ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6849

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
03/700661-11 en 03/199986-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, wapenbezit en mishandeling met zware gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, wapenbezit en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 november 2011 in Kerkrade, waar de verdachte de benadeelde partij met een hamer op het hoofd sloeg, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte, hoewel het enige bewijsmiddel, voldoende was om de betrokkenheid bij de poging tot doodslag te onderbouwen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de bekennende verklaring onvoldoende bewijs bood. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals aan mishandeling van een andere benadeelde partij op 3 juni 2011 in Sittard-Geleen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en stelde dat de bescherming van de maatschappij voorop staat. De verdachte werd ook licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar dit weerhield de rechtbank er niet van om een zware straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/700661-11 en 03/199986-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 29 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans preventief gedetineerd in Maastricht PPC, Willem Alexanderweg 21 Maastricht.
Raadsvrouw is mr. M. Kikken, advocaat te Vaals.
1. Het onderzoek van de zaak
Ter terechtzitting d.d. 22 februari 2012 werd door de rechtbank de voeging bevolen van de onder bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 15 maart 2013. Aldaar heeft de rechtbank gehoord: de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsvrouw en mr. J.J.M. Goltstein, advocaat te Kerkrade, als gemachtigde van benadeelde partij [naam benadeelde partij 1].
2. De tenlastelegging
De verdachte staat, na wijziging van de tenlastelegging, terecht ter zake dat:
feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
hij op of omstreeks 03 november 2011 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam benadeelde partij 1] met een hamer, althans een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
hij op of omstreeks 04 december 2011 in de gemeente Kerkrade een of meer wapens van categorie II, sub 3, te weten een vuurwapen (enkelloops kogelgeweer met ingekorte loop en kolf, inscripties o.a.: Made by The Birmingham Small Arms Co. Ltd. England, Cartridge .220 long rifle, .22L en 7821 (SIN AADG4236NL)) en/of munitie van categorie III, te weten (in totaal) dertien (kogel)patronen (kaliber .22, inscriptie: V (SIN AADG4237NL)) en/of (in totaal) vier Flobert patronen (kaliber 6, inscriptie: afbeelding eikeltje (SIN
AADG4235NL)), voorhanden heeft gehad;
feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
hij op of omstreeks 3 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam benadeelde partij 2]) met kracht heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
- zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft ze verwezen naar de aangifte van [naam benadeelde partij 1], de medische informatie omtrent het letsel van [naam benadeelde partij 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De officier van justitie acht het ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen en munitie wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft ze verwezen naar het aantreffen van en de rapporten omtrent het wapen en de munitie, alsmede naar de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft ze verwezen naar de aangifte van [naam benadeelde partij 2], de geneeskundige verklaring omtrent het door [naam benadeelde partij 2] opgelopen letsel en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De verdediging acht de ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en heeft gepleit verdachte hiervan vrij te spreken. Hiertoe heeft ze aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is, nu de bekennende verklaring van verdachte het enige bewijsmiddel is met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Ten aanzien van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De verdediging heeft aangevoerd dat ze zich ten aanzien van een bewezenverklaring refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
De verdediging acht de ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen en heeft gepleit verdachte hiervan vrij te spreken. Hiertoe heeft ze aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen inconsistent zijn. Om die reden zou de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd ontbreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De bewijsmiddelen
Op 4 november 2011 deed [naam benadeelde partij 1] aangifte van zware mishandeling, dan wel van poging tot doodslag, gepleegd op 3 november 2011 tussen 00:30 uur en 02:00 uur in de woning [adres benadeelde partij 1] te Kerkrade.
Aangever vertelt dat die nacht [naam verdachte] aan de deur kwam. [naam verdachte] nam plaats op de bank in de woonkamer. Hij had een gele plastic zak bij zich. Samen dronken ze een biertje. Wat er daarna is gebeurd, weet aangever niet.
Aangever werd op een gegeven moment wakker en zat helemaal onder het bloed. Hij voelde hele erge pijn aan zijn hoofd. Hij belde 112 en vervolgens zijn moeder. Hij werd door de ambulance opgehaald.
Aangever had aan de rechterzijkant van zijn hoofd, boven de rechterslaap, een hoofdwond. Er werd een scan gemaakt, waaruit bleek dat er een stukje bot van zijn schedel in was geslagen en dat dit tegen zijn hersenen aan drukte. Aangever werd met spoed geopereerd.
