ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/04/115667 / HA ZA 12-143
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beslag en schadevergoeding in civiele procedure tussen Eemnes en Gemeente Bergen

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Eemnes B.V. (hierna: Eemnes) en de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Bergen (hierna: de gemeente) staat de onrechtmatigheid van een conservatoir beslag centraal. Eemnes vordert schadevergoeding van de gemeente wegens het onrechtmatig gelegde beslag op 22 november 2010, dat werd gelegd onder Notariskantoor Bergen. De rechtbank Limburg heeft op 10 april 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de gemeente werd veroordeeld tot schadevergoeding aan Eemnes.

De procedure begon met een dagvaarding van Eemnes op 19 april 2012, waarin zij stelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door beslag te leggen. Eemnes vorderde onder andere schadevergoeding voor renteverliezen, advocaatkosten en andere kosten die voortvloeiden uit het beslag. De rechtbank oordeelde dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade die Eemnes had geleden als gevolg van het onrechtmatige beslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een risicoaansprakelijkheid had voor de gevolgen van het beslag, omdat het beslag was gelegd zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die deze handeling rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de schadevergoeding berekend op basis van de wettelijke rente over het bedrag van € 815.400,-- dat de gemeente aan Eemnes diende te betalen. Daarnaast zijn de advocaatkosten van Eemnes, die verband hielden met de procedures om het beslag ongedaan te maken, ook toegewezen. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag aan schadevergoeding, inclusief de wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Eemnes toegewezen. In reconventie heeft de gemeente ook een vordering ingesteld tegen Eemnes, die betrekking had op een onverschuldigde betaling, welke door de rechtbank is toegewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in civiele procedures en de gevolgen van onrechtmatige handelingen, zoals het leggen van beslag zonder juridische grondslag. De rechtbank heeft de gemeente ook veroordeeld in de proceskosten, wat de financiële gevolgen van het onrechtmatige beslag verder onderstreept.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/04/115667 / HA ZA 12-143
Vonnis van 10 april 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ EEMNES B.V.,
gevestigd te Baarn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.M. van Zelm,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERGEN,
zetelend te Bergen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.A.M. Muijres.
Partijen zullen hierna Eemnes en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 19 april 2012 met producties 1 tot en met 8;
2. de conclusie van antwoord (in conventie) tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 4;
3. de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging producties in conventie, tevens vermeerdering en vermindering van eis met producties 9 tot en met 11;
4. de akte houdende uitlating verandering c.q. vermeerdering van eis tevens uitlating overlegging producties;
5. de conclusie van repliek in conventie;
6. de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie tevens akte vermindering van eis in reconventie met producties 5 tot en met 8;
7. de akte uitlating producties in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie.
Indien hierna naar de processtukken wordt verwezen zal deze nummering worden aangehouden.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 6 oktober 2010 heeft de rechtbank Roermond voor recht verklaard dat tussen de gemeente (als koper) en Eemnes (als verkoper) een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot een aantal percelen in de gemeente Bergen, en is de gemeente veroordeeld om aan de levering van die percelen mee te werken en de koopprijs te voldoen. Ter uitvoering van dat vonnis heeft de gemeente op 22 november 2010 een bedrag van € 815.400,-- overgeboekt op de derdengeldrekening van Notariskantoor Bergen. Op diezelfde dag heeft de gemeente conservatoir beslag gelegd ten laste van Eemnes onder dat notariskantoor.
2.2. De gemeente heeft tegen het vonnis van 6 oktober 2010 hoger beroep ingesteld.
2.3. Eemnes heeft in kort geding, zowel in eerste aanleg bij de rechtbank in Utrecht als in hoger beroep bij het Hof Amsterdam, opheffing van het gelegde conservatoir derdenbeslag gevorderd, waarop op 2 februari 2011 respectievelijk 15 november 2011 afwijzend is beslist.
2.4. In hoger beroep is bij arrest van het gerechtshof te `s-Hertogenbosch van
22 november 2011 het vonnis van de rechtbank Roermond bekrachtigd.
