ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6833

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
03/700756-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gewapende overval op frituur met gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 29 maart 2013 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een frituur in Eygelshoven op 23 september 2012. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De verdediging stelde dat de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal niet naar waarheid zijn opgemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat dit verweer feitelijke grondslag mist. De verdachte wordt veroordeeld voor afpersing en diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met een ander. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke jeugddetentie op van 28 dagen, een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar, zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, dat niet alleen geld, maar ook haar gevoel van veiligheid is afgenomen. De rechtbank houdt rekening met de minderjarigheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, en stelt dat de maatregel in het belang is van de verdere ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700756-12
Datum uitspraak : 29 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. S.L.B. Koelman-Duijf, advocaat te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2013.
De rechtbank heeft aldaar gehoord: de officier van justitie, de verdachte en diens raadsvrouw, de ouders van de verdachte en de deskundigen S.J.H. L’Espoir en G. Bressers.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 23 september 2012 te Eygelshoven, in elk geval in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 200 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd, althans grotendeels bedekt met kleding, en/of met een (brood)mes, althans een (soortgelijk) voorwerp, de frituur van die [naam aangeefster] is/zijn binnen gerend, althans heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- de ruimte achter de toonbank heeft/hebben betreden en/of (vervolgens)
- stekende bewegingen met voornoemd (brood)mes, althans met een (soortgelijk) voorwerp heeft/hebben gemaakt in de richting van die [naam aangeefster], in elk geval voornoemd (brood)mes, althans een (soortgelijk) voorwerp heeft/hebben getoond aan die [naam aangeefster] en/of (vervolgens)
- (daarbij) tegen die [naam aangeefster] heeft/hebben gezegd: "Hey, geld geven, geld geven".
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Hiertoe heeft ze naar voren gebracht dat de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten M. en Z. niet naar waarheid zijn opgemaakt en dat hun later tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen over de staandehouding van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte], de vondst van de kleding en de daaropvolgende aanhouding van beide verdachten, niet naar waarheid zijn afgelegd. De aanhouding van verdachte zou dan ook onrechtmatig zijn. Gelet hierop is er volgens de verdediging sprake van een ernstige inbreuk op de procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aan hun recht op een faire behandeling van de zaak tekort is gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het verweer dient te worden verworpen, omdat de door de verdediging aangevoerde feitelijkheden onjuist zouden zijn. Indien ervan wordt uitgegaan dat deze feitelijkheden wel juist zijn, zou de daaraan verbonden consequentie juridisch onjuist zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De verbalisanten M. en Z. relateerden dat zij kort na de overval op de frituur in Eygelshoven twee personen zagen lopen in de omgeving van de frituur. Dit tweetal zou zowel qua leeftijd als qua postuur voldoen aan het signalement van de twee daders. Een van deze personen droeg een plastic boodschappentas die bol stond. De tas zou vervolgens op de grond zijn neergezet en zijn omgevallen. Hierop zagen de verbalisanten dat de tas gevuld was met een heleboel kleding. Verbalisant Z. zag een witte wollen muts – een zogenoemde Noorse muts – met aan de bovenzijde een oranje bolletje. Vervolgens keek hij in de tas en zag hij een aantal kledingstukken dat voldeed aan het eerder opgegeven signalement. Bovendien zag verbalisant Z. in de tas onder meer een tweede Noorse muts, donker van kleur met kleurige opdrukken. Hierop werden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aangehouden.
De verdediging betwist dat de boodschappentas is omgevallen. Daarnaast stelt de verdediging dat, indien de tas al zou zijn omgevallen, het niet mogelijk is dat een muts als eerste uit de tas is gevallen, omdat beide verdachten afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat ze de mutsen, doeken en handschoenen tijdens hun vlucht als eerste in de tas hebben gedaan om er vervolgens thuis nog andere kleding bovenop te doen.