Aangever heeft enige vorm van hersenletsel opgelopen. Als gevolg hiervan had hij ten tijde van de aangifte uitval van zijn linkerarm. Daarnaast had hij ontzettende pijn op zijn borst, ter hoogte van zijn sleutelbeenderen.
Toen aangever wakker werd, was [naam verdachte] weg. Er was verder niemand in huis. De voor- en achterdeur waren afgesloten.
Aangever [naam benadeelde partij 1] werd door de politie een foto van verdachte [naam verdachte] getoond. Hierop herkende hij verdachte als de [naam verdachte] die op 3 november 2011 ’s nachts bij hem op bezoek was.
Uit een brief van neurochirurg dr. Y. Temel blijkt dat bij [naam benadeelde partij 1] sprake was van een complexe breuk aan de rechterzijwand (zijkwabhersenen), ontstaan door indrukking. Er was voorts sprake van een open wond met lucht binnen de schedel, hetgeen bleek uit een CT van de grote hersenen. De dikte van de indrukking bedroeg meer dan één schil. Onder de breuk was er een kneuzingshaard die leek te reiken tot de winding in de frontale kwab van de grote hersenen. Voorts was sprake van een licht krachtverlies aan de linkerkant.
[naam benadeelde partij 1] werd geopereerd.
De wond werd schoongemaakt met verwijdering van botfragmenten bij een breuk die ontstond door indrukking, met herstel van het harde hersenvlies.
Uit een brief van H.A. Engelshove van het Atrium Medisch Centrum Parkstad blijkt bovendien dat de maximale indrukking ongeveer 21 millimeter bedroeg en de grootte van het beschadigde deel van de schedel drieënhalve bij drieënhalve centimeter was.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Hij verklaarde onder meer dat hij op 3 november 2011 bij [naam benadeelde partij 1] in de woning was. Verdachte had een tas bij zich met daarin een klauwhamer. Op een gegeven moment wilde [naam benadeelde partij 1] gaan slapen. Hierop stond verdachte op om te gaan. Toen verdachte en [naam benadeelde partij 1] op de scheiding stonden van de woonkamer en de gang, vroeg verdachte of [naam benadeelde partij 1] hem niet kon helpen bij een probleem dat hij had. [naam benadeelde partij 1] haalde zijn schouders op en draaide zich vervolgens om om weer de woonkamer binnen te gaan. Op dat moment sloeg verdachte [naam benadeelde partij 1] met de tas, waarbij hij mogelijk de steel van de hamer vast had. Hij zwaaide hierbij met zijn arm, met daarin de tas en de hamer, zijwaarts en onderhands naar omhoog. Verdachte raakte [naam benadeelde partij 1] hard op het hoofd. Hij hoorde een “tok-geluid”. Verdachte zag dat [naam benadeelde partij 1] in elkaar zakte en omviel. Verdachte acht het hoogstwaarschijnlijk dat je op die wijze iemand kunt doodslaan.
Bespreking van het verweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de bekennende verklaring van verdachte het enige bewijsmiddel is met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Om die reden zou verdachte bij gebrek aan voldoende wettig bewijs dienen te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en voert hiertoe het volgende aan.
Artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de opgaven van de verdachte.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat er meer bewijs is dan alleen de verklaring van verdachte. Aangever [naam benadeelde partij 1] heeft immers verklaard dat verdachte in de betreffende nacht bij hem op bezoek was en een plastic tas bij zich had. Voorts verklaarde hij dat hij verder geen bezoek had en dat hij, toen hij bijkwam na een korte periode buiten bewustzijn te zijn geweest, een grote hoofdwond had. Verdachte was toen verdwenen. Dit ondersteunt de bekennende verklaring van verdachte dat hij in de betreffende nacht bij [naam benadeelde partij 1] op bezoek was, een plastic tas met daarin een hamer bij zich had, [naam benadeelde partij 1] van achteren met een hamer tegen het hoofd heeft geslagen, hem in elkaar zag zakken en zag omvallen.
Daarnaast vindt verdachtes verklaring, dat hij [naam benadeelde partij 1] met een hamer tegen het hoofd heeft geslagen, steun in de bewijsmiddelen waaruit het aan verdachte toegebrachte letsel blijkt.