2.5. Bij brief van 6 december 2011 heeft de gemeente aan Eemnes doen weten dat het beslag als opgeheven kan worden beschouwd, en op 7 december 2011 heeft Notariskantoor Bergen de koopsom uitbetaald aan Eemnes. Notariskantoor Bergen heeft voorts aan rente € 16.933,51 vergoed aan Eemnes.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Eemnes vordert in de dagvaarding samengevat-:
a) te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eemnes door op 22 december 2010 conservatoir derdenbeslag te leggen onder Notariskantoor Bergen ten laste van Eemnes;
b) de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de dientengevolge door Eemnes geleden schade, bestaande uit € 50.934,57 aan renteverliezen, € 27.533,96 aan advocaatkosten en € 3.206,-- aan betaalde kostenveroordelingen, aldus voor het totaalbedrag van € 81.674,53, althans de gemeente veroordelen tot vergoeding van een door de rechtbank te bepalen bedrag;
c) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over de schadevergoeding zoals genoemd onder b) vanaf 22 december 2011 tot de dag van algehele voldoening, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen moment;
d) buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,--;
e) nakosten;
f) proceskosten met rente.
3.2. In processtuk 3, zo is vermeld onder punt 1 daarvan, is de vordering vermeerderd met de wettelijke (handels)rente van 19 maart 2009, danwel 9 juli 2009, tot de dag van voldoening.
De rechtbank hecht er met betrekking tot deze vordering aan reeds nu op te merken dat hieruit, althans uit de door Eemnes gekozen bewoordingen, niet duidelijk valt op te maken of deze eisvermeerdering, die op het eerste gezicht betrekking lijkt te hebben op het gevorderde onder c), óók betrekking heeft op het gevorderde onder b), waar immers renteverlies is gevorderd over de periode van 22 december 2010 tot 7 december 2011, en in zoverre ten aanzien van het gevorderde onder b) al dan niet (deels) als subsidiair moet worden beschouwd. De rechtbank zal hier echter wel van uitgaan, mede omdat processtuk 3 óók het opschrift “vermindering van eis” draagt.
3.3. De gemeente voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. De gemeente vordert -samengevat- na eisvermindering als vermeld in processtuk 6 onder punt 46:
-Eemnes te veroordelen tot het betalen van € 5.568,01 aan de gemeente uit hoofde van onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2011 tot de dag van voldoening;
-nakosten;
-proceskosten.
3.6. Eemnes voert verweer.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. het onder a) gevorderde
4.1.1. De vordering in verband waarmee het beslag is gelegd is door de rechtbank geheel afgewezen, welk vonnis is bekrachtigd in hoger beroep. In een dergelijk geval rust volgens vaste jurisprudentie (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 en HR 5 december 2003, NJ 2004, 150) op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag, behoudens bijzondere omstandigheden.
Van bijzondere omstandigheden is in casu niet gebleken, zodat de gevraagde verklaring voor recht zal worden afgegeven.
4.2. het onder b) gevorderde
4.2.1. De schadevergoeding die de gemeente verschuldigd is als gevolg van het onrechtmatig gelegde (en gehandhaafde) beslag dient, mede gelet op HR 8 juli 2011 (LJN:BQ1823), te worden berekend door de situatie waarin Eemnes als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert te vergelijken met de situatie waarin Eemnes zou hebben verkeerd indien het beslag niet was gelegd (en gehandhaafd).
Eemnes vordert als schade, zo begrijpt de rechtbank:
1. kosten van de vertraagde aflossing van de ten behoeve van de onderhavige percelen afgesloten hypothecaire financiering ten bedrage van € 50.934,37. Volgens productie 7 bij dagvaarding gaat het hier om de rente van 6% (op jaarbasis) die Eemnes heeft moeten betalen over de periode van 22 november 2010 tot 7 december 2011;
2. advocaatkosten van de met de gemeente gevoerde procedures ten bedrage van € 27.533,96;
3. betaalde kostenveroordelingen ten bedrage van € 3.206,--.
Ad 1.
