RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer : 03/700657-11
Datum uitspraak : 29 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2012 en 15 maart 2013.
De rechtbank heeft op 15 maart 2013 gehoord: de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman. Het onderzoek ter terechtzitting had plaats met bijstand van een tolk Pools.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2011 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto (met hoge snelheid) op deze [naam benadeelde partij] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2011 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto (met hoge snelheid) op deze [naam benadeelde partij] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op basis van de aangifte van [naam benadeelde partij], de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de (aanvankelijke) verklaring van verdachte dat hij aldaar heeft gereden, kan worden bewezen dat verdachte met een auto in de richting van [naam benadeelde partij] heeft gereden en dat hij [naam benadeelde partij] zou hebben geraakt, indien deze niet was weggesprongen of weggetrokken.
Nu de snelheid waarmee verdachte heeft gereden onvoldoende vaststaat kan niet worden vastgesteld dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het van het leven beroven van [naam benadeelde partij]. Wel kan worden bewezen dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier heeft dan ook gevorderd om verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde en om het subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van zowel de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het onderzoek, dat volgens hem verre van volledig is geweest, onvoldoende informatie bevat om te komen tot een bewezenverklaring.
Hij heeft onder meer naar voren gebracht dat:
- de getuigen verdachte niet hebben herkend;
- de bewijskracht van de herkenning door aangever gering is, nu verdachte door aangever werd herkend bij een enkelvoudige fotoconfrontatie;
- de overtuiging ontbreekt dat verdachte op die bewuste avond of nacht in het café is geweest;
- de verklaring van getuige [naam getuige 2] veel vragen oproept die in het dossier niet worden beantwoord.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Op 7 oktober 2011 deed [naam benadeelde partij] aangifte van poging tot doodslag. Hij verklaarde dat hij op vrijdag 7 oktober 2011 tot 02:00 uur moest werken in café [naam café], gelegen aan het [adres café] te Heerlen. Op die dag stond aangever omstreeks 01:35 uur bij de toegangsdeur van het café. Plotseling hoorde hij dat een van de portiers, genaamd [naam getuige 2], riep: ‘[naam benadeelde partij], kijk uit.’ Aangever keek om naar rechts, zag vanuit zijn ooghoeken mensen in zijn nabijheid wegspringen en zag tevens een auto naderen die kwam gereden vanaf De Bongerd. De auto reed in de richting van aangever en naderde hem zo snel dat hij moest wegspringen, omdat anders de auto hem omver had gereden. Terwijl aangever wegsprong voelde hij pijn aan zijn linker scheenbeen. Later bleek dat hij daar een schaafwond had. De bestuurder van de auto herkende hij als een vaste klant van [naam café], volgens hem een man van Poolse afkomst, met wie eerder die avond problemen waren geweest omdat hij – tegen de huisregels – met een glas naar buiten was gelopen.
Aangever werd een foto van verdachte getoond. Hij herkende verdachte als de bedoelde vaste klant en dus de persoon die op hem is ingereden.
[naam getuige 2] verklaarde dat hij werkzaam was als gastheer bij uitgaansgelegenheid [naam café] in Heerlen. Op 7 oktober 2011 omstreeks 01:45 uur stond hij bij de ingang van deze uitgaansgelegenheid. Opeens hoorde hij dat er een auto aan kwam rijden. Hij zag vervolgens dat twee koplampen zijn richting op kwamen, vanuit de richting van De Bongerd. [naam getuige 2] riep: ‘Kijk uit.’ Hierop sprongen mensen aan de kant. [naam getuige 2] pakte vervolgens [naam benadeelde partij] vast en trok hem mee naar achteren. De auto zou [naam benadeelde partij] zeker vol hebben geraakt, als [naam benadeelde partij] was blijven staan. De auto betrof een Opel Corsa. De bestuurder heeft ook nog een prullenbak geramd.