Conclusie
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer [naam benadeelde partij 1] met een hamer tegen het hoofd heeft geslagen. Nu verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [naam benadeelde partij 1] zou doden, kan eveneens worden bewezen verklaard dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- het aantreffen van het vuurwapen en van negen patronen en de inbeslagneming ervan;
- het aantreffen van acht patronen en de inbeslagneming ervan;
- het onderzoek aan het vuurwapen en negen patronen;
- het onderzoek aan acht patronen;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 maart 2013.
Daar verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
De bewijsmiddelen
Op 3 juni 2011 deed [naam benadeelde partij 2] aangifte van mishandeling. Hij verklaarde dat hij op 3 juni 2011 als toezichthouder en zwemleraar werkzaam was bij zwembad Glanerbrook in Geleen. Een bezoeker van het zwembad werd erop aangesproken dat hij zich aan de regels van het zwembad moest houden. Toen de man doorliep, pakte aangever de man bij zijn schouder en draaide hem om. Hij zei tegen de man: ‘En daar is de uitgang.’ Aangever zag en voelde dat de man hem tegen de borst duwde met een dermate grote kracht dat aangever met zijn hoofd tegen een achter hem staande paal terecht kwam. Aangever voelde hevige pijn. Hij kreeg zwarte vlekken voor zijn ogen en verloor het bewustzijn. Hij viel op de grond. Ten tijde van de aangifte had aangever hevige hoofdpijn en een brandend gevoel aan de rechterkant van zijn achterhoofd.
Op 3 juni 2011 werd door een arts bij aangever rechtsachter op het schedeldak een kneuzing geconstateerd.
Een andere medewerker van het zwembad Glanerbrook, [naam getuige 1], was op 3 juni 2011 werkzaam achter de bar. Hij zag een man vanuit het buitenbad naar binnen lopen. [naam getuige 1] hoorde dat [naam benadeelde partij 2] (de rechtbank begrijpt: aangever) de man vroeg om om te lopen, omdat er gepoetst was. Toen de man toch wilde doorlopen stak [naam benadeelde partij 2] zijn arm uit om aan te geven dat hij niet moest doorlopen. Na een lichte duw over en weer, duwde de man met kracht tegen de borstkas van [naam benadeelde partij 2]. [naam benadeelde partij 2] vloog door de duw achterover en viel met zijn achterhoofd en vervolgens met zijn rug tegen de pilaar die ongeveer één meter achter hem stond. [naam benadeelde partij 2] kwam languit op de vloer terecht en kreunde van de pijn.
[naam getuige 2] was op de betreffende dag in het betreffende zwembad werkzaam als zwemleraar. Hij zag dat er een opstootje was tussen [naam benadeelde partij 2] en een man die hij kent als [naam verdachte]. Plotseling zag [naam getuige 2] dat deze [naam verdachte] [naam benadeelde partij 2] een forse duw gaf. Hij duwde met een hand krachtig tegen de borst van [naam benadeelde partij 2], waardoor [naam benadeelde partij 2] achterovergleed en met zijn achterhoofd een pilaar raakte. [naam benadeelde partij 2] viel op de vloer.
Verdachte heeft erkend dat hij op 3 juni 2011 in het zwembad Glanerbrook in Geleen een woordenwisseling heeft gehad met een badmeester.