4.2.2. Eemnes heeft de stelling dat het hierbij gaat om een hypothecaire financiering tegen 6% rente, welke financiering was verstrekt door aandeelhouder [X], willen onderbouwen door indiening van brieven van registeraccountant Frenay d.d. 3 april 2012 (productie 7) en 13 juli 2012 met als bijlagen een overzicht van de stand van de leningen zoals in de jaarrekeningen opgenomen en een bankafschrift d.d. 8 december 2011 van Eemnes (productie 11).
De gemeente heeft hiertegen -kort gezegd- het verweer gevoerd dat uit de ingediende stukken niet blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van een (hypothecaire) lening, noch dat de koopsom ter aflossing daarvan is aangewend; de wisselende standpunten die Eemnes in de eerdere procedures heeft ingenomen over de aard van de schade geeft voorts aanleiding voor twijfel hierover.
4.2.3. De rechtbank is gelet op het verweer van de gemeente van oordeel dat er inderdaad gerede twijfel bestaat over (het bestaan van) de lening en over de noodzaak om die
-gestelde- lening inderdaad eerder af te lossen. De ingediende stukken bieden onvoldoende duidelijkheid. Die duidelijkheid had Eemnes echter op vrij eenvoudige wijze kunnen -en gezien het verweer van de gemeente ook moeten- verschaffen door indiening van bijvoorbeeld de leningovereenkomst en de daarop betrekking hebbende hypotheekakte. Conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van schade uit hoofde van vertraagde aflossing van de gestelde lening als gevolg van het niet kunnen beschikken over de koopsom.
4.2.4. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder 3.2. door de rechtbank is overwogen is vervolgens de eisvermeerdering/vermindering aan de orde.
Voor zover die vordering ziet op wettelijke (handels)rente over de periode vóór
22 november 2010 dient deze te worden afgewezen. Schade als gevolg van het onrechtmatige beslag -en daar gaat de onderhavige procedure over- kan zich immers niet eerder voordoen dan na die beslaglegging, derhalve eerst ingaande 22 november 2010.
Voor zover die vordering ziet op de periode van 22 november 2010 tot 7 december 2011 overweegt de rechtbank als volgt.
In eerdervermeld vonnis van de HR van 8 juli 2011 is geoordeeld dat artikel 6:119 (en derhalve ook artikel 6:119a) BW niet rechtstreeks van toepassing is op schade uit onrechtmatige beslaglegging, en is voorts geoordeeld dat in de casus die daarin aan de orde was geen reden was voor analoge toepassing van dat artikel.
De rechtbank oordeelt evenwel dat in het onderhavige specifieke geval er wel aanleiding is om de schade in redelijkheid te begroten op een bedrag gelijk aan de wettelijke rente. In de onderhavige zaak, evenals in de casus die aan de orde was in het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 18 april 2012 (LJN:BW3578), is immers de situatie aan de orde dat op de beslagleggende partij (de gemeente) een betalingsverplichting rustte. Dat is bij conservatoire beslaglegging niet de meest voorkomende variant. De beslaglegging leidt er in dit geval toe dat er een vertraging optreedt in de voldoening van een geldsom. Aldus valt niet goed in te zien waarom die vertraging, veroorzaakt door de als gezegd onrechtmatige beslaglegging, niet tot de verschuldigdheid van een bedrag aan wettelijke rente over de periode van vertraging zou kunnen leiden, terwijl dit bij een andere oorzaak van een aan de schuldenaar toe te rekenen vertraging wel het geval is. Er wordt dan ook aanleiding gezien om deze vordering in zoverre toe te wijzen dat de schade begroot wordt op het bedrag gelijk aan de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 815.400,-- over de periode van 22 november 2010 tot 7 december 2011, dit uit de aard der zaak onder aftrek van het bedrag aan rente ad € 16.933,51 dat Notariskantoor Bergen reeds heeft vergoed aan Eemnes.
Ad 2.
