsvergunning officieel bekend gemaakt door verweerder en heeft verweerder bij brief van 19 januari 2012 nog aanvullende informatie opgevraagd. Tevens is een asbestonderzoek in gang gezet. Daarnaast zijn door de desbetreffende consulent Wmo uitlatingen gedaan waaruit eiseres kon afleiden dat zij in aanmerking zou komen voor de gevraagde woningaanpassing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zijdens verweerder verwachtingen zijn gewekt bij eiseres. De rechtbank is echter ook van oordeel dat deze verwachtingen niet een zodanige schending van het vertrouwensbeginsel opleveren dat reeds op grond daarvan de aangevraagde voorziening zonder meer en in volle omvang had moeten worden toegekend. Immers bij eiseres was bekend, althans had bekend kunnen zijn, dat de hiervoor genoemde uitlatingen niet zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Dit geldt te meer, nu naar ter zitting onbestreden door verweerder is gesteld, eiseres al eerder aanvragen in het kader van de Wmo heeft ingediend. Tevens zijn de financiële nadelen die eiseres heeft geleden als gevolg van de gevoerde procedure volledig gecompenseerd door verweerder. Een belangrijke reden om niet te oordelen dat verweerder op deze grond de beoogde aanbouw zonder meer had moeten vergoeden acht de rechtbank voorts gelegen in de omstandigheid dat de beëindiging door verweerder van de procedure weliswaar in een laat stadium heeft plaatsgevonden maar niet in een zodanig stadium dat de situatie onomkeerbaar was of eiseres op grond van de gewekte verwachtingen stappen heeft ondernomen die zij anders niet zou hebben gezet. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt kortom niet.
11. Naar aanleiding van de beroepsgronden betreffende de motivering van de toepassing van het verhuisprimaat overweegt de rechtbank vervolgens dat daarbij is afgeweken van het (voor eiseres positief) advies van de commissie voor de bezwaarschriften. De rechtbank stelt vast dat het advies van de commissie voor de bezwaarschriften zoals dat in het bestreden besluit is opgenomen en voor zover daarin is overwogen dat het primaire besluit ondeugdelijk is gemotiveerd geen inzicht geeft in de motivering die heeft geleid tot het advies. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat die motivering er ook niet is, althans niet op schrift. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat, nu de motivering van de commissie voor de bezwaarschriften ontbreekt, verweerders motivering om af te wijken van het advies eveneens niet inzichtelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat om gemotiveerd te kunnen afwijken van een advies, inzicht bij het bestuursorgaan dient te bestaan in de motivering van het ontvangen advies.
12. Over verweerders besluitvorming overweegt de rechtbank verder dat, zoals in rechtsoverweging 2 is weergegeven, de MO-zaak in haar rapportage van 29 maart 2012 als tweede optie heeft geadviseerd tot het aanpassen van de woning en die optie heeft uitgewerkt in drie varianten. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit deze varianten heeft verworpen omdat deze niet de goedkoopst compenserende oplossing inhouden, maar dat verweerder daarbij heeft nagelaten enige kostenvergelijking van de verschillende varianten ten opzichte van de aan verhuizing verbonden kosten op te stellen of deze conclusie anderszins deugdelijk te onderbouwen. Verweerder heeft dat gemotiveerd met het argument dat genoegzaam vaststaat dat de kosten van (kennelijk alle drie) de varianten aanzienlijk hoger zullen uitvallen dan de te vergoeden kosten van de verhuizing en aanpassing van de nieuwe woning. Zonder raming van de bedoelde kosten acht de rechtbank echter niet evident dat al deze varianten aanzienlijk duurder zijn dan die van verhuizing en aanpassing van een andere woning, te minder omdat verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om met toepassing van de hardheidsclausule noodzakelijke extra kosten boven de gebruikelijke vergoeding te zullen vergoeden. Met name wat betreft de door de MO-zaak beschreven optie 2A, of een variant daarvan, acht de rechtbank zeer wel mogelijk dat die kosten niet in betekende mate hoger dan die van een verhuizing met inbegrip van de bijkomende kosten zullen zijn. Ook op dit punt ontbeert het bestreden besluit daarom een deugdelijke motivering.
13. Zoals uit de voorgaande overwegingen blijkt is het bestreden besluit op voormelde punten genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, heeft verweerder daartoe uiterlijk vier weken na het doen van die mededeling en zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken na ontvangst van het herstelschrijven te reageren. De rechtbank zal vervolgens in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Ook indien verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken zal zij in beginsel zonder nadere behandeling ter zitting uitspraak doen.
15. De rechtbank overweegt verder dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn aangevoerd. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Voor zover in deze tussenuitspraak al over de beroepsgronden is geoordeeld, kan daarvan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden teruggekomen.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
17. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij partijen, hoewel een poging daartoe ter zitting niet is gelukt, in overweging geeft om met elkaar in overleg te treden over een oplossing die op korte termijn een adequate compenserende woningaanpassing voor [zoon] kan opleveren. Bij deze overweging heeft de rechtbank mede betrokken dat zij, partijen aanhorende ter zitting over alle voorgestelde (on)mogelijkheden, niet zonder meer tot de conclusie is kunnen komen dat daarbij alle mogelijkheden uitputtend zijn beoordeeld. Partijen zouden bij een eventueel overleg desgewenst gebruik kunnen maken van een door de rechtbank aan te wijzen mediator of zelf een onafhankelijke derde kunnen aanzoeken in wie beide partijen vertrouwen hebben. Als partijen te kennen geven tot overleg te willen overgaan, is de rechtbank bereid om de termijn waarbinnen het gebrek zou moeten worden hersteld voor een nader te bepalen duur op te schorten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. F.H. Machiels en mr. C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2013.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.