Bespreking van het verweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen dermate inconsistent zijn, dat deze niet tot de overtuiging kunnen leiden dat verdachte aangever [naam benadeelde partij 2] heeft mishandeld.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het is juist dat er diverse verschillen bestaan tussen de verklaringen van aangever, getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2]. Deze verschillen zijn echter te verklaren door het feit dat mogelijk niet iedere getuige op hetzelfde moment en vanuit dezelfde hoek kennisnam van hetgeen er gebeurde. Bovendien kunnen zij andere betrokkenen over het hoofd hebben gezien, simpelweg omdat de focus was gericht op hetgeen zich afspeelde tussen aangever [naam benadeelde partij 2] en verdachte. De verklaringen zijn in ieder geval consistent op het punt dat verdachte aangever met kracht heeft geduwd, waardoor aangever met zijn hoofd in aanraking kwam met een pilaar. De verklaring van verdachte daarentegen, inhoudende dat aangever achterom kijkend meters achteruit liep teneinde bewust tegen een pilaar te lopen, wordt niet ondersteund door andere verklaringen of bevindingen en is evenmin anderszins aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Conclusie
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer [naam benadeelde partij 2] met kracht heeft geduwd en dat [naam benadeelde partij 2] ten gevolge van die duw pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
op 3 november 2011 in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam benadeelde partij 1] met een hamer op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
op 4 december 2011 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie II, sub 3, te weten een vuurwapen (enkelloops kogelgeweer met ingekorte loop en kolf, inscripties o.a.: Made by The Birmingham Small Arms Co. Ltd. England, Cartridge .220 long rifle, .22L en 7821 (SIN AADG4236NL)) en munitie van categorie III, te weten dertien kogelpatronen (kaliber .22, inscriptie: V) en vier Flobert patronen (kaliber 6, inscriptie: afbeelding eikeltje), voorhanden heeft gehad;
feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
op 3 juni 2011 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam benadeelde partij 2]) met kracht heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
mishandeling.
Het misdrijf onder 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11 is strafbaar gesteld bij artikel 287 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven onder 2 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11 zijn strafbaar gesteld bij artikel 55 in verband met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Het misdrijf onder parketnummer 03/199986-11 is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
6. De strafbaarheid van verdachte
De psychiater M.J. van Weers heeft omtrent de geestvermogens van verdachte op 20 april 2012 rapportage uitgebracht. Daar verdachte niet meewerkte aan het onderzoek kon de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens door de psychiater slechts met de nodige terughoudendheid en voorzichtigheid worden beantwoord.
De psycholoog C. Moerland heeft omtrent de geestvermogens van verdachte op 14 mei 2012 rapportage uitgebracht. Deze deskundige rapporteerde dat op grond van verdachtes psychische toestand tijdens het onderzoek en vanwege het ontbreken van betrouwbare biografische informatie over zijn voorgeschiedenis, niet kon worden vastgesteld of sprake was van een persoonlijkheidsstoornis.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseerde om verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten onderzoeken.
Op 3 december 2012 heeft het Pieter Baan Centrum rapportage uitgebracht omtrent de geestvermogens van verdachte. In het rapport wordt onder meer gesteld:
‘Gedurende het onderzoek ontstaat het beeld van een man die onhandig en onafgestemd is in de sociale interactie. Zijn impulsregulatie is eveneens onafgestemd op zijn omgeving. Er bestaat weinig inlevend vermogen naar de ander. Betrokkene is daarnaast ook beperkt afgestemd met zijn eigen gevoelsleven, waarbij hij met name zijn agressie slecht onderkent en deze daardoor matig weet te reguleren. Er lijkt echter geen sprake van een primair agressieregulatieprobleem in de zin dat betrokkene een overschot aan niet gekanaliseerde agressie met zich meedraagt; zijn frustratietolerantie lijkt niet gestoord. Door zijn defectueuze empathie is zijn gewetensfunctie echter wel duidelijk verminderd ontwikkeld aanwezig.
Er zijn meerdere aanwijzingen die primair doen denken aan een stoornis uit het autistisch spectrum. Er is echter onvoldoende informatie om formeel tot het stellen van een specifieke diagnose in dit spectrum te komen, wat resulteert in de differentiaaldiagnostische overweging van dit spectrum (dd): een zogenaamde pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (PDD-NOS). In het verlengde hiervan is het onmogelijk om tot een diagnosestelling van de persoonlijkheid te komen, ofschoon wel duidelijk antisociale en narcistische trekken worden waargenomen. Hiermee wordt, wederom differentiaaldiagnostisch, bij classificatie de overweging van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken genoemd. Wel kunnen concreet cannabisafhankelijkheid en amfetaminemisbruik, beide gedwongen in remissie, worden geclassificeerd.’ (pagina’s 61 en 62)
De onderzoekers gaan ervan uit dat deze stoornissen aanwezig zijn geweest voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde. Nu echter onvoldoende objectieve informatie beschikbaar is om tot een geldig delictscenario van de ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, is er voor de onderzoekers te veel onduidelijkheid blijven bestaan over verdachtes motieven, overwegingen en keuzemogelijkheden voorafgaand aan en tijdens het ten laste gelegde. Het is onduidelijk gebleven wat er daadwerkelijk is gebeurd of wat verdachte denkt dat er is gebeurd. Vanwege het ontbreken van een gedegen delictscenario achten de onderzoekers het onmogelijk om een uitspraak te doen over de eventuele doorwerking van de functiestoornissen in de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ook ten aanzien van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen en munitie kan volgens de onderzoekers geen onderbouwde uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking, omdat ook ten aanzien van dit feit onvoldoende informatie beschikbaar is om onder andere over onderliggende motieven te kunnen oordelen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling adviseren de onderzoekers om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten, gezien verdachtes verhoogde mate van krenkbaarheid, matige impuls- en agressiecontrole en verminderde gewetensfunctie.