4.2.5. Gelet op het onder 4.1.1. en 4.2.1. overwogene dient de gemeente, nu sprake is van een onrechtmatig beslag, de hierdoor door Eemnes geleden schade te vergoeden. Dit is in beginsel niet anders voor zover die schade bestaat uit gemaakte proces- en advocaatkosten (Rechtbank Rotterdam 15 december 2010, LJN:BO8920).
4.2.6. Eemnes vordert hier een bedrag van in totaal € 27.533,96.
De rechtbank heeft moeten vaststellen dat Eemnes zich over de onderscheiden schadeposten welke zouden leiden tot dit totaalbedrag niet consistent uitlaat.
In de dagvaarding, punt 15, is vermeld:
“Ook vordert Eemnes vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten in de met Bergen gevoerde procedures, waarbij heeft te gelden dat de procedure in kort geding in hoger beroep niet is doorberekend.”, onder verwijzing naar productie 8.
Productie 8 bij dagvaarding, genaamd “Overzicht declaraties” bevat een zevental rubrieken, te weten: KG (05.09.124); HB KG (05.09.128); bodem (05.09.135); HB (05.10.116); afwikkeling (05.10.117); opheffing beslag (05.10.118); opheffing beslag (05.11.102).
Anderzijds vermeldt Eemnes in processtuk 5, punt 35:
“De gevorderde advocaatkosten betreffen (enkel) de procedures in kort geding.”
4.2.7. Gelet op laatstvermeld citaat zal de rechtbank ervan uitgaan dat Eemnes het eerdere standpunt over de omvang van de gevorderde schade zoals dat lijkt te zijn ingenomen in de dagvaarding en in het “Overzicht declaraties” inmiddels heeft verlaten en dat thans nog slechts de kosten met betrekking tot de beide kort geding procedures worden gevorderd. Overigens, voor zover Eemnes niet zou hebben beoogd de omvang van de vordering in te perken, overweegt de rechtbank dat de kosten van Eemnes in verband met de beide bodemprocedures niet zijn te zien als een gevolg van de onrechtmatige beslaglegging.
Met betrekking tot de beide kort geding procedures is dit wel het geval. De kosten die Eemnes met betrekking tot die procedures heeft moeten maken met als doel om de beslaglegging door de gemeente ongedaan te maken staan in voldoende causaal verband met die -als gezegd onrechtmatige- beslaglegging door de gemeente. Door beslag te leggen nadat door de rechtbank in de bodemprocedure op 6 oktober 2010 al was geoordeeld dat er wel een koopovereenkomst tot stand was gekomen en de gemeente de koopsom van € 815.400,-- aan Eemnes diende te betalen was het voor de gemeente, meer nog dan dat het geval is bij een beslaglegging zonder dat er al een rechterlijk oordeel voorligt over de (on)gegrondheid van de onderliggende vordering, redelijkerwijs ook voorzienbaar dat die beslaglegging kon leiden tot door Eemnes geëntameerde opheffingsprocedures met de daarbij behorende kosten.
4.2.8. Als gezegd uitgaand van de schadeplichtigheid van de gemeente jegens Eemnes met betrekking tot de kosten van de beide kort geding procedures dient vervolgens te worden bezien of die kosten door Eemnes voldoende zijn onderbouwd.
Eemnes heeft als productie 8 het hierboven onder 4.2.6. genoemde “Overzicht declaraties“ met de al genoemde zeven rubrieken in het geding gebracht, en als productie 9 ingediend 28 facturen, de eerste gedateerd 9 september 2009 en de laatste 10 maart 2011. Betalingsbewijzen zijn niet voorhanden; evenmin bevatten de facturen urenspecificaties.
4.2.9. De eerste rubriek, genaamd KG, bestaat uit 4 facturen ten bedrage van:
€ 25,20 d.d. 9 september 2009 betreffend Uittreksel(s);
€ 85,98 d.d. 28 september 2009 betreffend Deurwaarderskosten;
€ 262,00 d.d. 14 oktober 2009 betreffend Griffierecht;
€ 4.006,37 d.d. 20 oktober 2009 (einddeclaratie) aan Honorarium -bij moderatie-, Kantoorkosten, Uittreksel(s), betreffend “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak, voorbereiden procedure, opstellen concept dagvaarding, dagbepaling, uitbrengen dagvaarding, voorbereiden mondelinge behandeling, opstellen pleitnotitie, bijwonen mondelinge behandeling, kennisname vonnis en advisering”.