Ook [naam getuige 1] was op 7 oktober 2011 werkzaam bij [naam café]. Omstreeks 01:35 uur zei [naam getuige 2] tegen hem: ‘Die gek is op [naam benadeelde partij] ingereden.’ Het ging om een Opel Corsa met kenteken XX-XX-XX. Als bestuurder fungeerde een man die hij die avond de toegang tot [naam café] had geweigerd, een man die niet-Nederlandstalig was en met iets van een Oostblokaccent sprak. [naam getuige 1] zag ook nog dat de auto een kliko ramde.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij een Opel Corsa heeft met het kenteken XX-XX-XX. Voorts heeft hij verklaard dat hij een keer problemen in een café in Heerlen heeft gehad. Hij is toen met zijn auto voor bij het café geweest om aan de portiers te vragen waarom ze hem hadden weggestuurd. Hij heeft toen een prullenbak op zijn auto gekregen.
De bespreking van het verweer
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging, dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde de bestuurder van de auto was, wordt weerlegd door de bovengenoemde bewijsmiddelen. De rechtbank is het niet eens met de raadsman dat een enkelvoudige fotoconfrontatie een geringe bewijskracht heeft. Dat is slechts zo als het gaat om de herkenning van een onbekende dader. In het onderhavige geval is echter sprake van herkenning van een bekende dader, te weten van iemand die als een vaste klant wordt gekenschetst door de medewerker van een café. In dat geval volstaat een enkelvoudige fotoconfrontatie voor de vaststelling van de identiteit. Bovendien heeft verdachte zelf erkend dat hij de bestuurder van de auto was. De rechtbank acht het voorval met de prullenbak, waarover door zowel verdachte als de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] werd verklaard, voldoende specifiek om vast te stellen dat verdachte over dezelfde avond en hetzelfde incident heeft verklaard als waarover aangever en de getuigen hebben verklaard.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat door de politie meer onderzoek gedaan had kunnen worden en dat het niet had misstaan om het dossier aan te vullen met bijvoorbeeld foto’s en/of plattegronden op schaal. Dit laat echter onverlet dat zowel aangever als getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat aangever omver zou zijn gereden als hij niet was weggesprongen of als hij niet was weggetrokken. Het ontbreekt de rechtbank geenszins aan de overtuiging dat dit daadwerkelijk het geval is geweest. Zij verwerpt dan ook het verweer dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende informatie zou bevatten om tot een bewezenverklaring te komen.
Conclusie
Op grond van de feiten en omstandigheden, als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn auto in de richting is gereden van aangever [naam benadeelde partij]. Dit gebeurde met een dusdanige snelheid dat [naam benadeelde partij] moest wegspringen of weggetrokken moest worden om een aanrijding te voorkomen. Nu de rechtbank niet kan vaststellen hoe hoog de snelheid van de auto is geweest, kan zij niet bewijzen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam benadeelde partij] ten gevolge van de aanrijding zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam benadeelde partij] ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat aangever, die blijkens de foto in het dossier een normaal postuur heeft, op het moment van het inrijden rechtop stond. Daarnaast is de rechtbank bekend met de omvang van het type auto – Opel Corsa – waarmee op aangever werd ingereden. Voorts blijkt uit de verklaringen van [naam benadeelde partij] en [naam getuige 2] dat [naam benadeelde partij] – evenals diverse omstanders – zich snel uit de voeten moest maken. Dit impliceert een bepaalde snelheid van de auto die duidelijk hoger ligt dan zogenoemd stapvoets rijden. Gelet op deze combinatie van snelheid auto, omvang auto en postuur [naam benadeelde partij], is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals (complexe) beenbreuken, op zijn minst aanmerkelijk te noemen is. Verdachte heeft die aanmerkelijk kans ook willens en wetens aanvaard. Uit de verklaringen kan geconcludeerd worden dat verdachte doelbewust is ingereden op [naam benadeelde partij]. Uit geen enkele verklaring komt naar voren dat verdachte degene zou zijn geweest die er voor heeft gezorgd dat [naam benadeelde partij] niet daadwerkelijk werd geraakt. In tegendeel, aangever en getuigen verklaren dat alleen door het wegtrekken/wegspringen voorkomen werd dat [naam benadeelde partij] door de Opel Corsa vol zou worden geraakt.