De rechtbank deelt de zienswijze van de verdediging, dat het onmogelijk is dat een muts als eerste uit de tas is gevallen, niet. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] kan immers worden afgeleid dat
- zij kledingstukken, waaronder de mutsen, tijdens hun vlucht in de plastic tas hebben gedaan;
- in deze plastic tas ook de buit zat;
- zij de kleding later weer uit de tas hebben gehaald, omdat de buit die onderin de tas zat moest worden verstopt;
- zij de kleding vervolgens opnieuw in de tas hebben gedaan.
Uit niets valt af te leiden dat de mutsen toen onder in de tas zijn gestopt. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan het relaas en de verklaringen van de verbalisanten dat zij een muts hebben gezien in, dan wel bij, de tas.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen het door de verbalisanten, al dan niet met een zaklantaarn, kijken in een tas.
Een en ander leidt tot de vaststelling dat er voldoende verdenking bestond om verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] aan te houden, nu:
- zij voor wat betreft hun leeftijd en postuur voldeden aan het signalement van de twee overvallers;
- zij kort na de overval in de buurt waren van de plaats van de overvallen frituur;
- zij een opvallende muts bij zich hadden die overeenkwam met de muts die een van de daders droeg tijdens de overval;
- zij andere kleding bij zich hadden die overeenkwam met de kleding die de overvallers droegen tijdens de overval.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, nu de feitelijke grondslag aan het verweer ontvalt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook geen andere omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte en de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte]. Uit de verklaringen van beide verdachten blijkt dat ze samen een afspraak en een plan hebben gemaakt om de overval te plegen. Vervolgens hebben ze de overval gepleegd waarbij werd gedreigd met een mes en een vijl. Medeverdachte [naam medeverdachte] kreeg het geld van het slachtoffer; verdachte pakte zelf geld uit de kassa.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat, indien de officier van justitie in zijn vervolging ontvankelijk is, sprake moet zijn van bewijsuitsluiting in verband met het ontbreken van voldoende verdenking. Als gevolg daarvan zouden de bij het staandehouden, aanhouden en de daaropvolgende inbeslagneming verkregen resultaten, inclusief de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte], van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bewijsuitsluitingsverweer
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen zij over de rechtmatigheid van de aanhouding heeft geoordeeld bij de bespreking van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging.
Daarbij merkt de rechtbank op dat, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] door de verbalisanten niet werden staandegehouden op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering en dat evenmin sprake is geweest van een fouillering.
Het bewijs
Op 23 september 2012 deed [naam aangeefster] aangifte van diefstal met geweld. Ze verklaarde dat ze op 23 september 2012, omstreeks 22:50 uur aanwezig was in haar frituur, gelegen aan de [adres] te Eygelshoven. Ze zag twee jongens de frituur binnenrennen. Ze zag dat beide jongens iets in hun handen hadden. Ze kwamen meteen achter de toonbank. De voorste jongen zei: ‘Hey, geld geven, geld geven.’ Terwijl hij dit zei maakte hij met een groot broodmes stekende bewegingen in de richting van aangeefster.
Aangeefster denkt dat de jongens ongeveer € 200,00 hebben weggenomen. Nadat aangeefster het geld gegeven had, zijn de jongens de zaak uitgerend.
Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft tegenover de politie erkend dat hij met verdachte de overval heeft gepleegd. Hij verklaarde dat hij en [naam verdachte] naar een paadje liepen waar ze handschoenen aantrokken en mutsen opdeden. [naam medeverdachte] deed een sjaal voor zijn mond en [naam verdachte] een theedoek. [naam medeverdachte] had een plastic winkeltas bij zich waarin ze het geld zouden stoppen. Ze liepen vervolgens het paadje uit naar de frituur toe. Ze zagen dat alleen de twee mensen die er werkten binnen waren. Ze telden af en renden naar binnen. [naam medeverdachte] rende als eerste naar binnen en rende achter de balie. Hij had een broodmes in zijn handen. Hij zei tegen de man en vrouw die binnen waren dat zij hem geld moesten geven. [naam medeverdachte] haalde de plastic zak uit zijn broek en gaf deze aan de man. De man deed geld in de zak. [naam verdachte] pakte geld uit de kassa. [naam medeverdachte] pakte vervolgens de zak af van de man en rende naar buiten. [naam verdachte] rende voor [naam medeverdachte] naar buiten.