Het ontgaat de rechtbank op welke wijze deze facturen, gelet op hun datering, betrekking kunnen hebben op de kort geding procedure in eerste aanleg, nu die procedure eerst is ingeleid bij dagvaarding van 28 december 2010.
4.2.10. De tweede rubriek, genaamd HB KG, bestaat uit 5 facturen ten bedrage van:
€ 85,98 d.d. 9 november 2009, betreffend Deurwaarderskosten;
€ 85,98 d.d. 30 december 2009, betreffend Deurwaarderskosten;
€ 1.400,63 d.d. 11 januari 2010 (tussentijdse declaratie) aan Honorarium, Kantoorkosten en Deurwaarderskosten betreffend “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 4e kwartaal 2009, bestudering stukken, opstellen dagvaarding, aanbrengen van de zaak, literatuur- en rechtspraakonderzoek, diverse correspondentie en telefonische contacten met u en derden”;
€ 445,66 d.d. 12 april 2010 (tussentijdse declaratie) aan Honorarium, Kantoorkosten en Deurwaarderskosten betreffend “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 1e kwartaal 2010, bestuderen stukken, literatuur- en rechtspraakonderzoek, voeren procedure, diverse correspondentie en telefonische contacten met u, de wederpartij en derden”;
€ 2.437,29 d.d. 12 juli 2010 (einddeclaratie) aan Honorarium en Kantoorkosten, betreffend “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak, voeren procedure, voorbereiden mondelinge behandeling, opstellen pleitnotitie, bijwonen mondelinge behandeling, afwikkeling procedure”.
Ook hier is onbegrijpelijk op welke wijze deze facturen betrekking kunnen hebben op de kort geding procedure in hoger beroep, nu die eerst is ingeleid bij exploot van 9 februari 2011.
4.2.11. De derde en vierde rubriek van het “Overzicht declaraties” met daarin 8 facturen ten bedrage van in totaal € 7.684,82 respectievelijk 4 facturen ten bedrage van in totaal € 4.531,22 betreffen, blijkens het opschrift “bodem” respectievelijk “HB”, klaarblijkelijk niet de beide kort geding procedures.
4.2.12. De vijfde rubriek, genaamd afwikkeling, bestaat uit 2 facturen ten bedrage van:
€ 585,72 d.d. 6 januari 2011 aan Honorarium en Kantoorkosten betreffende “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 4e kwartaal 2010, bestuderen stukken, diverse correspondentie en telefonische gesprekken met u en de advocaat van de wederpartij inzake de afwikkeling/executie van het vonnis”;
€ 827,65 d.d. 11 april 2011 (Einddeclaratie) aan Honorarium en Kantoorkosten betreffende “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 1e kwartaal 2011, correspondentie advocaat wederpartij, aansprakelijkstelling Gem. Bergen voor rente en kosten, aanspraak op verbeurde dwangsommen, betekening vonnis en aanzegging betaling proceskosten, aanzegging betaling dwangsommen, diverse correspondentie.”
Voor de rechtbank is niet na te gaan op welke procedure deze kosten betrekking hebben; nu er sprake is van aanspraak op dwangsommen heeft het er de schijn van dat het hier gaat om de bodemprocedure bij de rechtbank te Roermond.
4.2.13. De zesde rubriek, genaamd opheffing beslag, bestaat uit 3 facturen ten bedrage van:
€ 105,63 d.d. 29 december 2010 betreffend Deurwaarderskosten en Uittreksel(s);
€ 2.291,94 d.d. 6 januari 2011 aan Honorarium en Kantoorkosten betreffende “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 4e kwartaal 2010, bestuderen stukken, literatuur- en rechtspraakonderzoek, opstellen kort geding dagvaarding en voeren procedure, diverse correspondentie en telefonische contacten over het gelegde beslag met u, de notaris en advocaat wederpartij”;
€ 1.932,08 d.d. 4 april 2011 (einddeclaratie) betreffend “werkzaamheden verricht in bovengenoemde zaak gedurende het 1e kwartaal 2011, bestuderen stukken, opstellen pleitaantekeningen, voorbereiden en bijwonen zitting, diverse correspondentie en telefonische contacten met u, de wederpartij en derden.”