In de bewijsmiddelen heeft de rechtbank zowel opgenomen dat aangever moest wegspringen als ook dat aangever werd weggetrokken. Dit lijkt een tegenstrijdigheid op te leveren. De rechtbank is echter van oordeel dat het wegspringen en het wegtrekken elkaar niet hoeven uit te sluiten. Dit kan immers tegelijkertijd plaatsvinden.
De rechtbank acht dan ook het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 7 oktober 2011 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto op deze [naam benadeelde partij] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
4.1 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
subsidiair
poging tot zware mishandeling.
5. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
6. De oplegging van straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft ze gevorderd aan verdachte een rijontzegging voor de duur van twee jaar op te leggen. Hiertoe heeft ze verwezen naar de ernst van het feit.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is met zijn auto ingereden op het slachtoffer [naam benadeelde partij]. De kans is groot dat [naam benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen, als hij was blijven staan. Dit gebeurde ’s nachts, op de openbare weg voor een café, waar op dat moment veel cafébezoekers stonden. Dit is een ernstig strafbaar feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een delict als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam benadeelde partij] blijkt dat ook hij heeft gekampt met gevoelens van angst. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit onrust in de samenleving.
Bij het bepalen van de strafmaat en de strafmodaliteit zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar.
Gelet hierop en op de inmiddels verstreken tijd sinds het plegen van het feit alsmede in aanmerking genomen dat in dit geval geen sprake is van een voltooide zware mishandeling, maar van een poging daartoe, acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Nu verdachte de poging tot zware mishandeling heeft gepleegd met zijn auto, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde rijontzegging van twee jaar op zijn plaats.
7.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 508,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade ter hoogte van € 500,00 en materiële schade (reiskosten) ter hoogte van € 8,96.
Daarnaast verzoekt de benadeelde partij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat ze op 20 augustus 2012 met de benadeelde partij een slachtoffergesprek heeft gevoerd. In dat gesprek zouden ze samen tot de conclusie zijn gekomen dat een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00 op haar plaats zou zijn. De officier van justitie heeft de benadeelde partij toegezegd dit ter terechtzitting te zullen vorderen.
In totaal heeft de officier van justitie gevorderd de toewijzing van een bedrag van € 1.508,96 aan de benadeelde partij, alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3 Het standpunt van de verdediging
Vanwege haar standpunt dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken heeft de verdediging primair verzocht om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat de grondslag hiervoor zou ontbreken, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij hulp heeft moeten zoeken om de impact van het veronderstelde misdrijf te verwerken.
Bovendien, zo stelt de verdediging, is het niet mogelijk dat de vordering van de benadeelde partij bij monde van de officier van justitie wordt verdrievoudigd.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 508,96, nu dit bedrag is vermeld op de bijlage bij het voegingsformulier en dit bedrag niet nadien is gewijzigd door de benadeelde partij zelf of een door hem gemachtigde persoon. De officier van justitie kan niet, zonder machtiging van de benadeelde partij, het bedrag van de vordering verhogen. Bovendien heeft de benadeelde partij sinds 20 augustus 2012 voldoende gelegenheid gehad om zijn vordering aan te vullen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Nu het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 8,96 aan materiële schade niet door de verdediging is betwist en het de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, stelt de rechtbank dit schadebedrag zonder meer vast.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 500,00 aan immateriële schade is door de verdediging wel betwist. Nu de rechtbank de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vaststelt op het gevorderde bedrag van € 500,00 zal zij ook dit bedrag toewijzen. Anders dan de verdediging heeft gesteld acht de rechtbank het voor toewijzing hiervan niet nodig dat een benadeelde partij (professionele) hulp heeft gezocht om de gevolgen van het misdrijf te verwerken.
Gelet hierop wijst de rechtbank aan de benadeelde partij het door hem gevorderde bedrag toe van € 508,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2011.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel toe voor hetzelfde bedrag, nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor het subsidiaire feit tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, heeft overtreden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
ten aanzien van het subsidiaire feit
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres benadeelde partij] van een bedrag van € 508,96 (zegge: vijfhonderdenacht euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente van 7 oktober 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] het bedrag van € 508,96 (zegge: vijfhonderdenacht euro en zesennegentig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2011;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2013.