De rechtbank begrijpt de motivering en het advies van de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum en neemt deze over. Hierbij merkt ze op dat ook bij de rechtbank, nadat verdachte hieromtrent uitgebreid werd bevraagd, onduidelijkheid is blijven bestaan omtrent verdachtes motieven, overwegingen en keuzemogelijkheden met name voorafgaand aan en tijdens de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
7. De oplegging van straf en/of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van haar eis heeft ze aansluiting gezocht bij vonnissen betreffende soortgelijke, maar voltooide doodslagen, waarbij wel inzicht bestaat in het handelen van de dader. Daarnaast heeft de officier van justitie gekeken naar de impact van met name de poging tot doodslag en heeft ze rekening gehouden met de vrees dat verdachte opnieuw gewelddadige handelingen zal plegen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met:
- het feit dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en zijn verantwoordelijkheid heeft willen nemen;
- het feit dat verdachte heeft gereageerd vanuit een impuls, hetgeen blijkt uit de bevindingen van het Pieter Baan Centrum;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals het onderhouden van contact met zijn kinderen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft het slachtoffer [naam benadeelde partij 1], terwijl daarvoor kennelijk geen enkele aanleiding bestond, met een hamer tegen het hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij ondervindt nog dagelijks de gevolgen hiervan en zal nooit meer de oude worden. Er is sprake van hersenletsel dat heeft geleid tot verlammingsverschijnselen. Zoals het slachtoffer zelf heeft verwoord in zijn schriftelijke slachtofferverklaring is hij door het misdrijf een hulpbehoevende, piekerige en traag denkende invalide geworden. Daarnaast leeft het slachtoffer in angst, omdat hij niet weet waarom verdachte hem met een hamer op het hoofd heeft geslagen en of verdachte het mogelijk weer zal doen.
Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij niet is overleden ten gevolge van de klap met de hamer.
Verdachte zelf heeft aangegeven dat hij eigenlijk geen reden had om het slachtoffer te slaan. Hij verklaarde dat sprake was van een soort kortsluiting in hem.
Dit schijnbare ontbreken van een aanleiding en het feit dat verdachte zelf over kortsluiting in zijn hoofd spreekt, doen bij de rechtbank de vrees ontstaan dat een soortgelijk feit zomaar nog een keer zou kunnen gebeuren. Deze vrees wordt versterkt door het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor een poging tot doodslag, waarover hij ter terechtzitting verklaarde dat hij het toenmalige slachtoffer in coma heeft geslagen, alsmede door het feit dat de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum geen advies kunnen geven met betrekking tot de recidivevermindering. In het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt hierover gesteld:
‘De beperkingen in het onderzoek hebben niet geleid tot eenduidige diagnostiek en er bestaat nog veel onduidelijkheid over de motieven en drijfveren voor de eerste twee ten laste gelegde feiten. Daarom kunnen hierover geen uitspraken met betrekking tot de doorwerking van eenduidige pathologie in de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten worden gedaan, en kan er geen advies op basis van eenduidige pathologie gegeven worden met betrekking tot recidivevermindering van delicten.’ (pagina 64)
Verder heeft verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden gehad in zijn auto en andere munitie in zijn woning. Wat er ook zij van verdachtes verklaring dat hij met dit wapen zichzelf van het leven wilde beroven, het is een zeer ernstig strafbaar feit om dit wapen, met een ingekorte loop en kolf, schietklaar – immers met een patroon in de kamer – in de auto te hebben liggen. Gevoegd bij verdachtes onverklaarde agressie tegen aangever [naam benadeelde partij 1], doet deze omstandigheid voorts de vrees ontstaan dat verdachte bij een volgende “kortsluiting” in zijn hoofd een vuurwapen zou kunnen gebruiken tegen de persoon tegen wie zijn agressie zich dan zal richten.