De rechtbank houdt het ervoor dat het hier gaat om kosten betreffende de kort geding procedure in eerste aanleg. Deze kosten komen dan ook voor toewijzing in aanmerking, zij het met de kanttekening dat enige urenspecificatie niet is aangetroffen.
4.2.14. De zevende en laatste rubriek, eveneens genaamd opheffing beslag, bestaat uit 2 facturen ten bedrage van:
€ 90,81 d.d. 14 februari 2011 (overigens, anders dan in het overzicht declaraties vermeld, het opschrift dragend “oph. besl. HB”) betreffend Deurwaarderskosten;
€ 649,-- d.d. 10 maart 2011 (eveneens met opschrift “oph. besl. HB”) betreffend Griffierecht. Deze kosten zien blijkbaar op de kort geding procedure in hoger beroep, en zijn dan ook toewijsbaar.
4.2.15. Het vorenoverwogene leidt tot een toewijsbaar bedrag aan door Eemnes geleden schade in de vorm van advocaatkosten als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging door de gemeente van € 5.069,46.
De rechtbank sluit niet uit dat Eemnes ter zake van de onrechtmatige beslaglegging meer kosten heeft gemaakt dan voormeld bedrag. Door de, zoals moge blijken uit het voorgaande, onduidelijke en bepaald onnavolgbare wijze van declareren c.q. van het onderbouwen van die kosten in deze procedure, waarbij ook urenspecificaties ontbreken, is toewijzing tot een hoger bedrag als zojuist vermeld niet aan de orde. Voor een nadere schriftelijke ronde teneinde Eemnes in de gelegenheid te stellen deze gebrekkige onderbouwing van de gestelde schade -voor zover mogelijk- te herstellen kan geen sprake zijn. Voor zover Eemnes niet al duidelijkheid had kunnen -en moeten- verschaffen in de dagvaarding dan had dit toch uiterlijk dienen te geschieden in de conclusie van repliek in conventie.
Ad 3.
4.2.16. Het betreft hier volgens Eemnes de door haar aan de gemeente betaalde proceskostenveroordeling in de beide kort geding procedures. Het betreft hier bedragen van € 1.663,-- (griffierecht € 568,--- en salaris procureur € 816,--) in eerste aanleg en van € 1.543,-- (griffierecht € 649,-- en 894,-- salaris procureur) in hoger beroep. Deze komen voor toewijzing in aanmerking.
4.3. Het onder c. gevorderde.
4.3.1. Gelet op de eiswijziging in processtuk 3, punt 1, gaat het hier om de wettelijke (handels)rente van 19 maart 2009, dan wel 9 juli 2009, tot de dag van voldoening over de schadevergoeding zoals genoemd onder b), door de rechtbank onderverdeeld in 1., 2. en 3.
4.3.2. De rechtbank merkt allereerst op dat het in casu slechts kan gaan om wettelijke rente en niet om wettelijke handelsrente.
4.3.3. Met betrekking tot b) ad 1. heeft de rechtbank in 4.2.4. beslist dat aan Eemnes toekomt een bedrag gelijk aan de wettelijke rente over het bedrag van € 815.400,-- over de periode 22 november 2010 tot 7 december 2011, te verminderen met € 16.933,51. De vordering van Eemnes tot vergoeding van wettelijke rente over dit bedrag ligt voor afwijzing gereed. Zoals al gezegd kan vóór 22 november 2010 geen sprake zijn van enige vordering; voor wat betreft de periode van 22 november 2010 tot 7 december 2011 heeft al toewijzing van schadevergoeding op de voet van de wettelijke rente plaatsgevonden; op 7 december 2011 is het bedrag van € 815.400,-- voldaan, zodat daarna geen vertragingsschade meer is opgetreden.