Deze gang van zaken hadden [naam medeverdachte] en [naam verdachte] van te voren afgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Hij verklaarde onder meer:
Het verwijt dat is ten laste gelegd klopt. We zijn binnen geweest en hebben gedreigd.
Tevoren hadden we snel een plan gemaakt om de frituur binnen te dringen. We kenden die Chineesjes. Het leek een goede plek. Ze zouden namelijk niet veel weerstand bieden.
We hadden donkere kleding aangedaan en ieder een muts opgezet. Ik had een vijl bij me. Ik wist dat [naam medeverdachte] een mes bij zich had. Ik heb gezien dat de ander met het mes heeft gezwaaid. Beiden gingen we achter de balie. Ik heb snel geld uit de kassa gepakt. De ander kreeg geld. Vervolgens zijn we snel vertrokken. De buit bedroeg ongeveer € 200,00.
Gelet op feiten en omstandigheden, zoals vervat in de aangifte van [naam aangeefster] en de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte], zoals hierboven weergegeven, acht de rechtbank de ten laste gelegde afpersing en diefstal met bedreiging met geweld, beide in vereniging gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 september 2012 te Eygelshoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van geld toebehorende aan [naam aangeefster]
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [naam aangeefster],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- met hun grotendeels met kleding bedekte hoofd en met een broodmes de frituur van die [naam aangeefster] zijn binnen gerend en vervolgens
- de ruimte achter de toonbank hebben betreden en vervolgens
- stekende bewegingen met voornoemd broodmes hebben gemaakt in de richting van die [naam aangeefster] en
- tegen die [naam aangeefster] hebben gezegd: "Hey, geld geven, geld geven".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 317 in verband met artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, respectievelijk artikel 312 in verband met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde, nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
7. De oplegging van straf en maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de gewapende overval een ernstig strafbaar feit is en dat het slachtoffer niet alleen geld, maar ook haar gevoel van veiligheid werd afgenomen.
Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is, alsmede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, kan de officier van justitie zich vinden in het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming. Hij heeft dan ook gevorderd aan verdachte op te leggen:
- onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur die verdachte in voorarrest heeft gezeten;
- voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun;
- een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar met daaraan gekoppeld: het ITB-traject voor de duur van de maatregel, deelname een Sedna, alsmede deelname aan gezinsbegeleiding;
- een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 90 uur.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het volgende:
- Verdachte heeft geen strafblad.
- De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds september 2012 onder strikte voorwaarden geschorst en verdachte heeft zich aan deze voorwaarden gehouden.
- Op 19 maart 2013 gaat verdachte voor het eerst weer naar school.
- Verdachte is aangenomen bij Mosaqua.
- Verdachte heeft spijt en heeft dit kenbaar gemaakt aan het slachtoffer.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander een gewapende overval gepleegd op een bewust uitgekozen frituur. Het slachtoffer werd hierbij bedreigd met een broodmes. Verdachte had zelf een vijl in zijn hand. Een dergelijke overval is een zeer ernstig strafbaar feit. De impact van zo’n misdrijf op een slachtoffer is erg groot. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan langdurig nadelige psychische gevolgen – gevoelens van angst en onzekerheid – (kunnen) blijven ondervinden. Bovendien vergroten dergelijke misdrijven het gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Als strafverzwarende omstandigheden merkt de rechtbank (voorts) aan:
- het feit dat verdachte en zijn medeverdachte de slachtoffers bewust hebben uitgekozen, ervan uitgaande dat ze weinig weerstand zouden bieden, omdat het aardige mensen betrof die nog niet zoveel ervaring hadden;
- het planmatig karakter van de overval, hetgeen blijkt onder meer uit het direct na de overval wisselen van kleding.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op:
- de inhoud van het hem betreffende Uittreksel JD-info d.d. 19 februari 2013, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- het strafadvies en de uitkomst van het onderzoek naar de gedragsbeïnvloedende maatregel d.d. 25 februari 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- hetgeen door de deskundige S.J.H. L’Espoir, jeugdreclasseerder, ter terechtzitting naar voren is gebracht.