Ten slotte heeft verdachte een medewerker van een zwembad mishandeld. Uiteraard is ook dit een ernstig strafbaar feit, waarbij verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer moet erop kunnen vertrouwen dat hij zijn werk kan doen, zonder te worden blootgesteld aan de agressie van bezoekers. Hij moet zich vrij kunnen voelen bezoekers op hun gedrag aan te spreken, als ze de regels overtreden. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd.
Overigens acht de rechtbank verdachte voor deze mishandeling, zoals hierboven al is opgemerkt, licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er diverse aanwijzingen zijn dat verdachte psychisch niet in orde is. Hiertoe verwijst zij naar:
- de bevindingen van de diverse gedragsdeskundigen, zoals hierboven vermeld;
- de wisselende, soms bizarre, verklaringen die verdachte in de loop van het onderzoek heeft afgelegd;
- de verklaringen die verdachte heeft afgelegd over zijn neiging(en) om zichzelf van het leven te beroven;
- de aard van de bewezenverklaarde poging tot doodslag in combinatie met het gegeven dat verdachte heeft aangegeven dat hij het feit heeft gepleegd, nadat er bij hem kortsluiting was opgetreden.
Gelet op het bovenstaande staat voor de rechtbank de bescherming van de maatschappij voorop. Een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook niet op zijn plaats. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, zoals door de officier van justitie is geëist.
8. De benadeelde partij
8.1 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] heeft gevorderd om bij wijze van voorschot een vergoeding van € 10.000,00 toe te kennen wegens de ernst van de gevolgen van de mishandeling met toekenning van de wettelijke rente bij uitblijven van betaling. Voorts heeft hij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om toekenning van kosten voor rechtsbijstand van € 125,00.
Ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 911,84. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat zijn sleutelbos is gestolen, nadat hij door verdachte buiten bewustzijn werd geslagen. Zijn werkgever heeft hem voor deze kosten aansprakelijk gesteld.
8.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] volledig toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] af te wijzen.
8.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank (primair verzocht ze de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de verzochte vrijspraak).
De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring van de mishandeling van [naam benadeelde partij 2], diens vordering af te wijzen, omdat de diefstal van de sleutels niet in verband kan worden gebracht met verdachte.
8.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Nu het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van de tot heden begrote schade ad € 10.000,00 niet door de verdediging is betwist en het de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, stelt de rechtbank dit schadebedrag zonder meer vast. Gelet hierop wijst de rechtbank de schadevergoeding die thans begroot is op € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van ingebrekestelling toe.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel toe voor een bedrag van € 10.000,00, nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Ten slotte wijst de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand toe voor een bedrag van € 125,00.
Ten aanzien van het feit van de dagvaarding met parketnummer 03/199986-11
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de gevorderde schade hem niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit, zoals artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft. De schade is hem kennelijk toegebracht door diefstal, hetgeen niet aan verdachte is ten laste gelegd en in verband waarmee overigens ook geen bewijsmiddelen voorhanden zijn dat verdachte daarvoor aansprakelijk is.
9. Het beslag
Op de beslaglijst staat ‘1.00 STK Medicijn – POEDERS - 2012717’. Uit het voorwerpnummer leidt de rechtbank af dat het gaat om een hoeveelheid van 2,05 gram amfetamine die op 6 december 2011 in de woning van verdachte werd aangetroffen. Dit blijkt immers uit de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 335 van de doornummering in combinatie met de aanvraag onderzoek NFI op de pagina’s 356 tot en met 358 en het NFI-rapport op de pagina’s 361 en 362 van de doornummering.
De rechtbank zal dit inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp op grond van artikel 13a van de Opiumwet onttrekken aan het verkeer, nu amfetamine een middel is als bedoeld in lijst I van de Opiumwet.
10. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03/700661-11
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij 1] van een bedrag, tot heden begroot op € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ingebrekestelling tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 125,00 (zegge: honderdvijfentwintig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 1] het bedrag van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 85 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ingebrekestelling;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van het feit met parketnummer 03/199986-11
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] [adres benadeelde partij 2], in zijn vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken: poeders (voorwerpnummer 2012717).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2013.