4.3.4. Met betrekking tot b) ad 2. heeft de rechtbank in 4.2.15. beslist dat aan Eemnes toekomt € 5.069,46. Bij een schadevergoedingsverbintenis uit onrechtmatige daad loopt de wettelijke rente vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is. Wanneer de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is, zal veelal worden bepaald door de vraag wanneer de schade geacht moet worden te zijn geleden. Bij een concrete berekening zoals hier aan de orde zal van opeisbaarheid eerst sprake zijn op het moment waarop Eemnes daadwerkelijk kosten heeft gemaakt, i.c. het moment waarop de advocaatkosten zijn betaald. Door Eemnes zijn geen gegevens verschaft waaruit die betalingsmomenten zijn af te leiden. De rechtbank zal dan ook als ingangsdatum voor de wettelijke rente hanteren de dag van dagvaarding.
4.3.5. Met betrekking tot b) ad 3. heeft de rechtbank in 4.2.16. beslist dat aan Eemnes toekomt € 3.206,--. Hetgeen onder 4.3.4. is overwogen geldt, mutatis mutandis, ook voor deze vordering zodat ook hier als ingangsdatum voor de wettelijke rente wordt gehanteerd de dag van dagvaarding.
4.4. het onder d. gevorderde
4.4.1. Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de rechtbank het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
4.5. het onder e. gevorderde
4.5.1. De vordering tot veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
4.6. het onder f. gevorderde .
4.6.1. Als deels in het ongelijk gestelde partij in conventie zal de gemeente in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij ziet de rechtbank, gegeven het feit dat slechts een klein deel van de vordering van Eemnes is toegewezen, aanleiding de hoogte van het te hanteren tarief te relateren aan het toegewezen bedrag, en aldus het tarief te bepalen op € 452,--.
De kosten aan de zijde van Eemnes worden bepaald op € 2.241,-- (€ 1.789,-- griffierecht en € 904,-- salaris advocaat (2 punten x € 452,--).
in reconventie
4.7. Het door de gemeente gevorderde bedrag betreft een bedrag van € 5.568,01 aan proces- en betekeningskosten ter zake van de bodemprocedure in eerste aanleg, dat volgens de gemeente ten onrechte dubbel is betaald aan Eemnes.
4.7.1. Eemnes erkent op zich zelf deze dubbele betaling blijkens processtuk 3, punt 12, maar volgens haar dient deze vordering te worden afgewezen.
4.7.2. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van onverschuldigde betaling en zal Eemnes uit dien hoofde het gevorderde bedrag aan de gemeente dienen (terug) te betalen, vermeerderd met wettelijke rente daarover ingaande 13 juni 2012, zijnde de datum van het indienen van de eis in reconventie, tot aan de dag van volledige betaling.
4.7.3. Als in reconventie in het ongelijk gestelde partij zal Eemnes worden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, tot heden begroot op € 384,-- (2 punten x 0,5 x tarief € 384,--).
4.7.4. De vordering tot veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten.
De rechtbank zal de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eemnes door op 22 november 2010 conservatoir derdenbeslag te leggen onder Notariskantoor Bergen ten laste van Eemnes;
5.2. veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de dientengevolge door Eemnes geleden schade, bestaande uit:
-het bedrag gelijk aan de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 815.400,-- over de periode van 22 november 2010 tot 7 december 2011, te verminderen met € 16.933,51 aan reeds daarover ontvangen rente;
- een bedrag van € 8.275,46, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2.1. veroordeelt de gemeente in de proceskosten, begroot op € 2.241,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.2.2. veroordeelt de gemeente in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 131,-aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- indien de gemeente niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, (eventueel) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn;
5.2.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.2.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.3. veroordeelt Eemnes om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 5.568,01, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW ingaande 13 juni 2012 tot de dag van volledige betaling;
5.4. veroordeelt Eemnes in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 384,--;
5.5. veroordeelt Eemnes in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- indien Eemnes niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, (eventueel) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn;
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.?