In het met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van de Raad voor de Kinderbescherming concludeert de Raad:
‘Om de ontwikkeling van [naam verdachte] te bevorderen en recidive te voorkomen dient er hulpverlening ingezet te worden aan de ene kant specifiek gericht op de aandachtspunten van [naam verdachte] en aan de andere kant gericht op het gezinssysteem bij moeder.
Aandachtspunten met betrekking tot [naam verdachte]:
- [naam verdachte] leert nieuwe gedragsalternatieven
- [naam verdachte] leert om te gaan met woede
- [naam verdachte] gebruikt geen tot weinig middelen meer
- [naam verdachte] heeft een adequate dagbesteding, werk
Aandachtspunten met betrekking tot ouders:
- In de relatie tussen moeder en [naam verdachte] zal aandacht moeten zijn voor het systeemfunctioneren.
- Vader en stiefmoeder zullen via ouderbegeleiding op de hoogte gehouden moeten worden van de behandeling van [naam verdachte] en afstemming naar hen toe.’
Vervolgens adviseert de Raad voor de Kinderbescherming om in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van twaalf maanden, in de vorm van:
- deelname aan een Intensieve Traject Begeleiding - Harde Kern (ITBHK) voor de gehele duur van de maatregel;
- deelname aan een cognitieve gedragstherapie bij Sedna;
- (vervolgens) deelname aan gezinsbegeleiding van Sedna.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming strekkende tot het opleggen van een maatregel betreffende het gedrag wordt ondersteund door gedragsdeskundige W. van Buggenum die in zijn verslag van 8 februari 2013 onder meer heeft gerapporteerd:
‘een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) biedt een kader om een traject van hulp aan te gaan dat gericht is op het oplossen van onderliggende problemen.
In principe lijkt binnen de GBM maatregel een intensief traject van een half jaar haalbaar om aan de eerste doelen te werken; woedebeheersing en individuele ondersteuning.
Later (na een viertal maanden) kan er een leerstraf middelengebruik en systeemhulp aan toegevoegd worden.’
De deskundige S.J.H. L’Espoir heeft ter terechtzitting verklaard dat hij instemt met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank neemt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over en zal aan verdachte de door de Raad voorgestelde maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige opleggen, nu de ernst van het begane misdrijf hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van één jaar.
Daarnaast zal de rechtbank vanwege de ernst van het bewezenverklaarde opleggen:
- een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 28 dagen met aftrek van voorarrest;
- een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
- een werkstraf voor de duur van 90 uren.
Met oplegging van de voorwaardelijke jeugddetentie wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het bieden van ondersteuning aan de verdachte en het – mede in het verlengde daarvan – voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77i, 77m, 77n, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 28 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- veroordeelt verdachte voorts tot een jeugddetentie van 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarde heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
o zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- legt aan verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de tijd van 1 jaar, bestaande uit:
o deelname aan een Intensieve Traject Begeleiding - Harde Kern (ITBHK) voor de gehele duur van de maatregel;
o deelname aan een cognitieve gedragstherapie bij Sedna (of een soortgelijke instelling);
o (vervolgens) deelname aan gezinsbegeleiding van Sedna (of een soortgelijke instelling);
- beveelt dat, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 maanden;
- veroordeelt verdachte ten slotte tot een werkstraf voor de duur van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 45 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, kinderrechter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. P.H.M. Kuster, rechters in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2013.